Traditioneel diephuis genaamd "de Witte Roose", van drie traveeën en twee bouwlagen onder een zadeldak (nok loodrecht op de straat, pannen), uit de tweede helft van de 16de of de eerste helft van de 17de eeuw. Het parement van de trapgevel werd in de vroege jaren 1920 gedecapeerd en hersteld.
De gedecapeerde trapgevel van tien treden met een overhoeks topstuk, is grondig aangepast in de eerste helft van de 19de eeuw. Begane grond en eerste verdieping werden volledig heropgebouwd in baksteenmetselwerk, geopend door rechthoekige muuropeningen met hardstenen lekdrempels en lateien onder ontlastingsbogen. In de linker penant van de eerste verdieping bleven de negblokken van een vroeger kruiskozijn behouden. Het oorspronkelijke bak- en zandsteenparement met speklagen, verankerd door smeedijzeren muurankers, is verder enkel bewaard in de tweeledige geveltop. Deze wordt in het eerste register geopend door een drielicht, waarvan het rondbogige middenluik is gevat in een zandstenen omlijsting met kwarthol geprofileerd beloop, diamantkopimposten en -sluitsteen. De zijlichten, vroegere kruiskozijnen, hebben kwarthol geprofileerde negblokken. Een rechthoekig luik met druiplijst en een balkgat, beide met kwartholle negblokken, doorbreken de topgeleding. Omstreeks 1955 zijn de inkomdeur met geprofileerde hardstenen rechtstanden en de benedenvensters respectievelijk verlaagd en uitgebroken tot een garagepoort. Boven de ontlastingsbogen is gerecupereerde zandsteen verwerkt.