Het fenomeen van de Pier is gegroeid vanuit de aanlegsteiger voor badgasten in Engeland. De komst van de spoorwegen rond het midden van de 19de eeuw ontneemt de pieren hun oorspronkelijke functie, doch de blik op de kust en het wandelen boven de zee, zijn niet meer weg te denken. De 'plezierpieren' evolueren naar constructies op ijzeren onderstel met een 'landhoofd' waar men toegangskaartjes kon kopen en een paviljoen op de eigenlijke Pier waar men van een consumptie kon genieten. De Blankenbergse Pier van 1894 is de eerste op het vasteland. Na de Eerste Wereldoorlog wordt hij in 1931-1933 heropgebouwd als een betonnen constructie, het blijft de enige Pier aan de Vlaamse kust. Samen met het "Palais du Comte Jean" en het zwaar verbouwde Casino vormt de Pier de grootschaligste en één van de origineelste uitingen van de art-decostijl te Blankenberge.
In 1873 vraagt de Londense firma Hendrey en Co een vergunning aan om een Pier op te richten, het stadsbestuur en het Bestuur van Bruggen en Wegen zijn dit plan gunstig gezind. Deze Britse plannen zien een centrale inplantingsplaats (rechttegenover de Kerkstraat), waardoor een opsplitsing van de badplaats wordt gevreesd.
Uiteindelijk komt de Pier er slechts in de jaren 1890 aan de oostzijde van de Zeedijk (machtiging door de Belgische regering in 1889). Voor de realisatie van de Pier wordt een vennootschap gesticht met de naam "Société Anonyme du Pier de Blankenberghe". Deze vennootschap zal ook instaan voor de bouw van het "(Royal) Pierhotel", schuin tegenover de Pier. De Pier wordt in 1894 gebouwd door ingenieur E. Wyhowski (Brugge) en architect E. Hellemans (Brussel, Elsene, tevens financier van de maatschappij, tevens één van de architecten van het casino van 1884-1886). Het gietijzeren complex bestaat uit drie onderscheiden delen: 1) een halfrond bij de ingang, uitgevoerd in metselwerk met als doel er later een zwembad in te maken dat gevuld zou worden met zeewater; 2) een brug uit 17 delen, die rustte op ijzeren palen, met in het midden van de brug een verbreding voor een muziekkiosk; 3) een achtkantig platform (60 meter x 60 meter) waarop een paviljoen wordt gebouwd met een feestzaal en andere lokalen waarvoor toegangsgeld gevraagd wordt. De totale lengte van de Pier bedraagt 350 meter. Aanvankelijk wordt het geheel privaat uitgebaat. Bij de voorlopige inhuldiging op 15 juli 1894 beklemtoont burgemeester Notebaert dat de Pier "voor Blankenberge een nieuw en machtig reklaam is en die zal strekken om den naam alom meer en meer bekend te maken". De Pier kan op een enorme belangstelling rekenen: reeds in 1894 verdringen zich 180.000 bezoekers op de ijzeren brug.
De Pier wordt in 1915 in brand gestoken door de Duitse bezetter die vreest dat hij zou gebruikt worden als aanlegsteiger voor vijandelijke troepen.
In 1928 besluit het stadsbestuur de Pier en het bijhorende stuk strand te kopen. In 1931 gaat de stad Blankenberge met de vergoeding van de opgelopen oorlogsschade - privé-financiers waren niet langer geïnteresseerd - over tot de heropbouw.
Het ontwerp wordt toevertrouwd aan een samenwerkingsverband van J. Soete, conducteur van Bruggen en Wegen, de Gentse hoogleraar G. Magnel (1889-1955, betonspecialist en stichter van het Laboratorium Magnel aan de Gentse Universiteit) en ingenieur-architect A. Bouquet. Deels wordt gebruik gemaakt van de oude funderingen en gietijzeren pilonen van de eerste Pier. Als belangrijkste bouwmateriaal wordt gewapend beton gebruikt. Gebruik van beton was niet nieuw, wel worden maatregelen genomen i.v.m. de destructieve invloed van het zeewater. Voor het betonmengsel wordt voornamelijk Portlandcement gebruikt wat een veel zachtere beton oplevert dan op vandaag gebruikelijk.
De nieuwe Pier, in art-decostijl, wordt ingewijd op 2 juli 1933 De strakkere betonversiering kwam in de plaats van de meer grillige Oosterse motieven van de vorige Pier, toch blijft het een moderne versie van de 19de-eeuwse amusementsarchitectuur.
De Pier rust op circa 230 steunpalen. De plattegrond - teruggaand op de pierconstructie van 1894 - bestaat uit de halfcirkelvormige landhoofd (tegen de dijk aanleunend op natuurstenen sokkel), de eigenlijke wandelpier met een lichte uitsprong ongeveer halverwege en het pierhoofd met daarop het piergebouw of -paviljoen waarrond een rondgang.
In de jaren 1980, na vijftig jaar, wordt een zware problematiek van betonrot vastgesteld. In de tweede helft van de jaren 1990-eerste helft van de jaren 2000 wordt de pier grondig gerenoveerd.
Bron: HOOFT E. & VANNESTE P. met medewerking van DE LEEUW S. & MISSIAEN H. 2003: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Blankenberge, Deelgemeente Uitkerke, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL2, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Vanneste, Pol; Hooft, Elise
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Zeedijk
Omvat
Zeedijk 260-262
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: De Pier [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/45057 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.