De Cluyse ()

Diephuis genaamd “de Cluyse”, met een laatgotische trapgevel uit de tweede helft van de 15de eeuw, en een vroeggotische, overwelfde kelder die opklimt tot de 13de eeuw.

Historiek

”De Cluyse” wordt in het "Eerste geberderd daechseelboeck" reeds vermeld omstreeks het einde van de 14de eeuw. In 1468 werd het pand aangekocht door de Stad Antwerpen, die het op 4 mei van hetzelfde jaar schonk aan "den Alderbuden ende ghemeenen coopman vander Duytscher Hanze". Bovenop het eigendomsrecht "erfelijk ende eeuwelijk te bezittene ende te gebruykene", kwam en bedrag van 300 Rijnsgulden of 15 pond groten Vlaams "umme dat serve huys na costuyme des coopmans te tymmeren ende te stofferen". Waarschijnlijk werd de schenking gedaan om de vriendschap en de eendracht onder de Hanzekooplieden te versterken en opdat zij de stad op haar jaarmarkten en daarbuiten zouden bezoeken. Het eerste Hanzehuis in Antwerpen was echter niet bedoeld als eigenlijk kantoorhuis, zoals in Brugge. Ook heeft het Antwerpse "Kleyn Oosterhuys" nooit dienst gedaan als stapelhuis, zoals het verdwenen grote Oostershuis, dat in 1564-1568 in de Nieuwstad werd opgetrokken. Evenwel bleef "de Cluyse" gedurende ruim een eeuw in gebruik van de Hanze. Bij de aanleg van de Pelgrimstraat in 1534, bouwden de Duitse kooplui een pakhuis aan de achteruitgang van hun pand. Pas in de jaren 1622-1627 kwam “de Cluyse” in privé-bezit.

Tijdens het laatste kwart van de 19de eeuw werd de pui van “de Cluyse” verbouwd door de architect François De Vooght, in opdracht van Leopold Cateaux (Mechelen, 1831-Antwerpen, 1900), administrateur van de Nationale Bank van België. Deze liet in 1880 de vensters van de tweede en derde travee verlagen tot deur, en in de vierde en vijfde travee een nieuwe deur en venster aanbrengen. In 1893 werd de begane grond volledig opengebroken voor een klassieke, houten winkelpui, later meermaals gewijzigd. De gevelbepleistering verdween in 1976. “De Cluyse”, waarvan de achtergebouwen zich uitstrekken tot de Vlaaikensgang en de Pelgrimstraat is vandaag gerestaureerd tot een handels- en wooncomplex. Opdrachtgever was de nv Aedificandi (Axel en Boris Vervoordt), de architecten Rutger Steenmeijer en Hilde Baksteen tekende in 1999 het ontwerp. In uitvoering vanaf 2001, werden de werken in 2006 voltooid. Tot de belangrijkste ingrepen behoorden het toegankelijk maken van de kelder vanaf de straat, de reconstructie van de pui en het drielicht van de geveltop, en het kaleien van het bak- en zandsteenparement.

Architectuur

Diephuis van vijf traveeën en twee bouwlagen onder een zadeldak (nok loodrecht op de straat, leien). De gekaleide trapgevel van negen treden met topstuk, is opgetrokken uit baksteenmetselwerk met gebruik van zandsteen voor de vensterposten, negblokken en het maaswerk, verankerd door smeedijzeren muurankers. De pui is volledig gereconstrueerd, volgens het enkelhuisschema met een buitentrap naar de kelderverdieping. Een register van aangepaste, rechthoekige vensters met een hardstenen latei en lekdrempel doorbreekt de hoofdverdieping. Het betreft vroegere kruiskozijnen met bewaarde, afgeschuinde, zandstenen posten onder ontlastingsbogen, voorzien van eigentijdse kruismonelen. De tweeledige geveltop, wordt in het eerste register geopend door een drielicht, samengesteld uit een lager bolkozijn met ontlastingsboog tussen rechthoekige zijluiken, alle met afgeschuinde negblokken; hoger een zelfde rechthoekig luik. Dit ordonnantieschema is ingeschreven in drielobbig, zandstenen maaswerk waarin veellobben, dat uitloopt op gesculpteerd bladwerk. Het geheel is op zijn beurt gevat in een spitsbogig spaarveld, met aanzet op geprofileerde waterlijsten.

De laatgotische geleding van de geveltop gaat terug op de houtbouw. Een van de kenmerkende constructie-onderdelen van de inheemse stedelijke houten woonhuisbouw waren de spitsboogvormige en drielobbig ingebogen windveren aan de geveltop. Dit element is in de stenen woonhuisbouw blijven voortleven, als het ware in steen omgezet in de spitsboog- en klaverbladvormige traceringen die tal van geveltoppen in de 15de eeuw versierden. Van de talrijke gevels van dit type in Antwerpen, die uit iconografische bronnen bekend zijn, is alleen deze van het huis "de Cluyse" behouden. De gelijkaardige geveltop van het pand "de Hage" verderop aan de Oude Koornmarkt, is slechts fragmentair bewaard.

De vroeggotische kelder die opklimt tot de 13de eeuw, vormt een tweebeukige ruimte van drie traveeën, overkluisd door kruisribgewelven met gordelbogen op ronde pijlers en wandpilasters. Uitgevoerd in Doornikse kalksteen, hebben de pijlers een kapiteel met bladmotief en een achthoekige abacus. Het basement is niet zichtbaar en bevindt zich allicht onder de huidige bevloering. De gordelbogen en kruisribben uit zandsteen met een eenvoudig afgeschuind profiel, zijn aangevuld met baksteenmetselwerk. De gewelfvlakken zijn uitgevoerd in baksteen van groot formaat. Bij deze oudste kelder sluit een 15de-eeuwse, tweebeukige kelder van twee traveeën aan, ovekluisd door tongewelven op zandstenen pijlers met afgeschuinde hoeken. Het interieur van het gebouw is op de begane grond en bovenverdieping volledig ontmanteld. Enkel de balkenlagen en het oorspronkelijk dakgebint bleven behouden, met inbegrip van de behording.

De begane grond van de achterbouw vormt een barokke rondboogarcade van drie traveeën uit blauwe hardsteen, te dateren in het vierde kwart van de 17de eeuw tot het eerste kwart van de 18de eeuw. De geprofileerde archivolten met voluutsleutel rusten op geblokte pijlers met een geprofileerd basement en lijstkapiteel.

  • Stadsarchief Antwerpen, bouwdossiers 1880#1170, 1893#734 en 86#990399; foto FOTO-OF#6800.
  • BRENDERS F. 1978: Over Antwerpse kelders, Bulletin van de Antwerpse Vereniging voor Bodem- en Grotonderzoek, 1978.4, 5-7.

Auteurs:  Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Braeken J. 2018: De Cluyse [online], https://id.erfgoed.net/teksten/298531 (geraadpleegd op ).


De Cluyse ()

Historiek

Eertijds genaamd de Cluyse; wordt in het "Eerste geberderd daechseelboeck" reeds vermeld omstreeks einde 14de eeuw. In 1468 werd het aangekocht door de Stad. Op 4 mei van hetzelfde jaar schonk de Stad aan "den Alderbuden ende ghemeenen coopman vander Duytscher Hanze" dit huis om het "erfelijk ende eeuwelijk te bezittene ende te gebruykene"; daarenboven 300 guldens "umme dat serve huys na costuyme des coopmans te tymmeren ende te stofferen". Waarschijnlijk werd de schenking gedaan om de vriendschap en de eendracht onder de Hanzekooplieden te versterken en opdat zij de stad op haar jaarmarkten en daarbuiten zouden bezoeken.

Het eerste Hanzehuis te Antwerpen is echter niet gegeven geworden als eigenlijk kantoorhuis, zoals te Brugge. Ook heeft het Antwerpse "Kleyn Oosterhuys" nooit tot stapelhuis gediend, zoals het grote Oostershuis, gebouwd in 1564-68 in de Nieuwstad. Evenwel bleef "de Cluyse" gedurende ruim een eeuw in gebruik van de Hanze. Pas in de jaren 1622-27 kwam zij in privé-bezit.

Beschrijving

Diephuis van vijf traveeën en twee bouwlagen onder zadeldak (roofing en leien), opklimmend tot de tweede helft van de 15de eeuw. Bakstenen trapgevel (negen treden + topstuk), met gebruik van natuursteen, tot vóór april 1976 voorzien van een bepleistering. Muurankers.

Benedenverdieping herhaalde malen verbouwd; heden vrijwel volledig opengewerkt onder steunende balk, waarboven sporen van ontlastingsbogen boven lateien, en van licht geloogde strekken. Hoofdverdieping daarentegen opmerkelijk gaaf gebleven: enkel werden de oorspronkelijke kruiskozijnen verlaagd, de vensterkruisen verwijderd en verder voorzien van een arduinen lekdrempel en latei, laatstgenoemde ontlast door een bakstenen segmentboog.

Zeer merkwaardige tweeledige top, geopend op de eerste geleding met een bolkozijn (ontlastingsboog) tussen rechthoekige zijluiken; hoger een rechthoekig luikgat; ingeschreven in een drielob waarin veellobben, uitlopend op gesculpteerd bladwerk en op zijn beurt gevat in een brede spitsboog; de waterlijsten waarop de tracering aanzet is, kwarthol geprofileerd en gesculpteerd.

De laatgotische topversiering gaat terug op de houtbouw: een van de kenmerkende constructie-onderdelen van de inheemse stedelijke houten woonhuisbouw waren de spitsboogvormige en drielobbig ingebogen windveren aan de geveltop; dit element is in de stenen woonhuisbouw blijven voortleven, is als het ware in steen omgezet geworden in de spitsboog- en klaverbladvormige traceringen die tal van geveltoppen in de 15de eeuw versierden. Van de vrij vele gevels van dit soort te Antwerpen uit oude afbeeldingen bekend, is alleen deze van het huis "de Cluyse" behouden gebleven. Van een gelijksoortige geveltop aan het huis Oude Koornmarkt nummer 70 bleef slechts een gedeelte van de aanzet bewaard.

In verband met de oorspronkelijke toestand van de begane grond gaat de hypothese dat de huidige kelders als kelderverdieping zouden gediend hebben, zij het onder het toen veel lager liggende straatniveau. De erboven liggende verdieping zou aldus van op de straat bereikbaar zijn geweest via een puitrap. Op deze manier zal een kopie van deze gevel gereconstrueerd worden in het Openluchtmuseum te Bokrijk, binnen de afdeling "de Oude Stad".

Gezien de asymmetrie van de gevel zijn de bovenverdieping en de top mogelijk in hun 15de tot 16de eeuwse toestand reeds een aanpassing van een toen bestaande gevel. Het is zeer goed mogelijk dat de gevel reeds in de 15de tot de 16de eeuw bepleisterd en beschilderd was, juist om die verbouwing te verbergen.

Inwendig is het gebouw volledig verminkt, dit wil zeggen op de gelijkvloerse verdieping zijn alle binnenmuren verdwenen, terwijl op de tweede bouwlaag de muren geheel of gedeeltelijk afgebroken werden wegens gevaar voor overbelasting. Het oorspronkelijk dakgebint bleef behouden; zelfs de behording is oorspronkelijk, wat bewezen wordt door de breedte van de planken. Schijnbaar in goede staat.

De achterbouw van de benedenverdieping bevat een blauwe hardstenen galerij uit het vierde kwart van de 17de eeuw tot het eerste kwart van de 18de eeuw: geprofileerde archivolten met sleutels op geblokte pijlers; abactissen afgeslagen.

Kelders door pijlers ingedeeld in twee beuken en overkluisd met kruisribgewelven Pijlers van Doornikse kalksteen en voorzien van bladkapitelen. Het basement is niet zichtbaar en bevindt zich allicht onder de huidige bevloering. Gordelbogen en kruisribben van witte natuursteen met eenvoudig afgeschuind profiel; op sommige plaatsen aangevuld met baksteenmetselwerk (verbouwing?). Gewelfvlakken van baksteen (groot formaat) Deze keldering is ongetwijfeld ouder dan het 15de-eeuwse gebouw er boven; klimt allicht op tot de 13de eeuw.


Bron: GOOSSENS M. & PLOMTEUX G. met medewerking van LINTERS A., STEYAERT R., ILLEGEMS P. & DE BARSÉE L. 1976: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Antwerpen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 3na, Brussel - Gent.
Auteurs:  Plomteux, Greet; Goossens, Miek
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Plomteux G. & Goossens M. 1976: De Cluyse [online], https://id.erfgoed.net/teksten/4449 (geraadpleegd op ).