Traditioneel herenhuis genaamd “de Gulden Handt” (1563), met vier vleugels rond een binnenplaats, dat in kern opklimt tot de tweede helft van de 16de of de eerste helft van de 17de eeuw. De vroegst gekende eigenaars waren de gebroeders Filips en Jan Van Noten, die het huis in 1505 verkochten aan de satijnwerker Jan Craeye. Na zijn dood in 1517 werd het pand eigendom van koopman Jan Gabriël, en van 1518 tot 1558 van Henrich Aertsen. Inmiddels uitgebreid met twee aanpalende panden, verkochten zijn erfgenamen het huis aan Jan Celosse, een wolkoopman afkomstig uit Ronse, die het de naam “de Gulden Handt” gaf. Na zijn overlijden in 1580, en de dood van zijn weduwe in 1596, ging het goed over op hun kleinkinderen Cornelia en Hansken della Faille. Tot de volgende eigenaars behoorden de in 1635 overleden schepen en humanist Petrus Scholiers. De voorbouw werd volgens de bouwaanvraag uit 1805 door de heer Van Regemortel in laatclassicistische stijl aangepast en verhoogd met een tweede verdieping. Uit het bouwdossier vallen ontwerper noch aannemer af te leiden.
Voorname rijwoning met een voorbouw van zes traveeën en drie bouwlagen onder een zadeldak (nok parallel aan de straat, pannen). De gedecapeerde lijstgevel heeft op de eerste twee bouwlagen een slechts fragmentair bewaard parement in bak- en zandsteenbouw met een sokkel en speklagen, verankerd door smeedijzeren muurankers. Het is ingrijpend verstoord tot grotendeels vernieuwd door de aanpassingswerken uit 1805, waarbij een derde bouw uit baksteenmetselwerk werd toegevoegd. De opstand beantwoordt aan een regelmatig, laatclassicistisch ordonnantieschema, opgebouwd uit verkleinende registers van rechthoekige vensters, met geprofileerde dagkanten, hardstenen lateien en lekdrempels. Enkel de puivensters behielden de kwartholle negblokken van de vroegere kruiskozijnen. De rondboogpoort in de middenas is gevat in een vroeg-barokke, geblokte omlijsting uit blauwe hardsteen, te dateren in de eerste helft van de 17de eeuw. De archivolt met sluitsteen en imposten, rust op rechtstanden met een geprofileerd basement; houten poort met spijkerbeslag. Houten kelderluiken in een hardstenen omlijsting doorbreken de sokkel. Een vlakke fries en een houten kroonlijst vormen de gevelbeëindiging. Bewaarde smeedijzeren arm van een vroeger uithangbord.
De binnenplaats wordt omgeven door gedecapeerde vleugels in bak- en zandsteenbouw uit de tweede helft van de 16de eeuw tot de 17de eeuw, aangepast en verbouwd in de 19de en de 20ste eeuw. Sporen van vroegere kruiskozijnen met kwarthol geprofileerde negblokken. Aan de zuidzijde, een markante barokarcade uit blauwe hardsteen, te dateren in de eerste helft van de 17de eeuw. De drie rondbogen met een geprofileerde archivolt en sluitsteen, rusten op Toscaanse pilasters met een lichte entasis; kruisgewelven.
Uitgebreide kelders met bakstenen tongewelven, gedeeltelijk uit de 17de eeuw of ouder, en onder meer een waterput. Bewaarde dakgebinten, die opklimmen tot de tweede helft van de 16de eeuw.
- Stadsarchief Antwerpen, bouwdossier 838#142.