erfgoedobject

Watermolen Laarmolen

bouwkundig element
ID
46506
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/46506

Juridische gevolgen

  • is aangeduid als beschermd monument Watermolen Laarmolen
    Deze bescherming is geldig sinds

  • is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Watermolen Laarmolen
    Deze vaststelling is geldig sinds

Beschrijving

De Laarmolen is een watermolen van het onderslagtype die al in de 13de eeuw bekend was en waarvan het gebouw in vakwerk opklimt tot circa 1620.

Historiek

De naam is afgeleid van het toponiem Laren, in de betekenis van drassig weiland, lage grond. De eerste vermelding van molens in Hoogstraten is terug te vinden in 1381, in 1391 nader gepreciseerd als de watermolens van Ibbrugge (heden verdwenen) en Laren en de windmolen van Hoogstraten.

De Laarmolen staat aan de oever van de Mark en was eigendom van de heren van Hoogstraten (13de eeuw). De Laarmolen werd meermaals omgebouwd van graanmolen tot slagmolen en omgekeerd tot men besloot tot de bouw van een tweede molengebouw op de linkeroever. Het is echter niet volledig duidelijk wanneer precies die ontdubbeling plaatsvond, mogelijk gebeurde dit tussen 1700 en 1750.

Een oorkonde van 1405, opgesteld door Jan van Kuik, heer van Hoogstraten maakt duidelijk dat de Laarmolen oorspronkelijk een graanmolen was die in 1405 al een hele tijd als oliemolen werd gebruikt. De molen werd circa 1580 verwoest en rond 1620 heropgebouwd.

In de 18de eeuw was Hoogstraten een Hertogdom geworden. Verschillende elementen wijzen erop dat de Laarmolen in die tijd een grote bloei doormaakte. Zo werd de slagmolen na 1700 aangevuld met een graanmolen. Bovendien werd in de eerste helft van de eeuw de Mark rechtgetrokken zodat het water voortaan over een afstand van 100 meter recht afstevende op de waterraderen. Een deel van de oude rivierbedding werd tot een spaarbekken omgevormd.

In 1744 werd de brug over de Mark vernieuwd. Deze datum vindt men nog steeds in de hardstenen blokken die in de vleugelmuren verwerkt zitten. Rond 1770 werden heel wat verbeteringen en uitbreidingen aan de installatie aangebracht. Wat later, in 1802, werd het gebouw zelf grondig gerenoveerd. Het was de laatste fundamentele restauratie van de molen. Bij deze restauratie werden 6000 bakstenen gebruikt, 16 balken van 8 voet x 8 duim x 8 duim, 2000 voet eiken planken, 250 kilogram nagels.

In 1854 werd de molen verkocht. Rond 1860 kwam er een einde aan de productie van inheemse natuurolie in ons land: de invoer van aardnotenolie en petroleum verdrong pijlsnel het veel duurdere inlandse product. Daarom werd er vooral schors gemalen in de negentiende eeuw. Toen ook nog het aantal leerlooierijen verminderde en vele leerlooierijen op het gebruik van andere looistoffen overstapten, was er ook niets meer te verdienen aan het malen van eikenschors.

Het hoeft dus niet te verbazen dat de erfgenamen van Joseph de Boungne in 1913 afstand deden van het sluitrecht, hetgeen hen toen 9.000 frank opbracht (ter vergelijking: de molen werd enkele jaren later, samen met bijgebouwen en twaalf hectaren grond verkocht voor 18.000 frank). Bovendien lieten ze het volledige molenwerk uit de molen halen. Molenstenen en raderwerk werden verkocht. Aan meer dan vijf eeuwen maalactiviteit was nu definitief een einde gekomen. De nieuwe eigenaar kwam op de nabijgelegen Laarhoeve wonen, maar aan de molen had hij niets meer. Bovendien werd tijdens de Eerste Wereldoorlog een deel van de molen door de Duitsers aangeslagen. Vlak na de oorlog werd het vervallen dak helemaal afgebroken, evenals de voormalige graanmolen op de linkeroever. Ook de sluizen werden afgebroken. Het rechtse molengebouw werd voorzien van nieuwe betonnen pannen. Dit pannendak ligt er nog steeds op.

De molen, samen met de bijgebouwen, verwisselden nog enkele malen van eigenaar. In 1937 werden ten slotte ook de hoeve, de schuur en de stallingen afgebroken. Op het moment van de bescherming werd het oude molengebouw enkel nog als bergstalling gebruikt.

Sinds 1995 werd door de vzw De Laermolen geijverd om het molenrestant te restaureren tot een werkklare oliemolen. In 2004 werden de werken voltooid: het molenmakersbedrijf Thomaes uit Beveren-Roeselare stond in voor het molentechnisch gedeelte. De molen werd feestelijk ingehuldigd op 25 april 2004 en kan nu olie slaan met waterkracht. In 2005 kocht de stad Hoogstraten de molen van Jozef Vermeiren, die al op 29 augustus 2000 een erfpacht had gesloten met de vzw De Laermolen die trouwens had ingestaan voor de restauratie van het molengebouw en de reconstructie van de olieslaginstallatie. De stad sloot met de vzw De Laermolen een nieuwe erfpachtovereenkomst voor 99 jaar af.

Beschrijving

De Laarmolen is een éénbeukig, rechthoekig gebouw, opklimmend tot circa 1620, van één op drie traveeën en anderhalve bouwlaag onder een circa 1920 vernieuwd schilddak (nok parallel aan de straat, cementpannen).

Het gebouw bestaat uit een eikenhouten structuur, die ingevuld is met baksteen. Het rad bevond zich naast de westgevel. De houten structuur omvat vier restanten van dwarsgebinten. Van deze gebinten ontbreken enkele korbeels. De houten structuur is gedeeltelijk door metselwerk tegen weersinvloed beschermd, deels door middel van baksteen, deels door middel van plavuizen. Dit lijkt er op te wijzen dat de baksteenvulling van later datum is dan de bouw van de houten structuur. In de westgevel zijn ten minste twee bouwfasen te onderscheiden. Op het moment van bescherming was nog niet duidelijk of het deel metselwerk in deze gevel naast het rad als klamp voor de muur staat of een zelfstandige muur is. De stijlen staan op poeren die afgedekt zijn met hardstenen platen. Deze poeren zijn later opgenomen in de gemetselde muurinvulling. De balken over de gebintstijlen die het langsverband van de structuur vormen zijn tevens muurplaten. De windschoren zijn in het muurwerk aanwezig, sommige achter baksteen.

In de gebintbalk in de westgevel komt het gesneden telmerk II voor, terwijl alle delen van de vier gebinten van gehakte merken voorzien zijn. Dit lijkt er op te wijzen dat de houten structuur hergebruikt werd. Er is niet na te gaan of de houten structuur oorspronkelijk voor een molengebouw werd vervaardigd. De gebinten zijn genummerd V (gebint in westgevel) VI, VII, VIII (gebint in oostgevel). Er is geen apart richtingteken, maar als onderscheid werden de telmerken met een verschillende grootte gehakt. Deze nummering werd blijkbaar aangebracht bij het oprichten van de dubbele molen. Het lijkt aannemelijk dat de gebinten van het korenmolengebouw als I tot en met IIII genummerd waren. De dubbele molen moet dan gezien worden als een complex van circa 30 meter, over de Mark verbonden door een zolder en dak. Volgens de door de Hoogstratense Oudheidkundige Kring samengestelde historische beschrijving zou de bouw van het tweede molengebouw eerst na 1678 hebben plaatsgevonden. Indien deze conclusie juist is, dan zou de houten structuur van het huidige gebouw eveneens pas na 1678 opgericht zijn.

De gebinten zijn oorspronkelijk uitgevoerd geweest als ankerbalkgebinten. Later werden de pennen naast de stijlen afgezaagd waarmee de ankers vervielen. Op sommige plaatsen zijn in de houtverbindingen toognagels te zien, die waarschijnlijk eerst werden aangebracht na het verwijderen van de pennen. De gebinten VI en VII werden aan de zuidzijde versterkt met gesneden ankers ter weerszijden van de gebintbalken. Door beide ankers van deze gebintbalken is een horizontale sleutel gestoken. Het is mogelijk dat er oorspronkelijk zijbeuken geweest zijn en de klap lager eindigde dan heden het geval is. Doordat de gebintstijlen aan de buitenzijde sterk verweerd, en plaatselijk afgedekt zijn was hieromtrent zonder nader onderzoek geen conclusie te trekken.

In de gebintbalk in de oostgevel is een aantal pengaten op onderlinge afstanden van circa 1 meter. In de balk is echter geen enkele aanwijzing dat hier vitselstek aanwezig is geweest. Zonder nader onderzoek kan niet bepaald worden of dit gebint oorspronkelijk kopgebint was, dan wel dat de buitenmuur ook hier verder naar buiten stond. Het gebint is gepleisterd geweest, maar het is heden niet mogelijk de pleistering te dateren. Indien ook deze balk hergebruikt werd uit een oudere constructie behoeven de pengaten zelfs geen functie gehad te hebben in het huidige gebouw. Indien de gebinten inderdaad werden hergebruikt bestaat de kans dat sommige onderdelen daarvan bij de heroprichting werden vervangen.

De toegepaste baksteen laat geen nauwkeurige datering toe. Waarschijnlijk dateert de baksteen uit de negentiende eeuw, maar kan ook uit de achttiende eeuw dateren. De in vormbakken gevormde stenen zijn regelmatig van afmetingen; het merendeel is goed en homogeen doorbakken met een hardheid ongeveer als boeregrauw. Het formaat van de baksteen in de muurvlakken is: 20½-21 x 9½-10 x 4½ centimeter en de tien lagenmaat bedraagt 54½ centimeter. Er is gemetseld in kruisverband en de muurdikte bedraagt op de meeste plaatsen twee stenen. De voegen tussen de met kalkmortel gemetselde muren werden achteraf afgevoegd. Zonder nader onderzoek kon niet bepaald worden of het later afvoegen reeds bij het optrekken van de muren geschiedde of dat de voegen later hervoegd werden. De toegepaste techniek van het voegen kan een indicatie omtrent het jaar van aanbrengen van het metselwerk geven.

Op de westgevel is nog een vertinlaag aanwezig. Op een oude foto is te zien dat de noordgevel gedeeltelijk gepleisterd of gewit was. Heden zijn op de noord-, oost- en zuid¬gevel geen sporen van pleister meer te vinden. Wel is te zien dat de gebintbalk in de oostgevel gepleisterd is geweest.

De poort in de zuidgevel werd in de 20ste eeuw aangebracht. De twee delen van de eikenhouten latei werden buiten en binnen tegen de gebintstijlen aangebracht. De poort in de oostgevel werd eveneens later aangebracht. Een circa 1 meter breed gedeelte metselwerk links van deze poort lijkt secundair.

De lateien en dorpels van de vensters zijn van hardsteen, maar deze zijn niet allemaal meer aanwezig. Hiertussen hebben diefijzers met vierkante doorsnede gestaan. In de noordgevel werden de vensters verkleind tot ovale vensters en in de zuidgevel werden de onderste gedeelten van de vensters met baksteen dichtgezet. De ramen zijn van recente datum. Het oostelijke venster in de zuidgevel had geen hardstenen dorpel, hier is wel nog een halfsteense rollaag aanwezig.

De huidige schildkap wordt gedragen door twee grenen spanten, geplaatst op de middelste gebinten. De gehele kapconstructie dateert vermoedelijk van omstreeks 1914. De kap is gedekt met betonpannen.

Olieslagerij

Van het oorspronkelijke molenwerk zijn de volgende sporen nog aanwezig: lagersteen van de as (dit wil zeggen de as waarop het waterrad bevestigd was), lagersteen van een juist boven de gebintbalken gelegen horizontale as, aanwijzing van het lagerpunt van deze as op gebintbalk VII, restant van de lagering van de steenspil aan de oostelijke zijkant van gebintbalk VII. Dit laatste bepaalt het hart van de steenspil.

Ten tijde van de verkenning naar aanleiding van de beschermingsprocedure werd het bakstenen fundament van het slagblok vrijgelegd, dit bevindt zich in de travee tussen de gebinten V en VI. Gezien de diepte waarop het fundament zich bevindt moet aangenomen worden dat hierop een hardstenen plaat of blok geplaatst was. Het fundament van het slagblok bevindt zich aan de zuidzijde van de tuimelas. Omdat de rivier hier ter plaatse van zuid naar noord stroomt blijkt hieruit dat de heef zich op de tuimelas bevond (en niet op de as van het waterrad zoals elders soms voorkomt). In de zuidgevel zijn aan de buitenzijde, naast gebintstijl VI, de secundair aangebrachte intandingen van de op oude foto's zichtbare rookafvoer van het fornuis zichtbaar. Hiermee is de plaats van het fornuis bepaald.

In de buitenzijde van de westgevel is een slijtagespoor van het waterrad zichtbaar. Dit maakte het mogelijk de grootte van het rad te bepalen. Hoogstratens Oudheidkundige Kring berekende de diameter op 5 meter.

De zogenaamde "Pegelbrug" van 1744 (zie datering op hardstenen blok in de bakstenen vleugelmuren) werd in 1931 vervangen door de huidige brug met betonnen dek, stalen liggers en ijzeren leuning.

  • Beschermingsdossier DA002180, Hoogstraten: Watermolen Laarmolen (J. De Schepper, 1998, digitaal dossier).

Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Waarnemingen


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Watermolen Laarmolen [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/46506 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.