Het godshuis van het bontwerkersambacht, bestemd voor zieke en arme leden en hun weduwen, werd omstreeks 1425 opgericht, op gronden geschonken door de dekens van het Huidevetters- en Schoenmakersambacht. In 1450 volgde de bouw van een kapel aan de Wolstraat, gewijd aan de patroonheilige van de Bontwerkers Sint-Jodocus. Volgens een gevelsteen werden de huizen aan de oostzijde vernieuwd in 1664. Openbaar verkocht in 1777, richtte de kunstschilder Balthasar Paul Ommeganck (Antwerpen, 1755-Antwerpen, 1826) hier in 1785 zijn atelier in. De als pakhuis gebruikte kapel werd vermoedelijk in 1851 gesloopt, bij de bouw van de twee gekoppelde huizen Wolstraat 37-39 door Auguste Janssens. Vincent Claes, wiens familie sinds de late 19de eeuw eigenaar was van het complex liet in 1931 het 18de-eeuwse toegangspoortje aanbrengen, door de architecten Jules Bilmeyer en Henry Claes. Het was afkomstig van een pand in de Lombardenvest 17.
Een rondboogpoortje in Lodewijk XIV-stijl uit blauwe hardsteen, te dateren in het eerste kwart van de 18de eeuw, vormt sinds 1931 de toegang tot de Bontwerkersplaats. Het poortje met geprofileerd, kwarthol beloop, neuten, imposten en een voluutsleutel, is gevat in een spiegelboogveld bewerkt met vlechtwerk en rozetten, ranken in de zwikken en een gekorniste, gestrekte waterlijst als beëindiging. Hierbij sluit het getraliede, rechthoekige bovenlicht aan, eveneens gevat in een hardstenen omlijsting met geprofileerd, kwarthol beloop.
De binnenplaats, onregelmatig langgerekt van vorm en gekasseid, wordt omringd door dertien huizen met een wit gekalkte afwerking op een gepikte plint. In het midden van het plein staat de hardstenen pijlerpomp opgesteld, met een lijstkapiteel, een afgerond topstuk en een halfrond bekken. Tegen de zijgevel van nummer 8, houten bank op een hardstenen basementen onder een pannen afdak. Op het einde van de Bontwerkersplaats sokkelfiguur, in de volksmond "pa van Semini" genaamd.
De heterogene westzijde telt zeven huizen met een traditionele kern die mogelijk opklimt tot de 17de eeuw. De eerste twee huizen (nummers 1 en 2) die aanleunen tegen de getrapte achtergevel van Wolstraat 35, springen vooruit ten opzichte van de volgende, lagere huizen. Nummer 1: aanbouw van één travee en drie bouwlagen onder een lessenaarsdak (pannen). Nummer 2: diephuis van drie traveeën en twee bouwlagen onder een zadeldak (pannen). De trapgevel van zeven treden met een overhoeks topstuk, wordt in de tweeledige top geopend door een rechthoekig drielicht met lagerc middenluik. Nummer 3-7: vijf enkelhuisjes van twee traveeën en twee bouwlagen (nummers 3-4) of één bouwlaag met klimmende dakkapellen (nummers 5-7) die tijdens het interbellum werden geïntegreerd in een pseudo-mansarde (pannen). Nummers 3 en 4 hebben in de eerste travee een rondboogdeur van het ‘diamanttype’ met diamantkopimposten en -sluitsteen, de eerste breder met een bolkozijn als bovenlicht. Korfboogdeur in het laatste huis (nummer 7).
De oostzijde vormt een eenheidsbebouwing van vier, volgens spiegelbeeldschema gekoppelde enkelhuizen (nummers 9-12) van elk twee traveeën en twee bouwlagen onder een zadeldak (pannen). Verankerd door smeedijzeren muurankers, beantwoordt de opstand aan een regelmatig ordonnantieschema, opgebouwd uit registers van rechthoekige deur- en vensteropeningen, en schuin geplaatste houten kelderluiken.
Aan de noordzijde, trapgeveltje met overhoeks topstuk (nummer 8) van één travee en één bouwlaag, geopend door een rondboogdeur van het ‘diamanttype’ met diamantkopimposten en -sluitsteen. In het bovenlicht staat een Onze-Lieve-Vrouwebeeld.
Aan de zuidzijde, enkelhuis van twee traveeën en twee bouwlagen onder een lessenaarsdak (pannen), dat aanleunt tegen achtergevels van de Wolstraat. Ten westen hiervan springt de achterbouw van Wolstraat 35 uit.
- Stadsarchief Antwerpen, bouwdossier 1851#627 en 1931#40804.