Omstreeks 850 werd op de plaats van het Steen een eerste vluchtburg aangelegd, versterkt met een aarden wal, als bescherming tegen de Noormannen. Het terrein was een vooruitspringend en hoger gelegen deel van de Scheldeoever, dat goede defensiekansen bood.
Tussen 973 en 980 werden het terrein binnen de burcht en waarschijnlijk ook de wal opgehoogd, en wellicht dateert ook de aanleg van de ringgracht van toen. Binnen de burcht bevond zich de houten woning van de markgraaf met bijgebouwen, een tolhuis, een munthuis en de burchtkerk gewijd aan Sint-Walburgis.
Omstreeks 1200-1225 werden het Steen en de burchtmuur opgetrokken. Het gebouw diende reeds in het eerste kwart van de 14de eeuw als gevangenis. In 1446 werd het Steen vervallen verklaard door een commissie die door Filips de Goede was ingesteld. De oude burchtmuur werd grotendeels gesloopt in 1481, behalve het deel langs de Schelde dat pas in 1883 verdween bij het rechttrekken van de Scheldeoever. De ringgracht werd toen gedeeltelijk gedempt.
In het eerste kwart van de 16de eeuw gaf Karel V opdracht het Steen te herbouwen, wat omstreeks 1520 gebeurde naar ontwerp van Domien de Waghemakere en Rombout II Keldermans. Van het oude gebouw bleef enkel de nu nog bestaande onderbouw van Doornikse steen over, die duidelijk te onderscheiden is van de vroeg-16de-eeuwse zandstenen bovenbouw. Ook het oude beeldje boven de Steenpoort, dat de Scandinavische god van de vruchtbaarheid Semini voorstelt, bleef bewaard. Het beeldje werd omstreeks 1587 door de Jezuïeten verminkt doch is tot vandaag zichtbaar. De Jezuïeten brachten omstreeks 1587 ook de nis erboven aan voor een Onze-Lieve-Vrouwebeeld, dat tijdens de Franse overheersing verdween.
Karel V schonk het Steen in 1549 aan de Stad Antwerpen, die het tot 1828 in bezit had. Het gebouw bleef dienen als gevangenis, waaraan twee ingemetselde stenen herinneren op de binnenplaats. Die bepalen dat de gevangenen regelmatige voedselschenkingen zouden krijgen van Elisabeth van Wijneghem (1439) en van Pieter Pot. Ook folteringen en terechtstellingen werden in het Steen uitgevoerd, en tijdens de Tachtigjarige oorlog zetelde er de Spaanse inquisitie. Het grootste deel van de folter- en executie-apparatuur werd in 1794 door de Fransen verbrand. Het Steen bleef gevangenis tot 1823, waarna het tot 1826 dienst deed als tehuis voor invalide soldaten. In 1827 werd het gebouw opgeëist door de Nederlandse regering, die het in 1828 verkocht aan een houtzager.
In 1842 kocht de Stad Antwerpen het gebouw terug. De kelders werden gebruikt als opslagplaats voor vis, terwijl meerdere gezinnen de bovenbouw bewoonden. In 1862 kreeg het gebouw een nieuwe bestemming als Oudheidkundig Museum. Na aanpassing aan deze functie, werd het Steen in 1864 opengesteld voor het publiek.
In de jaren 1880 werd het tot dan toe geheel ingebouwde Steen ontmanteld om het rechttrekken van de Scheldekaaien mogelijk te maken. Alle aanpalende straten en huizen verdwenen, waaronder de Gevangenisstraat en de Steenstraat, en ook het Steen zelf werd met sloop bedreigd. Het kon gered worden, doordat zijn ligging tussen de geplande kaai en spoorweg geen hindernis vormde voor de aanleg van de kaaien. Het Steen raakte echter wel geheel geïsoleerd van het overblijvende deel van de oude stadskern.
In 1887-1890 werd het Steen ingrijpend gerestaureerd, verbouwd en uitgebreid met een nieuwe noordvleugel in neogotische en neotraditionele stijl, naar ontwerp van de architecten Joseph Schadde en Ferdinand Truyman, en stadsbouwmeester Gustave Royers. De uitvoering van de werken begroot op 15 maanden, werd bij openbare aanbesteding in oktober 1887 tegen een bedrag van 160.000 Belgische frank toegewezen aan de aannemer Fréderic Masson. Een uitkragende pseudo-weergang verving het zadeldak dat de Steenpoort afdekte, en de hoektoren kreeg kantelen. Aan de westzijde van de binnenplaats vervingen een breed, neogotisch venster en een nieuwe ingang de vroegere spitsboogvensters, aast de trapkoker aan de zuidzijde raakte de open ruimte volgebouwd. Aan de voorzijde, naast de Bourgondische kapel, werd de 19de-eeuwse lijstgevel vervangen door een trapgevel, als vrije reconstructie van de trapgevel die er waarschijnlijk oorspronkelijk stond. Bovendien kwam aan de noordzijde een nieuwbouwvleugel tot stand met ten oosten de zogenaamde boekentoren centraal de overdekte doorgang en ten westen een langgerekte museumvleugel met trapgevels en polygonale hoektorens. Tot deze ingreep behoorde ook de bouw van de toegangshelling vanaf het Steenplein, het zuidpaviljoen onder het Noorderterras en de verbinding met het open terras van het Steen. De heropening van het vergrote Steen vond plaats op 12 augustus 1890.
In 1952 veranderde het Oudheidkundig Museum in het Nationaal Scheepvaartmuseum en het jaar daarop werd het gebouw gesloten voor verbouwingswerken, die duurden van 1953 tot 1957. Het westelijk gedeelte van de noordvleugel uit 1887-1890 maakte plaats voor een lage eigentijdse museumvleugel in baksteenbouw. In 1955-1956 werd ook een archeologisch bodemonderzoek uitgevoerd in het centrum van de oorspronkelijke burcht, waarbij overblijfselen aan het licht kwamen van woonhuizen, werf- en stapelplaatsen, in vijf opeenvolgende niveaus, daterend van omstreeks 850 tot 1200. Vanaf eind 1963 werden de 16de-eeuwse poort en de erboven gelegen Bourgondische kapel in hun oorspronkelijke staat herbouwd. Het Nationaal Scheepvaartmuseum sloot zijn deuren in 2008, waarna de collecties onderdak vonden in het Museum aan de Stroom (MAS). Voor zijn nieuwe bestemming als terminal voor cruiseschepen, toeristisch onthaalcentrum en interactief belevingsparcours rond Antwerpen en haar geschiedenis, ondergaat het Steen een ingrijpende renovatie. Het ontwerp van het architectenbureau noAarchitecten werd in 2016 geselecteerd via een Open Oproep van de Vlaamse Bouwmeester. De werken die onder meer in een nieuwbouwvleugel voorzien op de plaats van het tentoonstellingspaviljoen uit 1952-1958, gingen in 2018 van start, en hebben 2020 als verwachte einddatum.
De plattegrond van het 13de-16de-eeuwse deel van het Steen bestaat uit een bijna rechthoekig gebouw met een binnenplaats, en in het verlengde van de zuidgevel de Steenpoort geflankeerd door de gekanteelde toren met resten van de oude burchtmuur. De onderbouw behield zijn oorspronkelijke indeling, bestaande uit kelders overwelfd met gedrukte tongewelven. Aan de noord- en zuidzijde bevinden zich de vroegere "diefputten" en een voorraadkelder, onder de binnenkoer de vroegere vergeetput en onder de vroegere inkomhal van het museum, in de zuidwesthoek van het gebouw, de vroegere folterkamers voor mannen en voor vrouwen. Aan de zuidzijde doorbreken kleine lichtopeningen met verwijdende dagkanten het muurwerk.
De plattegrond van de gelijkvloerse verdieping omvat aan de oostzijde het inkomportaal met een aanpalend vertrek voor de wacht. Hierbij sluit aan de zuidzijde van de binnenplaats een in 1887-1890 bijgebouwd loket aan, en vervolgens de trapkoker met wenteltrap. Deze staat in verbinding met het vroegere "Gemeensteen" of de armengevangenis, een zaal overwelfd met kruisribgewelven op kraagstenen. Het "Gemeensteen" kreeg in 1887-1890 een deur naar de binnenplaats. Aan de noordzijde van de binnenplaats bevindt zich de vroegere "Poorterskamer", die 1887-1890 verbonden werd met het "Gemeensteen". Daaraan paalt een trap en het vroegere verblijf van de "Steenweerder". Aan de oude functie van het Steen herinneren nog het valgat van de vergeetput op de binnenplaats, de twee ingemetselde stenen in de zuidmuur en de dichtgemaakte waterput rechts van de inkom.
De bovenverdieping heeft dezelfde indeling, met boven het inkomportaal de vroegere Bourgondische kapel overdekt door een spits tongewelf met houten bebording, en met in de zuidwesthoek boven het “Gemeensteen” een tweede zaal met kruisribgewelven. De zolders vertonen een geheel of gedeeltelijk vrijliggend dakgebint boven de noord- en zuidvleugel. De meeste kamers hebben een houten zoldering met moerbalken voorzien van gesculpteerde sloffen.
De zuidzijde van het Steen wordt gemarkeerd door drie zware muurtorens, één op de westhoek en twee aan weerszijden van de spitsboogvormige Steenpoort. De torens worden geschraagd door rondboognissen met trompen, waarboven ze lichtjes uitkragen. Deze onderbouw onderscheidt zich door een parement uit Doornikse steen, van de bovenbouw met een parement van zandsteen, geopend door lichtgleuven en schietgaten. De west- en middentoren zijn getrapte muurtorens met een veelzijdige spitse afdekking, de oosttoren is een gekanteelde muurtoren, waarbij een deel van oude burchtmuur aansluit. Bij de westtoren sluit een manke trapgevel aan met onderaan drie kleine vensters met verwijdende dagkanten en in de top twee boven elkaar geplaatste vensters. Boven de Steenpoort is het beeldje van Semini ingewerkt en hogerop een rondboognis, waarboven de gereconstrueerde uitkragende weergang. Een gebogen toegangshelling met balustrade en hoekpostamenten uit blauwe hardsteen ontsluit het Steen vanaf het Steenplein. Oorspronkelijk bekroonden obelisken met gevleugelde leeuwen de hoekpostamenten; in 1963 werd hier de bronzen beeldengroep “Lange Wapper” door Albert Poels opgesteld.
De westgevel is met de zuidgevel verbonden via de driekwartronde hoektoren, en bestaat uit nagenoeg blind muurwerk met een parement van Doornikse steen en zandsteen, slechts geopend door twee bolkozijnen, onder een leien zadeldak. Daarbij sluit een trapgevel met hoge topstukken aan, geopend door uit de as geplaatste tweelichten en een rechthoekig venster, waarnaast een gebogen uitbouw met kegelvormige afdekking voorzien van schietgaten, die rusten op trompen.
De Steenpoort vormt de toegang tot een open terras, met aan de westkant de voorgevel van het 16de-eeuwse Steen, aan de zuidkant de binnenzijde van de Steenpoort met de torenkamer bekroond door een trapgevel, en aan de noordkant de overdekte doorgang en de boekentoren. De opstanden zijn opgetrokken uit zand- en natuursteen, blauwe hardsteen is gebruikt voor de sokkel en balustrade van het terras en de noordvleugel. Voor de balustrade aan de oostzijde staat sinds 1917 het Gerechtskruis van de vroegere Palingbrug opgesteld, waarvan het origineel door Hendrik Frans Verbruggen uit 1722 dateerde. Het huidige natuurstenen Christusbeeld is een kopie uit 1956-1957, bevestigd aan een hardstenen kruis. Het rust op een sokkel met een neobarokke cartouche met het stadswapen, en is voorzien van een smeedijzeren lichtarm met lantaarn.
De voorgevel bestaat uit een laatgotisch poortgebouw met kapel en de gereconstrueerde, traditionele trapgevel van drie traveeën en twee bouwlagen. Deze laatste wordt geopend door registers van kruiskozijnen en een bolkozijn in de top. De tudorboogpoort met een geprofileerd beloop wordt gecantonneerd door korte zuilen met hoge neuten en laatgotische lijstkapitelen. Boven de poort rusten de twee kraagstenen ven de bovenbouw, verbonden door korfbogen. De boogvelden dragen de wapens van het hertogdom Brabant, het markgraafschap en de stad Antwerpen. De bovenbouw vormt een driezijdige erker met drie getraliede korfboogvensters, en op de borstwering drie panelen met het keizerlijk wapen van Karel V, geflankeerd door de ‘gekruiste brandstokken’ van het Bourgondische huis en twee Herculeszuilen vergezeld van het devies "PLUS OULTRE", alle beschilderd en verguld. De penanten tussen de vensters rusten op sokkels en zijn uitgewerkt tot nissen. De gevel is afgesloten met een kroonlijst, waarboven de driezijdige leien bedaking.
De doorgang van de poort is afgedekt door een houten zoldering met moerbalken voorzien van gesculpteerde sloffen; aan de linkerkant een deur en venster in een hardstenen omlijsting, aan de rechterkant de oude waterput. De puntgevel van de kapel aan de oostzijde van de binnenplaats, wordt geopend door een breed vierlicht met laatgotisch maaswerk, afgedekt met een waterlijst op kraagstenen. Een cordon loopt door over de noord- en westzijde van de binnenplaats. De noordzijde telt vier traveeën met kruiskozijnen in de eerste travee en kloosterkozijnen in de overige. De rechthoekige deur met bovenlicht in de tweede travee geeft toegang tot de trapkoker: daarnaast een pomp van 1670, versierd met reliëfs die een schip en een kapel verbeelden, afkomstig van de gesloopte Schipperskapel. De westzijde wordt geopend door een deur en brede vierlichten met laatgotische tracering en afgeschuinde sokkels uit 1887-1890. De zuidzijde omvat de trapkoker met drie kleine vensters met kwarthol geprofileerde negblokken en druiplijst, en een licht vooruitspringende aanbouw met korfboog uit 1887-1890.
Van de noordvleugel uit 1887-1890 resten de boekentoren, de overdekte doorgang en de aanzet van het museumgebouw. De boekentoren vormt een constructie van vijf bouwlagen op een vierkante plattegrond, onder een leien tentdak met topstuk. De opstanden worden horizontaal geleed door omlopende waterlijsten en door de uitkragende topgeleding op een korfboogfries met kraagstenen. Aan de zuid- en noordzijde doorbreekt een getrapt dakvenster de kroonlijst op modillons. Verder onderscheidt de zuidflank zich door een tweelicht met middenkalf en het gebeeldhouwde en gepolychromeerde wapen van het burggraafschap Antwerpen, vergezeld van schilddragers en het opschrift “FORTUNATO ANTVERPIA”. Drielichten, een bol en kloosterkozijn doorbreken de overige flanken. De bij de toren aansluitende korfboogdoorgang is overkluisd met een kruisribgewelf, en bekroond met een rij wapenschilden en een vijfdelige galerij in houtbouw met leien zadeldak. De doorgang leunt aan tegen een trapgevel met drielicht van de vroegere museumvleugel. Deze wordt geflankeerd door een driekwartronde hoektoren met kloosterkozijnen in de overkragende polygonale topgeleding, onder een leien spits met smeedijzeren topstuk. Van de oorspronkelijk vijf traveeën brede museumvleugel rest verder slechts de eerste travee bekroond door een kleine trapgevel. De overige traveeën gemarkeerd door een grotere trapgevel en een hoge polygonale hoektoren met spits, zijn gesloopt voor de bouw van de nieuwe museumvleugel in 1953-1957.
Auteurs: Plomteux, Greet; Goossens, Miek; Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Plomteux G. & Goossens M. & Braeken J. 2019: Het Steen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/299035 (geraadpleegd op ).
Circa 850 werd op de plaats van het Steen een eerste vluchtburg aangelegd, versterkt met een aarden wal, als bescherming tegen de Noormannen; het terrein was een vooruitspringend en hoger gelegen deel van de Scheldeoever, dat goede defensiekansen bood.
Tussen 973 en 980 werd het terrein binnen de burcht en waarschijnlijk ook de wal opgehoogd, en misschien werd toen ook de ringgracht aangelegd. Binnen de burcht bevond zich de houten woning van de markgraaf met bijgebouwen, een tolhuis, een munthuis en de burchthofkerk Sint-Walburgis.
Omstreeks 1200-1225 bouwde men het Steen en de burchtmuur. Het gebouw diende reeds in het eerste kwart van de 14de eeuw als gevangenis. In 1446 werd het Steen vervallen verklaard door een commissie die door Filips de Goede was ingesteld. De oude burchtmuur werd grotendeels gesloopt in 1481, behalve het deel langs de Schelde, dat pas verdween in 1883 bij het rechttrekken van de Scheldeoever; de ringgracht werd toen gedeeltelijk gedempt.
In het eerste kwart van de 16de eeuw gaf Karel V opdracht het Steen te herbouwen, wat circa 1520 gebeurde naar ontwerp van Domien de Waghemakere en Rombout II Keldermans. Van het oude gebouw bleef enkel de nu nog bestaande onderbouw van Doornikse steen over, die duidelijk te onderscheiden is van de vroeg-16de-eeuwse zandstenen bovenbouw. Ook het oude beeldje boven de Steenpoort, dat de Scandinavische god van de vruchtbaarheid Semini voorstelt, bleef bewaard. Het beeldje werd omstreeks 1587 door de Jezuïeten verminkt doch blijft tot vandaag zichtbaar. De nis erboven werd door de Jezuïeten aangebracht omstreeks 1587 en bevatte een Onze-Lieve-Vrouwebeeld, dat tijdens de Franse overheersing verdween.
Karel V schonk het Steen in 1549 aan de stad Antwerpen, die het tot 1828 in bezit hield. Het gebouw bleef dienen als gevangenis; hieraan herinneren twee ingemetselde stenen op de binnenkoer, die bepalen dat de gevangenen regelmatige voedselschenkingen zouden krijgen van Elisabeth van Wijneghem (1439) en van Pieter Pot. Ook folteringen en terechtstellingen werden in het Steen uitgevoerd; tijdens de Tachtigjarige oorlog zetelde er de Spaanse inquisitie. Het grootste deel van de folter- en executie-apparatuur werd in 1794 door de Fransen verbrand. Het Steen bleef gevangenis tot 1823; daarna diende het tot 1826 als tehuis voor invalide soldaten. In 1827 werd het gebouw opgeëist door de Nederlandse regering, die het in 1828 verkocht aan een houtzager.
In 1842 kocht de stad het gebouw terug. De kelders werden gebruikt als opslagplaats voor vis, terwijl de bovenbouw door meerdere gezinnen werd bewoond. In 1862 werd het gebouw bestemd tot oudheidkundig museum en daartoe aangepast; in 1864 werd het museum opengesteld.
In de jaren 1880 werd het tot dan toe geheel ingebouwde Steen ontmanteld om de rechttrekking van de Scheldekaaien mogelijk te maken. Alle aanpalende straten en huizen verdwenen, waaronder de Gevangenisstraat en de Steenstraat; ook het Steen zelf werd met sloping bedreigd doch kon gered worden doordat zijn ligging tussen de geplande kaai en spoorweg was gesitueerd, zodat het gebouw geen belangrijke hindernis vormde. Het Steen raakte echter wel geheel geïsoleerd van het overblijvende deel der oude stadskern.
In 1887-1890 werd het Steen gerestaureerd, verbouwd en uitgebreid met een nieuwe, neogotische vleugel, naar ontwerp van de architecten Joseph Schadde en Ferdinand Truyman, en stadsbouwmeester Gustave Royers. Het zadeldak dat de Steenpoort afdekte werd vervangen door een uitkragende pseudo-weergang, de hoektoren werd voorzien van kantelen, de spitsboogvensters aan de westkant van de binnenkoer werden vervangen door een breed gotisch venster waarnaast een nieuwe ingang, de open ruimte naast de trapkoker aan de zuidzijde werd volgebouwd, en aan de voorzijde, naast de Bourgondische kapel, werd de 19de-eeuwse lijstgevel vervangen door een trapgevel die een vrije reconstructie is van de oude trapgevel die er waarschijnlijk oorspronkelijk stond. Bovendien werd aan de noordoostkant de zogenaamde boekentoren bijgebouwd, die met een overdekte doorgang verbonden werd met het oude Steen, en werd aan de noordkant een geheel nieuw deel bijgebouwd.
In 1952veranderde het oudheidkundig museum in het Nationaal Scheepvaartmuseum en het jaar daarop werd het gebouw gesloten voor verbouwingswerken, die voortduurden tot 1958. De neogotische noordkant werd gesloopt en vervangen door een nieuwe, moderne tentoonstellingszaal. In 1955-1956 werd ook een archeologisch bodemonderzoek uitgevoerd in het centrum van de oorspronkelijke burcht, waarbij overblijfselen werden teruggevonden van woonhuizen, werf- en stapelplaatsen, in vijf opeenvolgende niveaus, daterend van omstreeks 850-1200.
In 1963 werden de 16de-eeuwse poort en de erboven gelegen Bourgondische kapel in hun oorspronkelijke staat herbouwd.
Het 13de-16de-eeuwse deel van het Steen bestaat uit een bijna rechthoekig gebouw met binnenplaats, met in het verlengde van de zuidgevel de Steenpoort geflankeerd door de gekanteelde toren met resten van de oude burchtmuur. De onderbouw met kelders behield zijn oorspronkelijke indeling; de kelders, die alle overwelfd zijn met gedrukte tongewelven, werden gereinigd, geschilderd en ontdaan van hun inboedel (foltertuigen). Aan de noord- en zuidzijde de vroegere "diefputten" en een voorraadkelder, onder de binnenkoer de vroegere vergeetput en onder de huidige inkomhal van het museum in de zuidwesthoek van het gebouw de vroegere folterkamers voor mannen en voor vrouwen. Aan de zuidzijde kleine lichtopeningen met verwijdende dagkanten.
De plattegrond van de gelijkvloerse verdieping omvat een inkom met aanpalend vertrek voor de wacht; aan de zuidkant van de binnenplaats een in laatste kwart van 19de eeuw bijgebouwd loket en de trapkoker met wenteltrap die verbonden is met het vroegere "Gemeensteen" of armengevangenis, een zaal overwelfd met kruisribgewelven op kraagstenen ; het "Gemeensteen" kreeg in het vierde kwart van de 19de eeuw een deur naar de binnenplaats, en dient nu als inkomhal van het museum. Aan de noordkant van de binnenplaats de vroegere "Poorterskamer" die eind 19de eeuw verbonden werd met het "Gemeensteen". Daarnaast een trap en het vroegere verblijf van de "Steenweerder". Aan de oude functie van het Steen herinneren nog het valgat van de vergeetput op de binnenplaats, de twee ingemetselde stenen in de zuidmuur en de dichtgemaakte waterput aan de recherkant van de inkom.
De tweede bouwlaag heeft dezelfde indeling, met boven de inkom de vroegere Bourgondische kapel overdekt met een spits tongewelf met houten bebording, en met in de zuidwesthoek weer een zaal met kruisribgewelven. De zolders vertonen een geheel of gedeeltelijk vrijliggend dakgebint boven de noord- en zuidvleugel. De meeste kamers met houten zoldering met moerbalken met gesculpteerde sloffen.
De zuidzijde van het Steen wordt gemarkeerd door drie zware muurtorens, één op de westhoek en twee aan weerszijden van de spitsboogvormige Steenpoort. De torens worden geschraagd door rondboognissen met trompen, waarboven ze lichtjes uitkragen; deze onderbouw heeft parement van Doornikse steen. Bovenbouw met parement van zandsteen vertoont lichtgleuven en schietgaten. West- en middentoren getrapte muurtorens met veelzijdige spitse afdekking; oosttoren een gekanteelde muurtoren, waarbij deel van oude burchtmuur aansluit. Bij de westtoren sluit een grondig gerestaureerde trapgevel aan met onderaan kleine vensters met verwijdende dagkanten en in de top twee boven elkaar geplaatste vensters. Boven de Steenpoort het beeldje van Semini en een rondboognis, waarboven een 19de-eeuwse uitkragende weergang.
De westgevel sluit aan bij de zuidgevel met de driekwart ronde hoektoren; daarnaast een langsvleugel onder zadeldak dat overgaat in schilddak; parement van Doornikse steen en zandsteen. Twee ingekaste vensters met zandstenen omlijsting. Daarbij aansluitend een trapgevel met hoog topstuk en twee uit de as geplaatste vensters, waarnaast een gebogen uitbouw met kegelvormige afdekking voorzien van schietgaten, rustend op trompen. De westgevel loopt door met het aangebouwde deel (20ste eeuw), bestaande uit een lijstgevel met twee bouwlagen en vijf traveeën onder afgeschuind zadeldak; parement van baksteen met speklagen in natuursteen; in de vierde en vijfde travee een brede korfboogpoort met geprofileerde omlijsting. Op de noordhoek van deze aanbouw nog een stuk burchtmuur uit 13de eeuw.
Via de Steenpoort bereikt men een open terras, met aan de westzijde de voorgevel van het 16de-eeuwse Steen , aan de zuidkant de binnenzijde van de Steenpoort met torenkamer met trapgevel, en aan de noordkant de overdekte doorgang waarbij de boekentoren aansluit.
De voorgevel bestaat uit een laatgotisch poortgebouw met kapel en een gerestaureerde trapgevel met oude kern, twee bouwlagen en drie traveeën, afgedekt met zadeldak. Vensters van trapgevel volledig gereconstrueerde kruiskozijnen. De inkompoort met Tudorboogomlijsting met geprofileerd beloop, gecantonneerd door korte zuilen op hoge neuten en met laatgotische lijstkapitelen; daarboven twee kraagstenen verbonden door korfbogen, waartussen kleine gebeeldhouwde schilden met de wapens van het hertogdom Brabant, het markgraafschap en de stad Antwerpen. De bovenbouw vormt een driezijdige erker met drie getraliede korfboogvensters, drie gerestaureerde panelen met het wapen van de keizer, de wapens van Bourgondië en de spreuk "Plus Oultre", beschilderd en verguld, op de borstwering. De penanten tussen de vensters rusten op sokkels en zijn uitgewerkt tot nissen. De gevel is afgesloten met een kroonlijst, waarboven de semi-piramidale bedaking.
De doorgang van de poort afgedekt met houten zoldering met moerbalken met gesculpteerde sloffen; aan de linkerkant een deur en venster met arduinen omlijsting, aan de rechterkant de oude waterput. De achtergevel van de kapel, afgedekt met puntdak, vertoont op tweede bouwlaag een breed vierdelig venster met laatgotisch maaswerk, afgedekt met een waterlijst op kraagstenen, en waaronder een kordon dat doorloopt over de noord- en westzijde van de binnenplaats. De noordzijde telt vier traveeën met kruiskozijnen in de eerste travee en kloosterkozijnen in de overige; rechthoekige deur met bovenlicht in de tweede travee, toegang gevend tot de trapkoker: daarnaast een pomp van 1670, versierd met reliëfs van schip en kapel, afkomstig van de gesloopte Schipperskapel. De westzijde telt twee bouwlagen onder zadeldak, met brede, vierdelige vensters met laatgotische tracering en afgeschuinde sokkels, daterend van vierde kwart van de 19de eeuw, evenals de deur aan de linkerkant. De zuidkant omvat de trapkoker met drie kleine vensters met kwarthol geprofileerde negblokken en druiplijst, en een licht vooruitspringende aanbouw uit vierde kwart 19de eeuw met korfboogingang.
De boekentoren ten slotte, aan de noordkant van het open terras, word horizontaal gemarkeerd door omlopende waterlijsten en door zijn uitkragend bovendeel; de daklijst wordt doorbroken door een dakvenster, waaronder het wapenschild van Antwerpen. De bij de toren aansluitende korfboogdoorgang is overdekt met 19de-eeuwse kruisribgewelven.
Twee 17de-eeuwse-Vlaamse schouwen op de tweede bouwlaag aan de noordkant.
Bron: GOOSSENS M. & PLOMTEUX G. met medewerking van LINTERS A., STEYAERT R., ILLEGEMS P. & DE BARSÉE L. 1976: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Antwerpen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 3na, Brussel - Gent.
Auteurs: Plomteux, Greet; Goossens, Miek
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Plomteux G. & Goossens M. 1976: Het Steen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/4602 (geraadpleegd op ).