Burgerhuis in Louis-Philippestijl, het bewaarde linker pand van een geheel van twee gekoppelde woningen, volgens de bouwaanvraag uit 1857 opgetrokken door de aannemer Jos. Peeters, in opdracht van Herman Seliaerts. Het gevelfront van beide woningen was geconcipieerd als een symmetrische eenheid, met in de middenas de klemtoon op de portaaltravee van het bredere linker pand. Het rechter pand werd in 1947 ingrijpend verbouwd.

Rijwoning met enkelhuisopstand van drie traveeën en drie bouwlagen onder een zadeldak (nok parallel aan de straat, pannen). De oorspronkelijk bepleisterde en beschilderde lijstgevel, met op de begane grond schijnvoegen die uitstralen boven de muuropeningen, rust op een plint uit blauwe hardsteen. Bij het decaperen van het baksteenmetselwerk bleef het stucwerk van de vensteromlijstingen behouden. Geleed door de puilijst, legt de compositie de klemtoon op de rechter travee met de inkomdeur. Deze wordt op de bel-etage gemarkeerd door een gestrekte waterlijst en een gekornist balkon met geajoureerde borstwering, beide op voluutconsoles. Verder beantwoordt de opstand aan een regelmatig ordonnantieschema, opgebouwd uit registers van spiegelbogige muuropeningen in vlakke omlijsting op de begane grond, en rechthoekige vensters met afgeronde bovenhoeken in geriemde omlijsting op de bovenverdiepingen. In het rialiet worden de inkomdeur en het deurvenster geaccentueerd door een rolwerksleutel. Een klassiek hoofdgestel met een gelede architraaf, casementen in de fries en een houten kroonlijst met tandlijst op voluutconsoles vormt de gevelbeëindiging. Gietijzeren voetschraper