Historiek en context
Herenhuis in Louis-Philippestijl op de hoek van Zand en Stoofstraat, opgetrokken in 1850, naar een ontwerp uit 1849. Uit het bouwdossier vallen ontwerper noch aannemer af te leiden. Opdrachtgever was Hubert Charles Antoine François-de-Paule Havenith (Antwerpen, 1818-Antwerpen, 1874), wiens vader zich vanuit Raeren in Antwerpen gevestigd had. Hij huwde in 1844 met Marie Joséphine Pauwels (Antwerpen, 1821-Antwerpen, 1898), die zeven kinderen ter wereld bracht, geboren tussen 1845 en 1853. Daarvan overleden de twee eerstgeboren zoontjes in hun eerste levensjaar. Havenith-Pauwels liet de oorspronkelijke mezzanine verhogen tot een volwaardige tweede verdieping, en het pand met twee traveeën uitbreiden aan de Stoofstraat, naar een ontwerp door de architect Heliodore Leclef uit 1859. Het complex werd gerenoveerd en uitgebreid tot hotel “’t Sandt”, naar een ontwerp door de architect Giedo Driesen uit 1991-1993, uitgevoerd vanaf 1998.
De verbouwing van het hotel Havenith-Pauwels behoort tot het vroege oeuvre van Heliodore Leclef, die een succesvolle loopbaan ontplooide in dienst van de hogere burgerij. Tot zijn oeuvre in Antwerpen, opklimmend tot het midden van de 19de eeuw, behoren tal van winkel-, burger- en herenhuizen in neoclassicistische stijl, met invloed van achtereenvolgens de Louis-Philippe- en de second-empirestijl tijdens de jaren 1850 en 1860. Het belangrijkste ontwerp uit zijn late carrière is het Onze-Lieve-Vrouwecollege van de paters jezuïeten op de Frankrijklei, daterend uit 1871. In deze periode bouwde hij meerdere statige hotels op de Leien en rond het Stadspark, alleen of in samenwerking met zijn zoon Edmond Leclef, die mee het beeld van deze belangrijke 19de-eeuwse stadsuitbreiding bepalen.
Architectuur
Hoekhuis van zeven bij vier traveeën en drie bouwlagen onder een zadeldak (pannen). De bepleisterde en beschilderde lijstgevel rust op een plint uit blauwe hardsteen. Opgebouwd volgens een regelmatig ordonnantieschema, legt de compositie de klemtoon op het gedesaxeerde portaalrisaliet, dat de middenas vormt van een vijf traveeën breed gevelrisaliet. Een gebroken architraaf markeert de topgeleding, ontstaan uit de oorspronkelijke mezzanine. Dit schema evenals het decoratieve programma gaan terug op régence- en rococohotels uit het midden van de 18de eeuw, in Antwerpen verpersoonlijkt door de architectuur van Jan Pieter van Baurscheit de Jonge. Opgevat als frontispice, bestaat het portaalrisaliet uit een spiegelboogpoort, een balkonvenster gevat in een oplopende rondboognis met een geprofileerd, kwarthol beloop en een rolwerksleutel, en als bekroning een oculus binnen casementen. De spiegelboogpoort in een geprofileerde omlijsting met kwarthol beloop en een cartouchesleutel, wordt geflankeerd door bewerkte pilasters. Afgerond, met een sierlijke smeedijzeren borstwering, rust het balkon op voluutconsoles met acanthusblad. Het spiegelbogige balkonvenster gevat in een geriemde omlijsting met een cartouchesleutel, wordt geaccentueerd door een complexe bekroning, samengesteld uit een spiegel met vlechtwerk en voluten, een entablement en een rondboogfronton met schelp. Verder is de opstand opgebouwd uit registers van spiegelboogvensters in een geriemde omlijsting met een rolwerk- en cartouchesleutel, getralied op de begane grond. De bel-etage onderscheidt zich door lekdrempels op voluutconsoles met acanthusblad, en smeedijzeren parapetten. Een klassiek hoofdgestel met een houten kroonlijst en tandlijst op voluutconsoles met acanthusblad vormt de gevelbeëindiging.
Van het oorspronkelijk interieur is de monumentale traphal bewaard met een wandbekleding in stuc geritmeerd door pilasters, schijnvoegen en paneelwerk, een ijken bordestrap met smeedijzeren leuning en een bovenlicht.
- Stadsarchief Antwerpen, bouwdossiers 1849#597 en 1859#113.