erfgoedobject

Modelhoeve Boskasteel uit de wederopbouwperiode

bouwkundig element
ID
44146
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/44146

Juridische gevolgen

  • is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Hoeve Boskasteel
    Deze vaststelling is geldig sinds

  • is aangeduid als beschermd monument Modelhoeve Boskasteel
    Deze bescherming is geldig sinds

  • is aangeduid als beschermd monument Modelhoeve Boskasteel
    Deze bescherming was geldig van tot

Beschrijving

Voor de Eerste Wereldoorlog was er op de locatie van de huidige hoeve geen bebouwing ingeplant. Deze locatie situeert zich nabij het staatsbos van Houthulst (noordoosthoek van Poelkapelle bij de grens met Houthulst, Staden en Westrozebeke). Het hoeveperceel paalt aan het noordelijk deel van de Kattestraat, dat historisch deel uitmaakte van de "Schaep Baillie Dreef" die vanuit het bos naar het gehucht "Schaep Baillie" ten zuiden liep. Alhoewel de modelhoeve 'Boskasteel' uit de wederopbouwperiode dateert, is de benaming voor het eerst op de topografische kaart aangeduid in 1969. Toch vormt deze benaming een sterke historische verwijzing naar het Houthulstbos, ten noorden van de hoeve, dat in de 19de eeuw veel uitgestrekter was dan vandaag en het latere hoeveperceel nog omsloot. Op de topografische kaarten van 1981 en 1989 is de hoeve aangeduid als "Zwijnhof".

De site voor de Eerste Wereldoorlog

Op de kaart van graaf de Ferraris (1770-1778) is het gebied gelegen in de zuidoostelijke uithoek van "Houthulst Bosch". Het stuk van de Kattestraat, waar de hoeve vandaag aan gelegen is, maakte deel uit van het drevenpatroon van dit toen nog erg grote bos. Dit kaarsrechte patroon, op de Ferrariskaart afgezoomd door dreefbomen, is vandaag nog in het landschap aanwezig. Onder het Nederlandse bewind (1815-1830) was het bos nog ongeveer 1900 hectare groot. Vanaf 1826 werd een deel echter verkaveld en aan particulieren verkocht. Veel grondbezitters uit de (nieuwe) burgerij of de adel verwierven er een eigendom. De grootscheepse privatiseringsgolf leidde tot ontbossing en ook tot de bouw van landhuizen of kastelen.

Voor de Eerste Wereldoorlog was er op de huidige locatie een doodlopende dreef haaks op de straat, maar geen hoeve. Ongeveer 100 meter meer naar het noorden, op het kruispunt van Kattestraat, Schaapsbaliedreef, Conterdreef (Poelkapelle) en Kampstraat (grens Poelkapelle en Staden) bevond zich wel een kasteel met kleine hoeve (Atlas der Buurtwegen circa 1845). Op de Vandermaelenkaart (1846-1854) wordt deze bebouwing aangegeven als "château de monsieur De Ridder". Op dat moment was het kasteel waarschijnlijk eigendom van de liberale Brugse volksvertegenwoordiger Louis De Ridder-du Jardin (1806-1900). Zijn dochter Louise De Ridder (1830-1908) huwde in 1861 met haar neef, de Brugse bankier Jules du Jardin (1822-1895), naar wie het kasteel op latere topografische kaarten genoemd werd. De Brugse bank du Jardin herbelegde, vooral West-Vlaamse, spaargelden in landbouwgronden en industriële projecten.
In 1873 werd ten zuiden van het kasteel de spoorweg Ieper-Torhout aangelegd als onderdeel van de spoorweg Armentières-Oostende.

Eerste Wereldoorlog

Poelkapelle was tijdens de Eerste Wereldoorlog gelegen tussen het kanaal Ieper-IJzer en de zwaarbevochten heuvelkam van Westrozebeke tot Wijtschate, die deel uitmaakte van de Ieperboog. De omgeving van de latere hoeve lag onveranderlijk in Duits gebied. Maar in de periode van november 1917 tot april 1918 (dus na de Derde Slag bij Ieper, van 31 juli tot 10 november 1917) naderde het front wel heel dicht, tot op 850 meter. In die periode was het bos van Houthulst een belangrijke uitvalsbasis voor de Duitse troepen waar zij heel wat oorlogsinfrastructuur uitbouwden. Ook de spoorweg Ieper-Torhout die het front doorkruiste, speelde daar een belangrijke rol in.

Op loopgravenkaarten van 1917, wellicht gebaseerd op vooroorlogse topografische kaarten, was het 'kasteeltje' aangeduid als "château Jules Dujardin" met kasteel en kleine hoeve met losse bestanddelen. Even ten noorden daarvan lag nu het "château Vanderheyden". Tussen de kastelen en het latere hoeveperceel geven de kaarten loopgraven weer. De hele omgeving lag vaak en intens onder geallieerd vuur. De plek waar de hoeve in 1924 ex situ werd (herop)gebouwd, heeft ongetwijfeld in de klappen gedeeld en de verwoesting van de landbouwgronden was totaal. Voor zover traceerbaar was er op deze plek echter geen oorlogsinfrastructuur zoals loopgraven, barakken, spoorwegen of opslagplaatsen. Misschien heeft dit de keuze van deze locatie beïnvloed.

Ex situ wederopbouwhoeve van 1924

Waarschijnlijk liet de (intussen) Brusselse familie du Jardin de hoeve bouwen zonder tussenkomst van de Dienst der Verwoeste Gewesten. Maar ook in dat geval werd ze vergoed voor de geleden oorlogsschade aan het kasteel en de kleine hoeve. Een wijziging van de wet op de vergoeding van oorlogsschade liet immers vanaf september 1921 toe om de bestemming van de te herstellen gebouwen te wijzigen. Dit betekende wellicht dat de ontvangen schadevergoeding geïnvesteerd werd in de bouw van een veel grotere modelhoeve in de plaats van de wederopbouw van het vernielde kasteel met kleine hoeve. De term wederopbouwhoeve is hier dan ook van toepassing: naast vernietigde hoeves die heropgebouwd werden, zijn er hoeves die in de jaren 1920 nieuw gebouwd werden met gelden afkomstig van oorlogsschade. Deze eerder zeldzame categorie heeft dezelfde stilistische en technische kenmerken als de overige wederopbouwhoeves. Verder kan de hoeve 'Boskasteel' - gezien de landbouwontginning van vroeger bosgebied - ook getypeerd worden als ontginningshoeve.

De wederopbouwhoeve dateert van 1924, of is in elk geval in dat jaar afgewerkt: de beeldbepalende tuitgevel van de voeder- en machinekamer is door muurankers "1924" gedateerd. Het kadaster noteert het ontstaan van het rechthoekige erfperceel en de bouw van de hoeve echter slechts in 1926. In dat jaar registreerde men de samenvoeging van voorheen onbebouwde percelen tot een groot rechthoekig perceel, waarbinnen de hoeve aan de oostzijde ingeplant werd. De volledige hoeve was reeds aangeduid: de gesloten, U-vormige hoeveconfiguratie, de lange varkensstal ten oosten daarvan en de verbindingsgang tussen beide elementen. Het bij de hoeve horende landbouwareaal bedroeg ongeveer 100 hectare. Dat de hoeve van meet af aan georiënteerd was op veeteelt laat zich aflezen in de beperkte omvang van het schuurgedeelte. Ook de benaming "Zwijnhof" op de topografische kaarten van 1981 en 1989 is relevant: bij de technisch vooruitstrevende uitbating werd grote aandacht besteed aan de kweek van varkens.

Herenhoeve

Het 'Boskasteel' was ook een herenhoeve. De heer of eigenaar, de familie du Jardin uit Elsene, kon te allen tijde in de herenwoning komen logeren. De familie had er ook een garage. De volumewerking en de verzorgde regionalistische architectuur van de hoeve stralen deze voornaamheid uit. Niet toevallig behoren de twee beeldbepalende zijtuitgevels tot de herenwoning en het koetshuis. Deze volumes waren het verst afgelegen van de stallen. De belangrijkste muuropeningen ervan waren ook naar de straat gericht. De model- en herenhoeve 'Boskasteel' werd niet verpacht maar door een (landbouw)ingenieur uitgebaat voor rekening van de eigenaar. Hierbij werd ook heel wat personeel ingezet. Rechts van de herenwoning, dichter bij de stallen en dus bij het werk, sloot een lager volume met toegangsdeur voor de landbouwer en het personeel aan. Voor hen was er slaapgelegenheid voorzien boven de koeienstal.

Modelhoeve schatplichtig aan het modelboek van Ronse en Raison

In samenhang met deze uitzonderlijke bedrijfsvoering was de hoeve bedrijfstechnisch erg vernieuwend. In de stallen waren lucht en licht erg belangrijk: voor de verluchting werden trekschouwen voorzien en voor de verlichting een veelheid aan vensters. Bij de bouw werden niet alleen de hygiëne en de gezondheid van mens en dier centraal gesteld, maar werd ook sterk ingezet op een verregaande arbeidsrationalisatie. Dit gebeurde via een uitgekiende configuratie van de gebouwen en inrichting van de stallen, en ook via mechanisering. Een aantal aspecten zijn hierbij duidelijk schatplichtig aan het modelboek Fermes-types et constructions rurales en West-Flandre dat in 1918 door Alfred Ronse en architect Théodore Raison uitgegeven werd. Er bestaan onder meer gelijkenissen op volgende vlakken:

  • de gesloten U-vormige hoeveconfiguratie met stallen en voeder- en machinekamer in elkaars verlengde verkleinden de loopafstanden en leidden dus tot een rationalisatie van de arbeid,
  • dat de gebouwen in elkaars verlengde liggen, eventueel in een (semi)gesloten configuratie belet niet dat er, zoals bij het 'Boskasteel', aparte stallen zijn voor koeien en kalveren, paarden en veulens, een apart melkhuis, een aparte voederkamer enzovoort,
  • in dezelfde lijn ligt de spiegeling van stallen rondom de voeder- en machinekamer bij het 'Boskasteel',
  • de koeienstal beantwoordde aan het zogenaamde Hollandse staltype, dat in het modelboek voor grote veestapels werd aanbevolen. Even uitzonderlijk is de oorspronkelijke uitrusting van het melkhuis met onder meer een motor, een vacuümpomp voor de melkmachine en een ontromer,
  • een voorbeeld van mechanisering vormt de voor de wederopbouwperiode vooruitstrevende automatische watervoorziening. Vanuit waterreservoirs werden de drinkbakken in de diverse stallen bevoorraad. Elektrisch aangedreven regelaars met vlotter zorgden ervoor dat het water in de drinkbakken permanent op peil bleef,
  • ook de eigen productie van elektriciteit, zoals bij het 'Boskasteel', werd aangeraden door Ronse en Raison. Dit vormt uiteraard een voorwaarde voor een verregaande mechanisering.

Alfred Ronse en Théodore Raison raadden bij een Hollandse stal met centrale voedergang ook aan om het veevoeder door middel van een verschuifbare bak, opgehangen aan een profiel in het plafond, zonder al te veel mankracht tot bij de dieren te brengen. Bij de hoeve 'Boskasteel' werd evenwel gekozen voor een systeem met smalsporen en wagonnetjes waar de auteurs minder enthousiast over waren. Dit bijna volledig bewaarde smalspoor verbond de koeienstal, de paardenstal, de kalverstal en de varkensstal met de voederkamer. Daarnaast leidde dit smalspoor, in functie van de mestafvoer, van de stallen naar de mestvaalt. Sporen, wissels en wellicht ook de nu verdwenen wagonnetjes waren kort na de Eerste Wereldoorlog vervaardigd door de Brusselse firma R. Eraers & Cie.

Verder is de inplanting en de omvang van de varkensstal (ongeveer 48 meter lang op 10 meter breed) ten oosten van de U-vormige hoeveconfiguratie erg uitzonderlijk. Bovendien is deze varkensstal via een verbindings- of voedergang verbonden met de voeder- en machinekamer in de U-vorm. In deze gang en in de varkensstal liep het smalspoor verder. Aanvankelijk was het zelfs de bedoeling om naast de bestaande varkensstal nog twee identieke stallen te bouwen en deze ook aan te sluiten op het smalspoornet.

Voor de buitenschil werden traditionele bouwmaterialen aangewend zoals baksteen en pannen, en hout voor de vensters en vensterlateien. In de interieurs werd echter volop beton en ijzer gebruikt, bijvoorbeeld voor de (meestal) betonnen gewelven op ijzeren I-profielen. Uitzonderlijk is ook dat de schouw met traditionele siermotieven in de herenwoning opgetrokken is in witgeschilderd beton.

Tijdens het interbellum werd de vooruitstrevende landbouwuitbating naar voren geschoven als model. Heel wat scholen en bij de Boerenbond aangesloten landbouwgroeperingen brachten dan ook een bezoek aan de modelhoeve 'Boskasteel'.

Ten zuidoosten van de oorspronkelijke hoeveconfiguratie werd tijdens het interbellum (nog niet aangeduid op de mutatieschets van 1926) een grote veldloods op pijlers, opgebouwd met betonnen buizen, en een aansluitende kippenstal gebouwd. De veldloods stortte evenwel in na een storm (laatste kwart 20ste eeuw), waardoor een nieuwe loods diende gebouwd te worden. De kippenstal onder golfplaten lessenaarsdak is bewaard.

Statige toegang en erfdreef

De hoeve is aan de westzijde toegankelijk via een erfdreef van ongeveer 50 meter lang. Deze met notelaars afgezoomde dreef is geïntegreerd in het grote rechthoekige hoeveperceel. Een statige toegang met ijzeren hekken tussen bakstenen pijlers verschaft toegang tot de dreef en de hoeve. De verzorgde hekken zijn gevat tussen zes vierkante pijlers: de twee uiterste pijlers staan op de rooilijn, de vier overige staan dieper in op één lijn. Lage, kwartcirkelvormige muurtjes verbinden de pijlers op de rooilijn en de hoekpijlers dieper in. Boven de muurtjes zijn ijzeren hekken tussen dito I-profielen geplaatst. Tussen de hoek- en de middenpijlers dieper in zijn ijzeren hekken voor voetgangers voorzien. Tussen de middenpijlers – met natuurstenen schampstenen - is er een brede doorrit voor voertuigen. De pijlers zijn uitgewerkt met schuin oplopende steunberen met afzaten, en afgedekt met similistenen dekstenen.

De dreef - geaxeerd op de tuitgevel van de machine- en voederkamer - kent een rijbeplanting met vijf notelaars (okkernoot), waarvan de dikste een stamomtrek heeft van 1,66 meter. Tijdens de wederopbouwperiode werd de aanplant van deze fruitboom bij hoeves gepromoot. De dreef is net als het grootste deel van eht erf halfverhard met steenslag. Ten noorden en ten zuiden van de dreef is het hoeveperceel ingenomen door grasland, plaatselijk ingeplant met opgaande bomen en houtkanten. Bij de aansluiting van het erf op de dreef staan twee opgaande esdoorns. De dikste boom, dicht bij de woning, heeft een stamomtrek van 2,30 meter en is 60 tot 70 jaar oud.

De U-vormige hoeveconfiguratie

Vanaf de dreef ontstaat er een zichtas op het rechthoekige erf, dat aan de noord-, oost- en zuidzijde omsloten is door een U-vormige, gesloten hoeveconfiguratie. De open zijde van de gebouwen is naar de dreef gericht. Woonfunctie, stallen, voederproductie en opslagruimte zijn geïncorporeerd in één volume met doorgetrokken zadeldaken.

De hoeveconfiguratie bestaat uit de noord-, oost- en zuidvleugel die volgende functies omvatten:

  • de haakse noordvleugel herbergt van west naar oost: de herenwoning met afsluitende zijtuitgevel en hoger zadeldak, de lagere dienstingang (voor de landbouwer) op achteruitspringende rooilijn en onder lager zadeldak, en de koeienstal op dezelfde rooilijn als het huis en ook onder hoger zadeldak,
  • de asymmetrische oostvleugel – ingesloten tussen de noord- en de zuidvleugel - herbergt van noord naar zuid: het melkhuis onder lager zadeldak, de voeder- en machinekamer met risaliet en gevat onder een haaks, hoger zadeldak met tuitgevel (zowel in de erfgevel als in de achtergevel ingeplant op een vooruitspringende rooilijn), en de paardenstal onder lager zadeldak,
  • de haakse zuidvleugel herbergt van oost naar west: de tweeledige kalverstal gevat onder een hoger en een lager zadeldak, en de schuur met geïncorporeerd koets- en wagenhuis, gevat onder een hoger zadeldak en met afsluitende zijtuitgevel. Dat dit volume breder is dan de kalverstal is afleesbaar in de vooruitspringende rooilijn van de achtergevel.

Achter de beeldbepalende U-vormige configuratie bevindt zich nog de langgestrekte varkensstal. Deze ruime stal staat via een voedergang in verbinding met de voeder- en machinekamer in de oostvleugel van de U-vorm.

Materiaalgebruik

De hoeve is opgetrokken in rode baksteenbouw. Het metselwerk is voorzien van metalen rechte en halfcirkelvormige muurankers, deze laatste in de top van de tuitgevels. Op meerdere plaatsen zijn geperforeerde metalen verluchtingsroosters in baksteenvorm ingebracht. De zadeldaken zijn gedekt met rode mechanische pannen met bedrijfsstempel "Pottelberg Courtrai". De hoeve was reeds van bij de bouw grotendeels voorzien van goten. Het betreft beplankte bakgoten bij de korte, rechte dakoverstek van het huis en de lagere dienstingang, en zinken hanggoten bij de geknikte dakoverstek van de nutsgebouwen. Op diverse plaatsen zijn de gietijzeren onderstukken van de oorspronkelijke regenpijpen nog bewaard.

Regionalistische baksteenarchitectuur

Het uitgekiende U-vormige grondplan met onderscheiden woon-, stal-, productie- of bergfunctie resulteert in een afwisseling van smalle en brede volumes, en in samenhang daarmee van hogere en lagere zadeldaken. Kenmerkend voor de regionalistische baksteenarchitectuur is dit dakenspel voorzien van sierlijk uitgewerkte tuitgevels. Ook hierin is de wederopbouwhoeve ‘Boskasteel’ schatplichtig aan het modelboek van Ronse en Raison.

De tuitgevels met aandaken en vlechtingen kragen uit op getrapte schouderstukken, die soms aansluiten op de steunberen van de (erf)gevels. De tuitgevels verrijken de tussengevels (die meestal een andere functie aangeven), of sluiten als zijgevel een haakse vleugel af. Uiteraard springen deze laatste tuitgevels nog meer in het oog. Vanaf de dreef (erfzijde) spelen de brede, westelijke zijgevels die de noordvleugel (herenwoning) en de zuidvleugel (schuur met geïncorporeerd koets- en wagenhuis) afsluiten, een erg beeldbepalende rol. Dit is ook het geval voor de tuitgevel die de voeder- en machinekamer in de asymmetrische oostvleugel accentueert. De machinekamer vervulde een belangrijke functie binnen het veeteeltbedrijf, en is bewust ingeplant op vooruitspringende rooilijn en gevat onder een hoger haaks zadeldak met tuitgevel met superpositie van poort, laadvenster en hijskap.
Ook in de oostelijke achtergevels zijn de zijgevels van de koeienstal en de kalverstal voorzien van opvallende tuitgevels, die door hun hoogte ook een beeldbepalende rol spelen vanaf de erfzijde.

Ook de dakvelden worden geritmeerd door gelijkaardige tuitgevels bij de dakvensters. Alleen al aan de erfzijde zijn er daar tien van. De hoogte van deze tuitgevels is afgestemd op de hoogte van het dakveld waarin ze geplaatst zijn. Tussen de diverse hogere en lagere tuitgevels ontstaat een subtiel spel van zichtlijnen. In de achtergevels zijn er vooral dakvensters bij de herenwoning en de koeienstal. De daknokken worden ook gemarkeerd door een aantal bakstenen schoorstenen.

De gelijkaardig uitgewerkte zijtuitgevels van de herenwoning en van het koets- en wagenhuis vormen elkaars spiegelbeeld. Het baksteenmetselwerk van de geveltoppen is uitgewerkt met een sierlijke nis, geïnspireerd op de zogenaamde Brugse travee. Telkens zijn de drie gekoppelde zoldervensters in een sierlijke nis met gebogen lijnen verbonden met het kleine en smalle register daarboven. De nissen zijn afgelijnd met strekse profielbakstenen.

De gevels van de U-vormige hoeveconfiguratie worden afwisselend geritmeerd door korfbogige deuren en laadluiken, en rechthoekige vensters en schuifpoorten. Deze laatste zijn gevat onder groen geschilderde houten lateien en ontlastingsbogen, waarvan de (gedrukte) korfboogvorm afgeboord is door strekse bakstenen. In de interieurs bestaan een aantal lateien echter uit ijzeren I-profielen. De onderdorpels van de vensters zijn in blauwe hardsteen. Ook de dakvensters met tuitgevels – ingevuld met rechthoekige vensters of korfbogige laadluiken - ondersteunen deze ritmering. De zijgevels van de noord- en zuidvleugels zijn bijkomend geritmeerd door steunberen. Dit geldt ook voor de erf- en achtergevels van de herenwoning en de koeienstal.

Bij de varkensstal zijn de rechthoekige muuropeningen daarentegen gevat onder betonnen lateien, bij de uitloopluikjes bijkomend met kopse ontlastingsboog. Verder zijn er getoogde muuropeningen.

Regionalistisch geïnspireerd houtwerk versus schuifpoorten

Het originele, groen geschilderde houtwerk van poorten en deuren is grotendeels bewaard. Het betreft onder meer beplankte korfboogpoorten (voeder- en machinekamer), -deuren en -laadluiken (herenwoning, deur voor de landbouwer, buitentoilet, …) op een opgeklampt kader. De paardenstal is herkenbaar aan de tweeledige staldeur. Laaddeuren en -luiken geven toegang tot de zolders van onder meer de voeder- en machinekamer, de paarden- en de kalverstal. Kenmerkend zijn ook de tegenover elkaar gelegen, technisch vernieuwende schuifpoorten met rails en wieltjes bij de koeienstal en de kalverstal. Deze bieden doorgang aan het smalspoor.

De oorspronkelijke 'huisvensters' zijn bewaard bij de lagere dienstingang (erfzijde, met houten luiken) en de dakvensters van de herenwoning, genoemd lager volume en de koeienstal. Het betreft geschilderde vensters met twee vleugels en grote roedeverdeling.

Een aantal kenmerkende langgestrekte, tweeledige stalvensters verwijzen nog naar de oorspronkelijke vensters die ook konden gekanteld worden. Twee voorbeelden hiervan zijn in hun volledigheid bewaard in de erfgevel van de koeienstal. Het groen geschilderde rechthoekige vensterkader met zware middenstijl is ingevuld met wit geschilderde vierkante vleugels met vierkante roedeverdeling. In andere stalgevels is enkel het houten rechthoekige vensterkader met zware middenstijl bewaard. Elders werden de stalvensters en ook vensters in dakvensters en gevelvelden na 1982 vervangen door witgeschilderde betonnen ramen. De grote of vierkante roedeverdeling ervan verwijst wel nog naar de vroegere vensters.

Smalspoor voor bevoorrading van voeder en mestafvoer

Langs de gevels van de gebouwen die het boerenerf aan drie zijden omsluiten, liggen gecementeerde stoepen met vierkant tegelmotief. Een metalen smalspoor doorsnijdt deze stoep langs de oostvleugel. In een kruispatroon verbindt dit smalspoor de koeienstal, de paardenstal en de kalverstal via het erf met de voeder- en machinekamer. De gietijzeren draaischijven of wissels – eveneens met vierkant motief - voor de poort van de voederkamer en voor de staldeur van de paardenstal zorgden ervoor dat de verdwenen voeder- of mestwagonnetjes van rijrichting konden veranderen. Het smalspoor ontsluit ook de voederkamer, van waaruit het via de verbindings- of voedergang doorloopt naar de achterliggende varkensstal, en via een wissel ook in deze stal. De sporen zijn bewaard in de koeien-, kalver en varkensstal. Daarnaast leidde dit smalspoor, in functie van de mestafvoer, van de stallen naar de mestvaalt ten zuiden van de kalverstal. Op de wissels is de bedrijfsnaam van de Brusselse firma R. Eraers & Cie in cirkelvorm aangebracht.

Herenwoning en dienstingang voor landbouwer (noordvleugel)

De brede en hoge herenwoning wordt gekenmerkt door een brede zijgevel van vier traveeën. Deze gevel is erg beeldbepalend omdat hij de noordvleugel aan de westzijde afsluit. Het korfboogportaal in het midden is geflankeerd door een rechthoekige erker onder leien schilddak (links) en twee venstertraveeën met smalle bakstenen tussenpenant (rechts). De oorspronkelijke, groen geschilderde houten deur is voorzien van een beglaasd bovendeel met wit geschilderde kleine roedeverdeling. Boven de deur is een beglaasd nisje met Heilig Hartbeeld uitgespaard in het metselwerk. Verder is het houtwerk vernieuwd.

De geveltop is uitgewerkt als tuitgevel met aandaken en vlechtingen. De uitkragende schouderstukken sluiten aan op de schuin oplopende steunberen met bakstenen afzaat, die de langse erf- en achtergevel afboorden. De geveltop is uitgewerkt met een sierlijke nis, in de vorm van een Brugse travee. De drie gekoppelde zoldervensters (smalle bakstenen tussenpenanten) zijn in sierlijke gebogen lijnen verbonden met het kleine en smalle register met klein venstertje daarboven.
De langse erfgevel (twee traveeën) van de herenwoning is links en rechts afgelijnd door steunberen. Boven de penant tussen de twee rechthoekige vensters (vernieuwd houtwerk) is het dakvenster met tuitgevel ingeplant.
Op de zijkant van de linker steunbeer (onderaan) is een metalen hoogtemerkteken van het vroegere Militair Cartografisch Instituut aangebracht. Deze merktekens vormden referentiepunten voor de opmaak van topografische kaarten. Het merkteken is mogelijk reeds tijdens de wederopbouwperiode geplaatst, maar zeker gebeurde dit vóór 1940.

Ten oosten van de herenwoning sluiten twee verdiepte traveeën met deur voor de landbouwer en het personeel aan. De uiteinden van een recent pannen afdak rusten op de uiterste steunberen van herenwoning en koeienstal. Deze gevel is opengewerkt door een korfboogdeur en een rechthoekig venster onder houten latei en korfbogige ontlastingsboog. Het oorspronkelijke, groen geschilderde houtwerk van de deur en het venster is bewaard: hetzelfde type deur als bij de herenwoning, en een tweeledig venster met grote roedeverdeling en beplankte luiken. Deze deur en venster zijn gevat onder een breed metalen I-profiel met rozetvormige bouten. Daarboven steekt een dakvenster met tuitgevel.

De achtergevels van herenwoning, lager volume en koeienstal liggen – in tegenstelling tot de erfgevel – op dezelfde rooilijn. De dakvelden aan de achterzijde worden geritmeerd door vijf dakvensters met tuitgevel: één bij de herenwoning, één bij het lager volume en drie bij de koeienstal.

Het interieur van de herenwoning is verrijkt met een imposante neo-renaissanceschouw. Ze is opgebouwd uit witgeschilderd beton. De schouwwangen zijn drieledig opgebouwd met een geleed vierkant voetstuk, een zuil en consolestenen die de rijk uitgewerkte schouwbalk dragen. De basis van de gecanneleerde zuil is voorzien van een rijk uitgewerkt reliëf met bladmotieven en een embleem met figuur. De voluutvormige consolestenen, ter ondersteuning van de schouwbalk, zijn aan de zijkant voorzien van een bladmotief en frontaal van een leeuwenkop en acanthusbladeren. De schouwbalk is versierd met een allegorische voorstelling van hoenders en twee antieke gehelmde en bebaarde figuren die het centrale medaillon vasthouden. In het medaillon prijkt een vrouwenhoofd in profiel. De eigenlijke schouwmond is gemetseld in een patroon van kleine rode en gesmoorde (donkergrijze) sierbakstenen. Meerdere geschilderde en geprofileerde paneeldeuren met oorspronkelijk hang- en sluitwerk zijn bewaard. De bovendelen van deze deuren zijn uitgewerkt met een drieledig bovenlicht in gehamerd glas.

Op de zolder van de herenwoning bevond zich oorspronkelijk een waterreservoir met een inhoud van 3000 liter dat permanent door een elektrisch aangedreven pomp met steenputwater werd bevoorraad. De overloop in het dakvlak aan de erfzijde is nog bewaard. Vanuit dit reservoir werden de drinkbakken in de stallen automatisch bevoorraad.

Koeienstal (noordvleugel)

Ten oosten van de lagere dienstingang sluit de koeien- of melkveestal aan. Het hoge en brede volume - met een grote overspanning - heeft een even hoge nok als de herenwoning, en is opnieuw op dezelfde rooilijn ingeplant. Het imposante zadeldak is gevat tussen twee zijtuitgevels met schouderstukken, aandaken en vlechtingen (ten westen tussengevel met het lagere volume, ten oosten eindgevel). Tegen de zuidoostelijke muur van dit volume is de lagere oostvleugel (met melkhuis) aangebouwd.

De symmetrisch opgevatte erfgevel is geritmeerd door twee steunberen. Links sluit de steunbeer aan bij de linker zij- of tussengevel. De rechter steunbeer (in het midden) deelt de erfgevel in twee delen op: links en rechts van deze steunbeer spiegelen zich langgestrekte stalvensters met bewaard oorspronkelijk houtwerk en beplankte schuifpoorten met metalen railsysteem op wielen. Het tweeledige houten vensterkader met zware middenstijl is ingevuld met vensters met vierkante roedeverdeling. Aansluitend op de muurdelen tussen schuifdeur en venster doorbreken twee dakvensters met tuitgevel en schouderstukken het pannen zadeldak. Ook de achtergevel van de koeienstal is bijna symmetrisch opgevat. Steunberen verdelen de gevel in drie even lange traveeën. In de twee linker traveeën zijn langgestrekte stalvensters ingebracht, met bewaard houten vensterkader met zware middenstijl. In de rechter travee is een korfboogpoortje onder strek ingebracht (gedeeltelijk dichtgemetseld).

Oorspronkelijk was het interieur van de koeienstal gekenmerkt door een centrale voedergang (evenwijdig met de nok). Deze werd aan weerszijden geflankeerd door tien voeder- en drinkbakken voor samen twintig melkkoeien. Aansluitend op de bakken bevonden zich telkens de ligbedden. Achter de twee rijen ligbedden was een giergoot en een mestgang voorzien (tegen de erf- en achtergevel). Om de gier af te voeren helden de bakstenen ligbedden en mestgangen enigszins af. Tussen de ligbedden waren er geen tussenschotten. Door deze inrichting beantwoordde de stal aan het zogenaamde Hollandse staltype, dat in het modelboek van Ronse en Raison voor grote veestapels werd aanbevolen. Haaks op de voeder- en de mestgangen was er een dwarsgang, die vanaf de erfzijde toegankelijk was via de rechter schuifpoort. Via deze poort liep het smalspoor door in de dwarsgang van de stal.

De brede koeienstal is in de tweede helft van de 20ste eeuw verbouwd. Achter recente plafonds zijn vermoedelijk de bakstenen of betonnen troggewelven op ijzeren I-profielen bewaard. Omwille van de breedte van de overspanning worden de gewelven overlangs ondersteund door een ijzeren I-balk op dito ronde pijlers. Ook het smalspoor in de betonnen vloer met vierkant tegelmotief is grotendeels bewaard. De kapconstructie van de koeienstal is bewaard. De houten spantbenen bestaan uit een makelaar, een trekbalk en schuine schoren. De trekbalken zijn samengesteld uit twee balken die met ijzeren bouten vergaard zijn. Boven een zolderkamer, toegankelijk via paneeldeur, is een mogelijk betonnen waterreservoir bewaard.

Melkhuis (oostvleugel)

Het lagere zadeldak van het melkhuis staat haaks op dat van de koeienstal. De erfgevel van twee traveeën is opengewerkt door een rechthoekig venster onder houten latei en korfbogige ontlastingsboog en een korfboogdeur. Het venster is ingevuld met een betonnen raam met grote roedeverdeling, de deuropening met een groen geschilderde opgeklampte deur. In het dakvenster met tuitgevel steekt een betonnen, bijna vierkant raam met grote roedeverdeling.
In de achtergevel is het melkhuis ingeplant op de rooilijn van de voeder- en machinekamer. Op de bovenverdieping wordt de achtergevel gekenmerkt door een halve bouwlaag onder plat dak, die zijdelings gekenmerkt wordt door een dakvenster waarvan de tuitgevel als schermgevel het plat dak maskeert.

Aan de erfzijde verbindt een gang de koe- of melkveestal met het eigenlijke melkhuis. Deze met deuren afgesloten tussenruimte vormde een hygiënische buffer die de stallucht buitenhield. Tussen deze gang en het eigenlijke melkhuis is het oorspronkelijke geschilderde houtwerk bewaard: een beplankte schuifpoort met ijzeren rails en wieltjes en een houten binnenraam met schuifvenster en rechthoekige roedeverdeling. Dit binnenraam verlicht het eigenlijke melkhuis, samen met nu dichtgemetselde buitenvensters aan de noordoostzijde. Een binnenmuur met brede deuropening (niet ingevuld) deelt het melkhuis op in twee ruimtes. De cementtegelvloer in zwart-witpatroon is deels bewaard. De bakstenen aantrede van de gesupprimeerde keldertrap verwijst nog naar de zuivelkelder die in de tweede helft van de 20ste eeuw werd afgesloten. Betonnen en bakstenen troggewelven op ijzeren I-profielen overspannen de ruimte. De originele melkmachine, met motor met vangwiel geplaatst op een betonnen blok, en enkele overbrengingsassen verwijzen nog naar de verregaande mechanisering, die reeds dateert uit de wederopbouwperiode.

De kapconstructie boven het melkhuis is bewaard. De houten spantbenen bestaan uit een makelaar, een trekbalk en schuine schoren, en zijn met blokkelen in de muur verankerd. De trekbalken en de blokkelen zijn samengesteld uit twee balken die met ijzeren bouten vergaard zijn. Tegen de achtergevel van deze zolder sluit een ruimte onder plat dak aan, waarin bij de bouw circa 1924 48 batterijen werden opgesteld voor de productie van eigen elektriciteit. Betonnen of natuurstenen blokken in de hoeken van deze ruimte geven nog aan waar de verwijderde installatie stond.

Voeder- en machinekamer (oostvleugel) met voedergang naar varkensstal

Rechts van het melkhuis is de voeder- en machinekamer ingeplant op een vooruitspringend grondplan. Het beeldbepalende risaliet van de erfgevel loopt op in een brede tuitgevel, uitkragend op getrapte schouderstukken. Opklimmende muurankers dateren deze ruimte en bijgevolg de gehele hoeve "1/9/2/4". De korfboogpoort in het midden wordt geflankeerd door langgestrekte vensters met recente tweeledige betonnen ramen met grote roedeverdeling. Boven de poort steekt een korfbogige laaddeur, die wordt geflankeerd door bijna vierkante vensters met recente betonnen ramen met grote roedeverdeling. De geveltop is gemarkeerd door een klein rechthoekig venster met erboven een hijskap met houten beplanking. De oorspronkelijke beplankte poort (twee vleugels) en laaddeur op een opgeklampt kader zijn bewaard.

Ook de achtergevel van de voeder- en machinekamer is ingeplant op een vooruitspringend grondplan. Op de begane grond sluit de verbindings- of voedergang naar de varkensstal aan, die gevat is onder een plat dak. In de zuidoosthoek is een beluikt rechthoekig raam onder korfbogige ontlastingsboog bewaard. Op de zolderverdieping is de tuitgevel uitgewerkt zoals deze aan de erfzijde. Een korfboogpoort geeft toegang tot het plat dak van de verbindingsgang. Deze deur is geflankeerd door twee kleine rechthoekige venstertjes onder korfbogige ontlastingsboog. De geveltop wordt gemarkeerd door een klein rechthoekig venstertje onder korfbogige ontlastingsboog. De beplankte poort met twee vleugels op opgeklampt kader is voorzien van een beglaasd bovendeel met kleine roedeverdeling. Ook het houtwerk van de venstertjes is bewaard met gelede roedeverdeling.

De voeder- en machinekamer met witgekalkte muren is overwelfd door dito betonnen troggewelven op ijzeren I-profielen. De gewelven worden overlangs ondersteund door een ijzeren I-balk op dito ronde pijlers. De voeder- en machinekamer is via binnendeuren zowel verbonden met het melkhuis als met de achterliggende verbindings- of voedergang die naar de varkensstal leidt. Een houten steektrap in de zuidoosthoek maakt de verbinding met de zolder.
Twee betonnen sokkels geven nog aan waar bij de bouw circa 1924 respectievelijk de Lister-motor en de wisselstroommachine of alternator werden opgesteld. Met deze intussen verdwenen motor en alternator werd op de eerste plaats elektriciteit opgewekt. Overbrengingsassen verwijzen nog naar de overbrenging van zowel elektrische als mechanische drijfkracht. Eén van de elektrisch aangedreven machines was de nu verdwenen bietensnijder die zich in een kleine afgescheiden ruimte in de noordoosthoek bevond. Eveneens elektrisch aangedreven werd het luiwerk met luias en drijfwielen dat op de zolderverdieping onder de nok bewaard is. Bij de stopzetting van de eigen elektriciteitsproductie werd dit luiwerk van een individuele elektromotor voorzien. Een bewaard houten zolderluik in het midden van de voeder- en machinekamer geeft aan langs waar opgezakte grondstoffen werden opgehesen of neergelaten. Op de zolder stond vroeger ook de haverpletter, die omwille van de vereiste drijfkracht niet elektrisch maar rechtstreeks door middel van drijfriemen door de Lister-motor werd aangedreven. Een rechthoekige opening in één van de gewelven geeft nog de loop van de drijfriem aan.

Het smalspoor doorsnijdt de betonnen vloer van de voeder- en machinekamer vanaf de poort aan de erfzijde (met daarvoor wissel) tot de verbindings- of voedergang naar de varkensstal, waarin het spoor verderloopt. Over dit spoor vervoerden kipwagonnetjes het varkensvoer. Een aantal rechthoekige vensters onder ijzeren I-balk zijn bewaard, ingevuld met de oorspronkelijke houten ramen met grote roedeverdeling.
De kapconstructie van de voeder- en machinekamer is bewaard. De houten spantbenen bestaan uit een makelaar en een trekbalk, en zijn met blokkelen in de muur verankerd. De trekbalken en de blokkelen zijn samengesteld uit twee balken die met ijzeren bouten vergaard zijn.

De bakstenen verbindings- of voedergang naar de varkensstal is met een plat dak afgedekt. Aan de binnenzijde is hij overwelfd door bakstenen troggewelven op ijzeren I-profielen. Het smalspoor is op het einde van de voedergang naar de varkensstal voorzien van een draaischijf of wissel om de rijrichting van de wagonnetjes te wijzigen. Aanvankelijk was het de bedoeling om naast de bestaande varkensstal ten zuidoosten van de voedergang nog twee identieke stallen te bouwen. Deze stallen zouden dan ingeplant worden ten noordoosten en ten oosten (of in het verlengde) van de voedergang. Dit verklaart waarom het smalspoor ter hoogte van de wissel enkele meter doorloopt in zowel noordelijke als oostelijke richting. Onder de voedergang steekt een groot langwerpig waterreservoir.

Paardenstal (oostvleugel)

Ten zuiden van de voeder- en machinekamer herbergt de oostvleugel de paardenstal van vier traveeën. Deze stal is gevat onder een lager zadeldak, haaks op het zadeldak van de voeder- en machinekamer. De erfgevel wordt gekenmerkt door alternerende korfboogdeuren en rechthoekige vensters onder korfbogige ontlastingsbogen, met van links naar rechts de deur van het geïncorporeerde buitentoilet, een venster (betonnen raam), de deur van de paardenstal en een langgestrekt tweeledig stalvenster (betonnen raam). Twee dakvensters met tuitgevel onderbreken het dakvlak aan de erfzijde en zijn ingevuld met een betonnen, bijna vierkant raam met grote roedeverdeling en een korfbogig laadvenster. Het groen geschilderde houtwerk van de deuren is bewaard. Lichtgleuven karakteriseren de toiletdeur, terwijl de staldeur uit twee delen bestaat.

Oorspronkelijk telde de paardenstal zes stalplaatsen, elk voorzien van een voederbak en een ruif. De voederbak bevond zich 1,20 meter boven het ligbed en bestond uit een compartiment voor het voeder en één voor het drinkwater. De ruiven hingen op een hoogte van 1,60 meter en bestonden uit gebogen ijzeren staven. De zes ligbedden van hard gebakken bakstenen of klinkers lagen 10 cm hoger dan het mestvlak. Vensters, ook in de achtergevel, zorgden voor de nodige verlichting. In de paardenstal was een hokje ingebouwd voor de berging van het paardentuig en de bewaring van het krachtvoer. Op zolder was een kamertje ingericht voor de paardenknecht. Vandaag is het witgekalkte interieur nog herkenbaar als de vroegere paardenstal. De in de muur uitgespaarde voederbakken worden gemarkeerd door nissen. De ligbedden in klinkers zijn nog aanwezig. In de achtergevel zijn stalvensters bewaard onder ijzeren I-profiel. In de betonnen vloer met vierkant tegelmotief is een negatieve 'afdruk' van het smalspoor bewaard. Betonnen troggewelven op I-profielen overspannen de paardenstal, ondersteund door een ijzeren I-profiel.
Ook de kapconstructie boven de paardenstal is bewaard. De houten spantbenen bestaan uit een makelaar en een trekbalk, en zijn met blokkelen in de muur verankerd. De trekbalken en de blokkelen zijn samengesteld uit twee balken die met ijzeren bouten vergaard zijn.

Kalverstal (zuidvleugel)

Het oostelijke deel van de zuidvleugel wordt ingenomen door de kalverstal, die alternerend gevat is onder een hoger en een lager zadeldak. Het hogere zadeldak zit tussen zijtuitgevels met schouderstuk (eindgevel en tussengevel). Het lagere dakvlak is aan de erfzijde opengewerkt door een dakvenster met tuitgevel. De erfgevel is opengewerkt door een schuifpoort en een horizontaal tweeledig stalvenster met betonnen raam met grote roedeverdeling. De achtergevel van de kalverstal is opengewerkt door enkele langgestrekte tweeledige stalvensters met bewaard groen geschilderd vensterkader met zware middenstijl. De oostelijke zijgevel is opgevat als eindgevel met sierlijke tuitgevel. Op de begane grond steken één of meerdere stalvensters. De geveltop is voorzien van een korfbogig laadvenster onder strek en daarboven nog een klein rechthoekig venstertje onder korfbogige ontlastingsboog. De beplankte laaddeur is bewaard. Een klein deel ervan is beglaasd met kleine roedeverdeling.

De schuifpoort in de erfgevel van de kalverstal geeft toegang tot een centrale dwarsgang, die de kalverstal opdeelt in een stal voor de jongste dieren en één voor de oudere dieren. Oorspronkelijk konden in beide stallen telkens tweemaal zes dieren gestald worden. Een centrale voedergang ontbrak. De voederbakken met drinkbakjes ertussen stonden tegen de langse erf- en achtergevel opgesteld. Achter de voederbakken bevonden zich de bakstenen ligbedden. Tussen de twee rijen ligbedden bevond zich de bakstenen mestgang met centrale giergoot. Opnieuw stonden de ligbedden en de centrale mestgang onder een lichte helling. Stalvensters zorgden voor de nodige verlichting en verluchting.

Van deze stalinrichting zijn vandaag de bakstenen troggewelven op ijzeren I-profielen bewaard. Onder de recent ingebrachte vloerroosters zijn de betonnen vloer en het smalspoor bewaard. De kapconstructie boven de kalverstal bestaat uit houten spantbenen met makelaar en trekbalk. Deze zijn met blokkelen in de muur verankerd. De trekbalken en de blokkelen zijn samengesteld uit twee balken die met ijzeren bouten vergaard zijn.

Schuur met geïncorporeerd koets- en wagenhuis (zuidvleugel)

Het westelijke gedeelte van de zuidvleugel is opnieuw gevat onder een hoger zadeldak, dat afgeboord wordt door twee zijtuitgevels (tussengevel en eindgevel) met schouderstukken. In dit brede volume is naast de kleine dwarsschuur, het koets- en wagenhuis ondergebracht. De erfgevel wordt bepaald door een hoge, dubbele schuifpoort met klinket, rechts daarvan een lage poort (vervangt vermoedelijk de deur van de aardappelkelder), een deur naar en een korfboognis van het koets- en wagenhuis. De blauwhardstenen onderdorpel in deze nis wijst erop dat de vensteropening oorspronkelijk is. Het betonnen venster met grote roedeverdeling en onder betonnen latei is echter recent. Het dakvlak wordt geritmeerd door twee dakvensters met tuitgevel, met boven de schuurpoort (links) een rechthoekig venster (ingevuld met een recent betonnen raam met grote roedeverdeling) en boven het wagenhuis (rechts) een korfbogig laadluik met bewaard houten luik.

In de brede westelijke zijgevel van het volume met schuur en wagen- en koetshuis zijn de drie deels dichtgemetselde korfboogpoorten voor de toegang van wagens en koetsen nog afleesbaar. Ook zijn een aantal natuurstenen schampstenen bewaard. Oorspronkelijk liepen de poortopeningen vermoedelijk tot aan de strek van de korfboog. De oorspronkelijke invulling van deze poorten is niet gedocumenteerd. Boven de middelste poort steken drie gekoppelde vensters. Een doorlopende, met strekse bakstenen afgezoomde nis omsluit als een variant op de Brugse travee deze vensters met een blind vensterregister daarboven. Een bouwspoor en de onderbreking van de blauwhardstenen onderdorpel van de nis geven aan dat het centrale venster (vermoedelijk ingevuld met een gerecupereerd venster) oorspronkelijk lager doorgetrokken was als laaddeur voor de hooizolder boven het koets- en wagenhuis.

De achtergevel van het schuurvolume is ingeplant op een vooruitspringende rooilijn. In de linker travee geeft een korfboognis het koets- en wagenhuis aan. De invulling van deze nis met metselwerk en een rechthoekig, langwerpig venster onder geschilderde houten latei is oorspronkelijk. Er werd echter recent een betonnen venster met grote roedeverdeling ingebracht. De hoge dubbele schuurpoort met klinket is gevat onder een verhoogde dakoverstek, die ter hoogte van de deels vrijstaande zijgevel afgeboord is door een trapgevel met natuur- of similistenen afdekstenen. Rechts van de schuurpoort sluit een verjongende steunbeer met bakstenen afzaat aan. Links van de poort steekt een lage, recente garagepoort. De oorspronkelijke, rechthoekige en hogere poortopening is nog afleesbaar aan de kopse baksteenlaag en de bewaarde rail voor een schuifpoort.

De betonnen vloer van de schuur vergemakkelijkte het in- en uitrijden van wagens. In de zomer stonden er machines opgesteld in de schuur. In de winter werden er voederbieten bewaard. Oorspronkelijk bevond zich ten westen van de poortdoorrit de tasruimte die de noordwestelijke hoek van de schuur (erfzijde) innam. Onder de tasruimte bevond zich de aardappelkelder. De zuidwestelijke hoek van de schuur (achterzijde) was voorbehouden als garage met olieput voor de automobiel van de familie du Jardin. In het laatste kwart van de 20ste eeuw werden de tasruimte en aardappelkelder verbouwd tot de huidige garage aan de erfzijde.

De kapconstructie van de schuur is bewaard. De houten spantbenen bestaan uit een makelaar, een trekbalk en schuine schoren. De trekbalken zijn samengesteld uit twee balken die met ijzeren bouten vergaard zijn. Via een muuropening in de tussenmuur is de zolder boven de kalverstal toegankelijk. Op de zolder boven de garage in de achtergevel is een metalen water(?)reservoir bewaard.
In het wagen- en koetshuis zijn de witgekalkte bakstenen of betonnen troggewelven op ijzeren I-profielen bewaard. Omwille van de breedte van de overspanning worden de gewelven overlangs ondersteund door een ijzeren I-balk.

De varkensstal ten oosten van de U-vormige hoeveconfiguratie

De achterin gelegen moderne varkensstal dateert reeds van bij de bouw van de modelhoeve circa 1924. Het lange bakstenen volume van ongeveer 48 meter lang bij 10 meter breed is gevat onder een laag zadeldak, dat vroeger overkraagde ter hoogte van de zijgevels. De dakbedekking in rode mechanische pannen is voorzien van ijzeren dakvlakraampjes.


Via een schuifdeur in de noordelijke zijgevel staat de varkensstal in verbinding met de voedergang, die op zijn beurt naar de voeder- en machinekamer in de oostvleugel leidt.
De rechthoekige muuropeningen zijn gevat onder betonnen lateien. Bij de uitloopluikjes voor de varkens, onderaan in de langse gevels, is er bijkomend een korfbogige ontlastingsboog in baksteenkoppen. De meeste luikjes zijn gekoppeld met een betonnen penant. Deze intussen verdwenen buitenlopen waren met een bakstenen muur met hekwerk afgezoomd. Telkens was er een bad, bereikbaar via ondiepe treden.
Schuifdeuren met ijzeren rails en wieltjes in beide zijgevels geven toegang tot de varkensstal. Aan de noordzijde, ter hoogte van de verbindings- of voedergang, is de oorspronkelijke beplankte deur op opgeklampt kader bewaard. De meeste vensters zijn ingevuld met recente ramen, onder meer in beton en met grote roedeverdeling. In de langsgevels is het oorspronkelijke houtwerk van de stalvensters deels bewaard. Het betreft groen geschilderde langgestrekte vensterkaders met zware middenstijl. De invulling daarvan met wit geschilderde vierkante vleugels met vierkante roedeverdeling is slechts deels bewaard. De gevelvelden van de zijgevels zijn opengewerkt met getoogde (laad)deuren, geflankeerd door kleine venstertjes onder strek. Het houtwerk van deze deuren en ook van de flankerende venstertjes is bewaard.

Oorspronkelijk bestond de varkensstal uit tweemaal zestien hokjes met in het midden over de gehele lengte een voedergang met smalspoor. Elk hokje bood onderdak aan zeven mestvarkens, en was voorzien van een luikje naar de buitenloop. Tegen de langsgevels bevond zich telkens een gemetselde droogvoederbak, wat in de wederopbouwperiode nog zeer uitzonderlijk was. Aan de zijde van de centrale gang was er telkens een voederbak voor nat voeder. In het midden was deze bak voorzien van een koperen stop, die vanuit de gang met een voetpedaal kon bediend worden om achtergebleven natvoeder in de gierkelder te laten afvloeien. Naast de natvoederbakken bevond zich ook een drinkbakje, dat net als in de koeien- en paardenstal door middel van een elektrisch aangedreven regelaar met vlotter automatisch werd bevoorraad. Tussen de droogvoederbak en de natvoederbak strekte zich het ligbed uit. Tussen de per twee gekoppelde hokken was er telkens een korte mestgang, die tien centimeter lager gelegen was. Op het einde van elke mestgang was er een bezinkput met geurafsluiter, die rechtstreeks in verbinding stond met de gierkelder onder de centrale gang en gedeeltelijk onder de hokken. Om de varkensstal te verwarmen waren tegen de langse buitenmuren verwarmingsbuizen aangebracht die in verbinding stonden met een grote cokeskachel. Vier trekschouwen in de zoldering zorgden voor de verluchting, terwijl zestien vensterramen de varkensstal verlichtten. Twee kleine ruimtes tegen de zuidelijke zijgevel van de stal werden ingenomen door de automatische waterpomp en de kachel.

De indeling van de varkensstal is deels bewaard. De stal met witgekalkte muren is overwelfd door dito betonnen troggewelven op ijzeren I-profielen. De gewelven zijn aan weerszijden van de centrale voedergang overlangs geschraagd door I-balken op bakstenen pijlers. Waarschijnlijk bleven onder de recente vloerroosters de oorspronkelijke voeder- en drinkbakken en het smalspoor bewaard.
De eenvoudige kapconstructie boven de varkensstal bestaat uit houten spantbenen met makelaar en trekbalk. Deze zijn met blokkelen in de muur verankerd. De trekbalken en de blokkelen zijn samengesteld uit twee balken die met ijzeren bouten vergaard zijn.

  • Kadasterarchief West-Vlaanderen, Mutatieschetsen en bijhorende staten Langemark-Poelkapelle, afdeling 3, 1926/11.
  • HOSTE A. 1967: Bedrijfsstudie van het landbouwbedrijf "Boskasteel" te Poelkapelle, Gent, Rijkshogetechnische School voor Landbouw en Landbouwindustrieën.
  • RONSE A. & RAISON T. 1918: Fermes-types et constructions rurales en West-Flandre, Brugge, Charles Beyaert, 2 dln.

Auteurs: Becuwe, Frank; Vanneste, Pol
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Modelhoeve Boskasteel uit de wederopbouwperiode [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/44146 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.