In 1820 werd onder impuls van priester Lodewijk Vincent Donche en Gravin Regina della Faille een werkschool opgericht in Vorselaar, waar in de eerste plaats handenarbeid werd verricht en catechismusles werd gegeven. Vanaf 1870 werd het eigenlijk klooster gesticht en uitgebreid. In 1903 werd het oude klooster aan de Markt afgebroken en in plaats ervan werd een ruim nieuw klooster gebouwd met een zijvleugel voor de klassen van de in 1902 opgerichte normaalschool. De oude kapel die schuilging achter het gebouwencomplex werd in 1912 vervangen door een nieuwe, grotere kapel.
Ten gevolge van het katholieke réveil beleefden de religieuze gemeenschappen in de 19de eeuw een grote bloei. Vaak engageerden zij zich in onderwijs en gezondheidszorg waardoor hun kloostergebouwen dikwijls verbonden waren met een school of een hospitaal.
De congregatie van de zusters van de christelijke scholen van Vorselaar is ontstaan in 1820. Priester en ex-jezuïet Lodewijk Vincent Donche (1769-1857) en gravin Regina van de Werve-della Faille namen toen het initiatief tot de stichting van een zusterklooster met meisjesschool.
Op 28 juni 1820 werd gestart met een “leerwerkschool voor d’arme kinderen” in het centrum van Vorselaar, in een huis ongeveer ter plaatse van de huidige hoofdingang. De kinderen kregen enig elementair onderwijs, maar het accent lag op onderricht in de catechismus en manueel werk, meer bepaald de productie van textielgoederen.
Het toenmalige Hollandse Bewind verleende geen officiële erkenning aan onderwijscongregaties. De schoolmeesteressen leefden als 'zusters' onder de geestelijke leiding van Donche, droegen geen habijt, ontvingen een eigen inkomen en waren niet gebonden aan een kloosterslot.
In 1834 kreeg de congregatie een kerkelijke erkenning. De eerste organieke wet op het lager onderwijs van 1842 voorzag dat vrije scholen gemeentelijke subsidies konden ontvangen. Hierdoor voltrok zich geleidelijk de overgang van werk- naar leerschool.
Vanaf 1870 (tot midden 20e eeuw) groeide de congregatie uit tot één van de grootste van het land en participeerde, samen met andere congregaties, in belangrijke mate aan de uitbouw van het katholiek meisjesonderwijs in Vlaanderen. Deze expansie ging gepaard met de gestadige uitbouw van een groot klooster- en schoolcomplex te Vorselaar.
De combinatie van een stijging van het aantal intredes vanaf circa 1890 en een langere opleiding in de eigen normaalschool (opgericht in 1902 voor zusters) deed de vraag naar een nieuw en groter kloostergebouw rijzen. Het bestaande complex uit het midden van de 19de eeuw met neogotische kapel (1856-1857, éénbeukige kapel van vier traveeën met driezijdige koorsluiting en een volledig gepolychromeerd interieur) voldeed niet langer aan de behoeften van de gemeenschap.
Vanaf de tweede helft van de 19de eeuw voerde de congregatie een politiek van aankoop van percelen in de onmiddellijke omgeving van het klooster en van buiten het dorp gelegen landbouwgronden.
In 1891 werd het klooster van 1845 uitgebreid met een nieuwe vleugel van twee bouwlagen onder mansardedak met refter op de begane grond, studiezaal en bibliotheek op de verdieping en kamers op de zolder.
De belangrijkste bouwcampagne vond plaats in 1903-1905. Het oude bestaande klooster werd grotendeels afgebroken. Enkel de kapel (1856-57), de refter (1891) en de lagere school (1866) bleven bewaard. Aan de marktzijde kreeg het klooster een nieuw ‘gezicht’: een monumentale, ruime kloostervleugel (hoofdvleugel) van drie bouwlagen met een tegen de achtergevel haaks aansluitende vleugel (noordzijde van de binnentuin) voor de normaalschool van de zusters van twee bouwlagen en een korte verbindingsvleugel (Z.-zijde) tussen de nieuwe hoofdvleugel en de bestaande vleugel van 1891. Zo ontstond een U-vormig complex rond een binnentuin waar ongeveer in het midden de bestaande kapel stond (haaks en aansluitend op de nieuwe hoofdvleugel). In 1887 werd een Lourdesgrot gebouwd (later afgebroken) en de tuinaanleg gewijzigd. Na de verbouwingswerken van 1903 werd de tuin vergroot en heraangelegd in Engelse stijl met o.m. vijver, fontein, ijzeren brug, prieel, moestuin. Aanvankelijk was het geheel omsloten met een bakstenen afsluitingsmuur.
Na de vernieuwing van het kloostercomplex kon een vergroting van de bestaande kapel niet langer uitblijven. De congregatie opteerde voor een volledige nieuwbouw. Vanaf 1905 werden gronden aangekocht om over voldoende uitbreidingsruimte te beschikken. De werken vingen aan in mei 1911. De officiële inwijding door kardinaal Mercier vond plaats op 2 juli 1914. Het ontwerp werd getekend door de jonge architect Herman Lemaire (Dworp). De kapel werd ingeplant aan de westzijde van de binnentuin. De bouwstijl is overwegend neogotisch en kenmerkt zich meer bepaald als een persoonlijke en verruimde interpretatie van de Sint-Lucasneogotiek met nieuwe ontwikkelingen en inbreng van andere, in casu Byzantijnse (vroegchristelijke ) elementen.
In 1914 werd de leerplicht ingevoerd, zodat de noodzaak aan beroepsopleidingen gevoeld werd. Het aanbod aan opleidingen werd uitgebreid, maar pas in 1944 werd de normaalschool toegankelijk voor leken. In 1949 werd het regentaat ingericht. Stilaan ontwikkelden de zusters van Vorselaar zich tot een onderwijskundige autoriteit in België: tegen omstreeks 1960 bediende de congregatie zowat 150 scholen in het aartsbisdom Mechelen-Brussel. Tot op heden behield de schoolinstelling (heden bekend als het Kardinaal Van Roey-instituut) haar verstrekkende uitstraling, in het bijzonder op het vlak van het normaalschoolonderricht (Katholieke Hogeschool Kempen), teruggaande tot de eerste -enkel voor zusters bestemde- normaalschool, begonnen in 1902. In 1968 organiseerden de zusters hun eerste missioneringsproject. Op het moment van de bescherming (2008) verbleven er in Vorselaar nog een zestigtal zusters en telde de volledige congregatie nog ruim 500 zusters verspreid over 77 gemeenschappen (inclusief die van de missie).
In de eerste decennia van de 20ste eeuw zetten de uitbreidingswerken zich voort en groeide het klooster- en scholencomplex uit tot een indrukwekkend en beeldbepalend gebouwenbestand dat de dorpskern van Vorselaar sterk domineert:
in 1912 bouw van een vleugel parallel aan en aansluitend op de vleugel van 1891 (zuidzijde van de binnentuin) waarbij deze tevens aangepast/verbouwd werd (het mansardedak werd vervangen door een zadeldak, de vleugel kreeg een getrapte kopgevel) om zo een uniform geheel met de nieuwe vleugel te vormen
in 1922 uitbreiding van de normaalschool met een haaks aansluitende vleugel (haaks op de Kerkstraat)
in 1929 bouw van het noviciaat ten zuiden (inmiddels omgebouwd tot verblijf van de bejaarde zusters)
in 1932 werd het gebouw van de lagere school (1866) hoger opgetrokken en in 1990-1992 vervangen door een nieuwbouw bestemd voor de zusters (leefruimtes en kamers)
in 1934 bouw van een kloostergang (ter vervanging van een in 1912 gebouwde beglaasde verbindingsgang), de ontvangstzaal (hoek Markt /Kerkstraat), beide naar ontwerp van F. Vandendael (Leuven), een feestzaal (nu refter) alsook een nieuwe aanleg van de tuin, die nogmaals gewijzigd werd in 1959 en 1993 waarbij verschillende originele elementen (grot van 1887, smeedijzeren brug, prieel,...) verdwenen.
Niet het volledige kloostercomplex is beschermd als monument. Hierna volgt een beschrijving van de beschermde onderdelen.
Zowel de kapel als de klooster- en schoolvleugels gaan terug tot belangrijke bouwcampagnes van het klooster in de eerste decennia van de 20ste eeuw waarbij het complex uitgroeide tot een indrukwekkend en beeldbepalend gebouwenbestand dat de dorpskern van Vorselaar tot op vandaag domineert en structureert.
De vleugels zijn rond de binnentuin gelegen of palen evenwijdig aan een vleugel die grenst aan de binnentuin. De kapel grenst aan de westzijde van de binnentuin en vormt een tegengewicht voor de tegenovergelegen hoofdvleugel aan de oostzijde die quasi de volledige westzijde van het marktplein inneemt.
De kapel staat achter en haaks op de hoofdvleugel van het klooster en begrenst de westzijde van de binnentuin die ten oosten, ten noorden en ten zuiden omsloten wordt door kloostervleugels met aanleunende kloostergang (1934). Het hoofdportaal van de kapel geeft uit op de binnentuin, de zijportalen op de kloostergang.
De kapel dateert van 1911 en is opgebouwd in overwegend neogotische stijl. Specifieker betreft het een persoonlijke en verruimde interpretatie van de Sint-Lucasneogotiek met nieuwe ontwikkelingen en inbreng van andere, in casu Byzantijnse (vroegchristelijke) elementen.
In 1912 werd de kapel door een beglaasde gang verbonden met de andere vleugels, in 1934 werd deze vervangen door de huidige kloostergang. In het begin van de jaren 1960-1961 vonden herstellingswerken/aanpassingswerken plaats: vloergedeelten werden vervangen en/of verhoogd, glasramen werden hersteld,... In de jaren 1980-1990 kreeg de kapel een uitgebreide reinigingsbeurt (afwassen van het volledige interieur).
De transeptloze pseudobasiliek met een naar het westen georiënteerd koor heeft een driebeukig schip van vijf traveeën, een lager koor van één rechte travee met een zevenzijdige sluiting en een sacristie aan de noordzijde. De oostelijke gevel bevat het hoofdportaal. Ter hoogte van het eerste oostelijke schiptravee bevinden zich de zijportalen die uitgeven op de aansluitende kloostergang. Afgewolfde, leien zadeldaken bieden het geheel onderdak. De nok van het dak staat haaks op de Markt. Het hoofddak met aandaken is voorzien van een klokkentoren onder een ingesnoerde leien spits. Er bevindt zich een smeedijzeren kruis boven het koor en de dakruiter.
De baksteenbouw kreeg accenten/schakeringen door gebruik van verschillende baksteenkleuren (rood-bruin). De muurpartijen zijn overwegend opgebouwd in bruine baksteen. De met vormstenen geprofileerde dagkanten van onder meer vensters, deuren en boogvelden zijn uitgevoerd in een rodere baksteen. Er is arduin gebruikt voor de uitwerking van maaswerk, lekdrempels, afzaten van plinten, dekstenen, omlijstingen, kordons. De plint bestaat uit breuksteen. Opvallend is het veelvuldige gebruik van vormstenen, zowel in het exterieur als in het interieur.
De langsgevels van het schip worden per travee geritmeerd door versneden en naar binnen geplaatste steunberen met een boven het dakschild uitstekende beëindiging, uitgewerkt met blinde spitsbogen, en twee registers van spitsboogvensters. Het gaat om kleine gekoppelde eendelige spitsboogvensters van de zijbeuken en zijportalen en grote spitsboogvensters van de zijbeukgalerijen bestaande uit een drielichtvenster met arduinen monelen waarboven een roosvenster in gesloten arduinen maaswerk zit. Deze ritmering zet zich door in het koor. Het eerste koortravee heeft gelijkaardig uitgewerkte, maar tweedelige spitsboogvensters gecombineerd met een vierpas. Ter hoogte van de koorsluiting alterneren versneden steunberen met door oculi bekroonde lancetvensters. Alle vensters zijn voorzien van met vormstenen sterk geprofileerde bakstenen dagkanten, een afgeschuinde arduinen lekdrempel met dito hoekblokken. De gevels eindigen op een bakstenen tandlijst.
De voorgevel van de kapel geeft uit op de binnentuin. Het betreft een puntgevel met links een driekwartronde traptoren onder een leien kegelvormige spits. Rechts zijn er gekoppelde versneden steunberen en een centrale partij met drieledige opbouw. Een trappartij leidt naar het hoofdportaal, uitgewerkt in neobyzantijnse (vroegchristelijke) stijl. Deze stijl uit zich in de gekoppelde rechthoekige houten deuren met beslag en nagelkopdecoratie gevat in een brede (met gestileerde siermotieven bewerkte) arduinen omlijsting met gelijkaardige tussenstijl en bekroond door een rechthoekig mozaïek met voorstelling van 'de opdracht van Maria in de tempel' naar ontwerp van H. Lemaire, uitgevoerd door Venetiaanse ambachtslui. De tweede geleding wordt gekenmerkt door het monumentaal roosvenster (diameter van 5m) met sterk geprofileerde bakstenen dagkanten, een bekronende kordon en arduinen maaswerk. De derde geleding is voorzien van een fries van blinde spitsbogen, tevens met geprofileerde bakstenen dagkanten. Voorts is er een verluchtingssleuf en stenen kruis op de geveltop. Ook de traptoren is voorzien van verluchtingssleuven. De bovenste geleding is decoratief uitgewerkt met verticale baksteenlijsten. De zijportalen zijn gelijkaardig uitgewerkt het hoofdportaal met gekoppelde rechthoekige houten deuren met spitsbogige bovenlichten.
Het driebeukig schip van vijf traveeën heeft een brede middenbeuk, (waarvan de eerste travee correspondeert met het doksaal) en smalle zijbeuken, gescheiden door een spitsboogarcade. De spitsboogarcade wordt per travee geritmeerd door twee gekoppelde spitsbogen met geprofileerde archivolten van afwisselend gele-rode baksteen (vormstenen). De voegen zijn grijs ingekleurd. De arcade steunt op een ranke arduinen deelzuil met een gepolychromeerd/verguld octogonaal kapiteel (banden, variërende gestileerde bloem- en bladmotieven) en een octogonale basis (banden, bloem- en bladmotieven) op een vierkante arduinen sokkel. De gekoppelde spitsbogen komen aan weerszijden neer op een tegen een samengestelde pijler aanleunende pilaster met een gelijkaardig als de deelzuilen uitgewerkt half kapiteel en sokkel. De samengestelde arduinen pijlers zijn aan de voorzijde verzwaard met een halfronde tevens arduinen schalk die doorloopt tot de aanzet van de gewelven ter hoogte van de tweede geleding. De schalken zijn tevens voorzien van een gepolychromeerd/verguld vijfzijdig kapiteel en een vijfzijdige basis op een arduinen sokkel. Dezelfde schalken ritmeren tevens de koorwanden.
Aan de doksaalzijde bevindt zich een gelijkaardig uitgewerkte spitsboogarcade met naar de middenbeuk toe een gedrukte middelste spitsboog. Het doksaal kent een tweeledige opstand met boven de zijbeuken omlopende galerijen, afgezet met een arduinen leuning opengewerkt met driepasbogen. De spitsbogige koorboog met geprofileerde archivolten van afwisselend gele-rode baksteen (vormstenen) heeft ook hier ingekleurde voegen. De meeste arduinen onderdelen zijn gebouchardeerd.
De middenbeuk (inclusief doksaal) en eerste koortravee hebben bakstenen kruisribgewelven, de koorsluiting heeft een bakstenen straalgewelf. De ribben en gordelbogen worden geaccentueerd door de afwisselend gele-rode baksteen met ingekleurde voegen en eindigen op de kapitelen van de schalken. De constructie van de naar binnengedraaide steunberen wordt binnen zichtbaar in de ritmerende dwarse scheimuren die de gewelven en de dwarse bakstenen spitstongewelven (haaks op de middenbeuk) ter hoogte van de zijbeuken en zijbeukgalerijen ondersteunen. Deze scheimuren hebben telkens een spitsbogige doorgang met archivolten van afwisselend gele-rode baksteen, afgeschuind aan de voorzijde.
De travee onder het doksaal wordt gekenmerkt door houten moer- en kinderbalken. De moerbalken hebben gesculpteerde balkslof op arduinen consoles.
De muren zijn bepleisterd en beschilderd. In het schip zijn de muren verder opgesmukt door een lage zwartmarmeren plint waarboven zich een grijsgeschilderde bredere plint bevindt met een geprofileerde arduinen afzaat. In koor is er tevens sprake van een -door de verhoging van de vloer- lage zwartmarmeren plint waarboven zich een lage arduinen plint bevindt met geprofileerde arduinen afzaat.
Alle vensters aan de binnenzijde zijn gevat in een volledig omlopende omlijsting met afgeschuinde dagkanten. Tussen koorsluiting en sacristie zit een spitsbogig nisje met spitsbogig venster. De rechthoekige houten sacristiedeur met beslag en nagelkopdecoratie (cf. de portalen) bevindt zich onder een gedrukte keperboogvormige arduinen latei.
De vloeren van keramische tegels zijn opvallend door de zwart afgeboorde geometrische patronen van overwegend rode-grijze tegels. In de jaren 1960 werd ten gevolge van infrastructuurwerken (werken aan de verwarming,...) de vloer van het koor verhoogd en vervangen door een lichtgrijze mozaïek met treden van rode marmer, uitgezonderd de drie medaillons met voorstelling van korenaren, PX-symbool en wijnranken die bewaard bleven. In de vakken voor de zitplaatsen in de middenbeuk werd de originele parket vervangen door eenzelfde mozaïekvloer. In het doksaal ligt een vast tapijt. De zijbeukgalerijen zijn voorzien van balatum.
In de torentrap bevindt zich een arduinen wenteltrap waarvan de wanden bezet zijn met verglaasde tegels.
De sacristie heeft een vloer van grijs-rode tegels en bewaarde houten sacristiekast in neoclassicistische stijl. Het gebouw is deels onderkelderd.
De schilderingen zijn uitgevoerd door het atelier Van Gramberen (Tienen), aangevat in 1920 en voltooid in 1934. Een circa twee meter hoge imitatielambrisering van sjabloonschilderingen (vermoedelijk van olieverf) is opgebouwd uit een register van repetitieve polychrome (rood/roze/geel) en licht vergulde decoratieve patronen boven- en/of onderaan afgelijnd met een dito (groen/geel/roze/wit tegen blauwe achtergrond) sierboord, verschillend uitgewerkt naargelang de plaats. In de zijbeuken en het portaaltravee bevindt zich een register van bloem- en bladmotieven met bovenaan een boord van tevens bloem- en bladwerk waarin de kruiswegstaties verwerkt zijn, met name in imitatiekoper gevatte houten kruisen bezet met halfedelstenen en omringd met polychrome schilderingen van rankwerk en medaillons met symbolische voorstellingen die betrekking hebben tot de corresponderende kruiswegstatie. In het koor is het register uitgewerkt als geschilderde damast, refererend aan het voorhangsel van de tempel en het kleed van de hogepriester. Het is gelijkaardig aan de klederdracht op de mozaïek van het inkomportaal met scène van de intrede van Maria in de tempel. Ellipsvormige sjablonen met symbolische voorstelling van de eucharistie zijn onderaan afgeboord met klokjes en granaatappels (loopt nog door tot het eerste schiptravee). In de eerste koortravee bevindt zich een voorstelling van de vergulde kelk met korenaren geflankeerd door klauwende arenden. In de koorsluiting gaat het om zesvleugelige cherubijnen, bovenaan met een boord van wijnranken en korenaren waartussen medaillons van vier oudtestamentische figuren (eerste koortravee), van zeven engelenfiguren (koorsluiting) refererend aan de zeven kerken van Azië uit de Apocalyps. Op de zijbeukgalerijen bevindt zich een imitatielambrisering met een effen roodbruin geschilderd register, bovenaan afgelijnd met een omlopende sierband van bladwerkmotieven. In de zijbeuken en het koor is het bovenste gedeelte van de wanden crèmekleurig beschilderd. De vensteromlijstingen (dagkanten) hebben schijnvoegen en een omlopende blauwe bladwerklijst (vermoedelijk distelmotief). In de zijbeukgalerijen worden de vensters geflankeerd door muurschilderingen van verschillende heiligen onder meer grote ordestichters, kloosterlingen en heiligen beroemd om geleerdheid en onderwijs, zoals Sint-Jozef, Heilige Jozef Calasanz en Heilige Theresia van Avila. De spitsboogvensters hebben tevens een bekronende brede blauwe bladwerklijst. De dwarse scheimuren en de muurdammen ter hoogte hiervan zijn op de twee niveaus in imitatienatuursteen (schijnvoegen) beschilderd. De zwikken van de spitsboogarcade zijn versierd met muurschilderingen van engelenfiguren die aan de evangeliekant de zeven gaven van de Heilige Geest voorstellen, aan de epistelkant de drie kloostergeloften en de bijzondere geloften voor onderwijs en ziekendienst (gehoorzaamheid, armoede, zuiverheid, onderwijs, sterkte, wetenschap, vreze Gods, wijsheid, godsvrucht en raad) symboliseren. Deze engelenfiguren worden doorgaans beschreven als schilderingen in frescotechniek, maar zijn vermoedelijk geschilderd in een temperaverf met bindmiddel. Enkel grondig materieeltechnisch onderzoek in situ kan hieromtrent uitsluitsel geven. De koorboog is voorzien van een voorstelling van Het laatste Oordeel. De oostelijke portaal wordt geflankeerd door twee geschilderde engelenfiguren. Alle gewelven zijn gedecoreerd met polychrome/vergulde florale (meestal zonnebloemen, lelies en distels als symbool voor de geloften), bladwerk- en andere motieven op en rond de gewelfsleutel, bij de aanzet van en/of langs de ribben, bogen en kordons. een voorbeeld is de koorsluiting met fraaie sleutel waarop een voorstelling van het Lam Gods te zien is.
De gekleurde en gebrandschilderde glas-in-loodramen zijn uitgevoerd door het atelier Osterrath (Luik), vermoedelijk daterend uit de bouwperiode van de kapel. In de rechte koortravee zitten twee glasramen met telkens voorstelling van drie keer twee apostelen. In de koorsluiting bevinden zich zeven glasramen met superpositie van telkens drie taferelen uit de Bijbel. In de zijbeuken hebben de gekoppelde glasramen geometrische motieven. Op de zijbeukgalerijen ziiten eenvoudige glasramen met rechthoekige paneeltjes van effen pastelkleuren. In de oostgevel bevindt zich een prachtig monumentaal roosvenster met gekleurd glas in lood met als thema ‘de verheerlijking van het Heilig Hart’ met centraal een voorstelling van het Heilig Hart. De eerste concentrische reeks lobvormige vensters bevatten de voorstelling van de werktuigen van het lijden, de tweede concentrische reeks bevatten cirkelvormige vensters met voorstelling van musicerende engelen.
In het koor bevindt zich het hoofdaltaar naar ontwerp van H. Lemaire, uitgevoerd door atelier Bisschop (Brussel). Het betreft een altaartafel van rode graniet en messing met aan de frontzijde afwisselend vierkante panelen met bijbelvoorstellingen en smalle panelen van rankwerk. Het bovengedeelte bestaat uit messing en is decoratief uitgewerkt met emailwerk (paneeltjes met bloem- en bladmotieven van messing tegen een gekleurde achtergrond) en bezet met halfedelstenen. Het tabernakel toont een voorstelling van Christus Leraar. Het ciborium is opgesmukt met een symbolische voorstelling van de vier evangelisten waartussen patroonheiligen van de orde. Het altaar is bekroond door een aan de vier zijden opengewerkte expositietroon met aan de voorzijde een symbolische voorstelling van het mysterie van de Heilige Drie-éénheid. Bovenop de expositietroon is een calvarievoorstelling uitgewerkt. Het tabernakel wordt geflankeerd door een lage flank waarop telkens drie kandelaars staan. Achter het altaar bevindt zich een koperen scherm met inscriptie en lantaarns voor altaargordijn. In het koor staat ten slotte ook een dienstaltaar van rode graniet, in 1967 vervaardigd van de voormalige communiebank.
Tegen de westelijke muur van de zijbeuken staan gepolychromeerde plaasteren beelden gesigneerd en gedateerd F. De Vriendt, 1878, afkomstig uit de voormalige kapel. In de zuidelijke zijbeuk staat een beeld van het Heilig Hart van Jezus, met achtergrondschildering waarboven inscriptie “CHRISTUS REGNAT!”. In de noordelijke zijbeuk staat een beeld van Maria, met achtergrondschildering waarboven “AVE MARIA”. Er staan ook drie deels ingebouwde houten biechtstoelen, waarvan twee later zouden gemaakt zijn naar model van de andere uit begin 20ste eeuw.
In het hoofdportaal staat tegen de middenstijl een neogotisch gepolychromeerd plaasteren beeld van gekroonde Maria met kind en scepter uit de tweede helft van de 19de eeuw.
In het doksaal bevindt zich een driedelig modern orgel van 1937, gemaakt door firma Jos Stevens uit Duffel.
De hoofdvleugel (oostvleugel, 1903-1905) in neogotische stijl telt in totaal twintig traveeën (marktzijde) en drie bouwlagen onder een zadeldak. De nok van het kunstleien dak loopt evenwijdig met de straat en is voorzien van een dubbele rij dakkapellen en vier schoorstenen. De bakstenen lijstgevel rust op een bakstenen plint met arduinen afzaat en is afgelijnd met een bakstenen boogfries onder een houten kroonlijst op modillons. De gevel is verlevendigd door afwisselend gebruik van rode en bruine baksteen. De verticale gevelordonnantie worden verkregen door de ritmering met (een type van) Brugse traveeën, waarbij per travee de vensters worden opgenomen in een spitsboogvormige gevelhoge nis met een geprofileerd beloop. In de nissen wordt het metselwerk gemarkeerd door muurbanden van staande baksteenkoppen.
De voorgevel geniet een verticale gevelgeleding door een hoger oplopende met trapgevel uitgewerkte risalietvormende middenpartij van vier traveeën met inkom en een gelijkaardig uitgewerkte derde en achttiende travee ter hoogte van de traphuizen. Het middenrisaliet is decoratief uitgewerkt. Twee centrale traveeën zijn er gekoppeld in eenzelfde Brugse travee met bekronende waterlijst op kraagstenen die aan weerszijden verspringend doorloopt. Verder is de middenrisaliet voorzien van kordons, muurbanden in de geveltop en overhoekse pinakels, meestal met bolornament. Ter hoogte van de tweede bouwlaag, op een arduinen sokkel en onder een arduinen neogotische baldakijn staat het beeld (geschilderde steen) van de Heilige Jozef Calasanz, patroonheilige van de congregatie.
De achtergevel is gelijkaardig opgevat, maar eenvoudiger uitgewerkt. Zo zijn er geen risalietvormende traveeën met trapgevels. De kleurvariatie in de bakstenen wordt -bovendien bij alle vleugels rond de binnentuin- ter hoogte van de begane grond extra geaccentueerd door de bakstenen afzonderlijk in hun respectievelijke kleur een geschilderde boord te geven.
De zijgevels zijn gerapt en hebben tevens Brugse traveeën en muurbanden in de geveltop.
In alle gevels zijn er segmentbogige muuropeningen met ontlastingsboog, vensters uitgewerkt in een verkleinende ordonnantie en geprofileerde arduinen lekdrempels. Er bevindt zich origineel schrijnwerk in de volledige voorgevel en de begane grond van de achtergevel (zijde binnentuin). Vóór de volledige lengte van de voorgevel staat een deels bewaard (half ingekort) ijzeren hekken op arduinen sokkel.
Het interieur van de hoofdvleugel wordt gekenmerkt door een bewaarde planindeling met een tegen de achtergevel aanleunende brede gang (evenwijdig met voorgevel) waar de inkomhal, zeven spreekkamers en de trapzalen op uitgeven. De wanden zijn bepleisterd en beschilderd (eertijds met schijnvoegen), terwijl de spreekkamers veelal zijn bekleed met behangpapier. De plint is van graniet. Er ligt een kleurrijke cementtegelvloeren met afwisselende soms zeer fraaie motieven. In de inkomhal en de gang zijn er kruisribgewelven met bakstenen gewelfkappen (knipvoegen) en zandstenen ribben voorzien van gepolychromeerde sleutels en voegen (ribben). De gordelbogen worden geschraagd door roodgeschilderde pilasters met kapitelen en een granieten basis. In de beglaasde rechthoekige (vleugel)deuren met gekleurd glas in lood en blind boogveld, zijn telkens bijbelspreuken geschilderd. De spreekkamers zijn opgesmukt met eenvoudige marmeren schouwen, sobere stucplafonds met lijstwerk, uitgezonderd één spreekkamer met een ouder gerecupereerd stucplafond met fraai lijstwerk (bloem- en bladmotieven), gedateerd “1688”, naar verluidt afkomstig uit het eerste huis van de zusters. De inkomhal is voorzien van een brede vleugeldeur met zijpanelen en segmenbogig bovenlicht. In de vleugels bevinden zich gekleurde en gebrandschilderde glas-in-loodramen met de verwijzing naar de drie geloften en naar het apostolaat in het onderwijs. In het bovenlicht is een voorstelling van Jezus de kindervriend aangebracht. Boven de deuren links en rechts zijn er blinde boogvelden met een schildering van het wapenschild van de congregatie en het wapenschild van de bisschop van Antwerpen. Op het einde van de gang (ten zuiden) bevindt zich een beglaasde vleugeldeur naar de eet- en leefruimte van de zusters, het Bethanië, genoemd naar het glasraam in het bovenlicht voorstellende “Jezus op bezoek bij zijn vrienden van Bethanië”, gesigneerd met A. Charlier (Leuven). Op het andere einde van de gang (ten noorden) bevindt zich eenzelfde deur naar de ontvangstzaal met glasraam voorstellende “Jezus met de leerlingen van Emmaus” naar ontwerp van L. Asperslagh. Aan beide uiteinden van de vleugel staat een trapzaal met een monumentale houten bordestrap. DE eerste verdieping heeft tevens een gang tegen de binnentuin. Er bevonden zich vroeger de klaslokalen van de normaalschool voor de zusters, maar inmiddels burelen van de zuster. De verbouwing is te zien aan de nieuwe indeling en valse plafonds. De gang met bepleisterde en beschilderde wanden en vlak plafond heeft een kleurrijke cementtegelvloer en (vleugel)deuren met figuratief gezandstraald glas. Op het einde van de gang (ten noorden) bevindt zich een glasraam van de Heilige Jozef Calasanz, naar ontwerp van L. Asperslagh. De tweede verdieping bevat de slaapkamers van de zusters.
De andere vleugels rondom de binnentuin sluiten qua bouwstijl sterk aan bij de hoofdvleugel (achtergevel). Het zijn bakstenen vleugels van twee bouwlagen onder kunstleien zadeldaken met één of twee rijen dakkapellen. De verticale gevelgeleding wordt verkregen door eenzelfde type van Brugse traveeën. Ook hier worden de kleurschakeringen door gebruik van bruin-rode baksteen op de begane grond extra geaccentueerd door de bakstenen een geschilderde boord te geven. Er is een bakstenen boogfries onder de houten kroonlijst op modillons en de bakstenen plint heeft een arduinen afzaat. Ten slotte worden de gevels gekenmerkt door segmentbogige muuropeningen, vensters met arduinen lekdrempels. Op de begane grond zit er origineel schrijnwerk, op de bovenverdieping is het schrijnwerk vernieuwd.
De zuidelijke vleugel (1891, 1903-1905, 1912, 1934) bestaat uit het oudste -eertijds losstaand- tot 1891 opklimmende gedeelte van zes traveeën en een aansluitende hoger opgetrokken verbindingsstuk (1903-1905) met de oostvleugel van drie traveeën. In 1912 werd er tegen de achtergevel een aanleunende parallelle vleugel (op het moment van de bescherming onthaalplaats) gebouwd. Tegelijk met deze uitbreiding werd de vleugel van 1891 aangepast/verbouwd om uitwendig een uniform geheel te bekomen. Het oorspronkelijke mansardedak werd vervangen door een zadeldak met één rij dakkapellen eindigend op een getrapte kopgevel dat herhaald werd in de parallelle nieuwe vleugel. In 1934 werd de vleugel nog met één travee in westelijke richting verlengd.
De vleugel is deels onderkelderd. Oorspronkelijk bevonden zich op de begane grond het noviciaat (heden sorteerplaats) en de refter, laatstgenoemde momenteel in gebruik als kapittelzaal voor vergaderingen, onderrichtingen en conferenties. Op de eerste verdieping bevonden zich aanvankelijk de studiezaal en de bibliotheek, maar op het moment van de bescherming was deed het verdiep dienst als archief. De zolder was oorspronkelijk behouden voor slaapzalen, maar is inmiddels in gebruik als opbergzolder. In de kapittelzaal ligt een bewaarde, maar herlegde cementtegelvloer. De bepleisterde en beschilderde moerbalken met gesculpteerde balksloffen tonen de jaartallen refererend aan historische gebeurtenissen van de congregatie. De wanden worden geritmeerd door pilasters. Tussen de zaal en aanleunende vleugel (1912) zitten geschilderde vleugeldeuren met figuratief gezandstraald glas. De westelijke buitengevel (1934) van drie traveeën heeft een centraal een glasraam “Jezus met apostel Johannes”, geschonken door de gemeenschap van Essene. In de aanpalende vleugel (1912) bevindt zich een medaillon met glasraam van de Heilige Familie. In de sorteerplaats ligt een fraaie cementtegelvloer en lambrisering van verglaasde tegels. Er is tevens een vals plafond.
De noordvleugel (1905) van acht traveeën was eertijds de normaalschool van de zusters.
De kelder behield zijn bepleisterde en beschilderde troggewelven. Op de begane grond bevinden zich twee klassen en een gang tegen de (vroegere) noordelijke buitengevel. De traphal in de eerste travee werd inmiddels verwijderd. Op de bovenverdieping bevonden zich eertijds ook klassen, maar inmiddels zijn hier de burelen van de zusters gevestigd. De verbouwing is te zien aan de aangepaste indeling en valse plafonds.
In de klassen op de begane grond bevinden zich deuren tussen beide lokalen en houten kastwanden. De bewaarde vleugeldeuren hebben figuratief gezandstraald glas. Tegen de vroegere noordelijke buitengevel werd de ontvangstzaal (1934) gebouwd.
De kloostergang (1934) werd samen met de ontvangstzaal en nog andere vleugels opgetrokken in een art décogetinte bouwstijl naar ontwerp van F. Vandendael. De kloostergang werd gebouwd tegen de aan de binnentuin grenzende vleugels ter vervanging van een in 1912 gebouwde beglaasde gang. Het betreft een rond de binnentuin omlopende bakstenen aanbouw van één bouwlaag onder plat dak afgezet met een bakstenen balustrade. Er is een breukstenen plint met arduinen afzaat. Decoratieve uitwerking uit zich in gevarieerde metselverbanden, gevels geritmeerd door lisenen waartussen zich -per drie of vier gekoppelde- smalle rechthoekige vensters bevinden met geometrische ijzeren roedeverdeling waarin zich gekleurd figuurglas bevindt. De westelijke zijde van de binnentuin wordt grotendeels afgesloten door de oostelijke gevel van de kapel.
Het interieur van de kloostergang wordt gekenmerkt door een kleurrijke vloer van keramische tegels in geometrisch patroon, bakstenen binnenmuren, een bepleisterd en beschilderd cassettenplafond en ritmerende rondbogige gordelbogen.
De ontvangstzaal (1934) is een opvallend volume van op de straat, gelegen op de hoek Markt/Kerkstraat. De straathoek is afgewerkt met een bakstenen afgeronde en gekanteelde afsluitingsmuur. Op de noordelijke vleugel bevindt zich een aansluitend bakstenen volume van één bouwlaag onder platte bedaking met beglaasde koepel (in de vorm van een schilddak). De bakstenen gevels met tussen lisenen besloten rechthoekige spaarvelden hebben variërende metselverbanden en een decoratieve beëindiging met bakstenen balustrade (gelijkaardig aan de kloostergang) ter hoogte van het plat dak.
Het is een driebeukige ruimte met een kleurrijke vloer van keramische tegels met geometrisch patroon en een grote rechthoekige koepel met cirkelmotieven van gekleurd (geeltinten) figuurglas met ijzeren roedevedeling, rustend op een -in vierkanten ingedeeld- betonnen kader ondersteund door pijlers die de zaal in drie beuken delen.
Bron: Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier DA002462, Kapel en delen van het klooster van de zusters van de Christelijke scholen
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: S.N. 2008: Klooster- en scholencomplex van de zusters van de Heilige Jozef van Calasanz [online], https://id.erfgoed.net/teksten/161133 (geraadpleegd op ).
Klooster- en scholencomplex van de zusters van de Heilige Jozef van Calasanz, beter gekend als de zusters van de christelijke scholen van Vorselaar.
Congregatie ontstaan in 1820; priester en ex-jezuïet Lodewijk Vincent Donche en gravin Regina van de Werve-della Faille namen toen het initiatief tot stichting van een meisjesschool en van een klooster voor zusters die zich met het onderwijs zouden bezighouden. Op 28 juni 1820 werd onder leiding van twee Tilburgse "vrome jongdochters" gestart met "een leerwerkschool voor d'arme kinderen" in een huis, ongeveer ter plaatse van de huidige hoofdingang. De kinderen ontvingen enig elementair onderwijs, maar de meeste tijd werd in beslag genomen door vragen en antwoorden uit de catechismus en het verrichten van manueel werk, meer bepaald de productie van textielgoederen. De schoolmeesteressen leefden als "zusters" onder de geestelijke leiding van Donche; ze droegen geen habijt, ontvingen een eigen inkomen en waren niet gebonden aan een kloosterslot; het toenmalige Hollandse Bewind (1815-1830) verleende immers geen officiële goedkeuring aan onderwijscongregaties. In 1829 waren er al achttien zusters; na 1830 kon de congregatie zich openlijk profileren en kreeg ze kerkelijke erkenning; de nieuwe orderegel werd goedgekeurd in 1834.
Circa 1845 werd het klooster vergroot door toevoeging van een verdieping en een kloosterpand en in 1856-1857 werd een neogotische kapel gebouwd. Vanaf 1870 kende de congregatie een snelle expansie: in zeer korte tijdspanne slaagde zij erin zich op te werken tot een gerenommeerde voorvechtster van het katholieke volksonderwijs voor meisjes; in de periode 1871-1901 werden communiteiten en lagere schooltjes gesticht in 66 parochies van het aartsbisdom. Van een relatief bescheiden congregatie groeide zij uit tot de grootste van het bisdom; in de periode 1926-1944 zelfs tot één van de grootste van het land. In 1902 volgde de officiële erkenning van een eigen normaalschool, waardoor de weg geëffend werd voor het experimenteren met didactische nieuwigheden. De snelle expansie uitte zich in de bouw van een nieuw moederklooster en een normaalschool; in 1903 werd het oude klooster nagenoeg volledig afgebroken, enkel de kapel, de refter en de lagere school van 1866 bleven overeind; het nieuwe klooster met neogotisch uitzicht omvatte twee verdiepingen en een zolder, ten noorden een haakse vleugel van twee bouwlagen met de klassen voor de normaalschool en een korte vleugel als verbinding tussen oud en nieuw; de inwijding gebeurde in 1905; de bouw van een nieuwe kapel naar ontwerp van H. Lemaire (Dworp) werd aangevat in 1911, ingetekend op het kadaster in 1913; de officiële inwijding gebeurde op 2 juli 1914. Het nieuwe noviciaat (dubbele trapgevel) ten zuiden, waarvoor de werken werden aangevat in het najaar van 1927, werd in gebruik genomen in 1929 en omvatte een refter, kapittelzaal, bidplaats, slaapzalen, klassen en werkplaatsen. Ook in de volgende decennia werden nog diverse vleugels bijgebouwd, onder meer "Ter Engelen", een internaat voor lekenleerlingen aan de normaalschool; de bouw werd aangevat in 1946 en in gebruik genomen in 1948; op 22 april 1961 werden de gebouwen ingezegend van het "Kardinaal van Roeyinstituut", terwijl het gebouw "Dageraad" in de Lepelstraat (nummer 2) werd opgericht in 1962-1963 voor de leerlingen van de beroepsschool, vanaf 1986 in gebruik voor leerkrachtenopleiding. "Pascha", een polyvalente zaal voor onder meer religieuze diensten dateert van 1963, het internaat "De Heuf" van 1973, de nieuwe lagere school "Windekind" aan de Goorbergenlaan van 1985 en de sporthal van 1990.
Het klooster- en scholencomplex is aldus uitgegroeid tot een indrukwekkend ensemble dat het centrum van Vorselaar volledig domineert. Bovendien is Vorselaar een begrip geworden in de onderwijswereld.
Neotraditioneel complex van 1903-1905: bakstenen vleugels van drie bouwlagen onder zadeldaken (kunstleien). Vleugel aan Marktzijde: lijstgevel (parallel aan de straat) van in totaal twintig traveeën tussen zijtrapgevels (12 treden + top), centraal gemarkeerd door een getrapt risaliet (11 treden + top) met Brugse travee, dat de horizontaliteit van het geheel doorbreekt. Dit effect wordt bijkomend versterkt door de hoger oplopende, eveneens getrapte, derde en achttiende travee, waarin de traphuizen zich bevinden. Het centraal geplaatste beeld van de Heilige Jozef van Calasanz, patroonheilige van de orde, kreeg een neogotisch baldakijn ter bekroning. Klassieke gevelbeëindiging door middel van een boogfries en houten kroonlijst op modillons. Segmentbogige muuropeningen in gevelhoge spitsboognissen. Links en rechts aansluitende, gekanteelde kloostermuur.
Interieur met typische cementtegelvloeren; bepleisterde en beschilderde spreekkamers met eenvoudige marmeren schouwen, sober, omlopend stuclijstwerk en deuren voorzien van glas in lood; bepleisterde en beschilderde gangen met bakstenen kruisribgewelven en gepolychromeerde sleutels, ribben geschraagd door pilasters op marmeren basis; hal met in de boogvelden der deuren geschilderde motieven als congregatieschild en bisschoppelijk schild van Antwerpen. Figuratief glas in lood met onder meer "Jezus Kindervriend" en "Martha en Maria" van de hand van Charlier (Leuven). Aan binnenplaatszijde: kloosterpand van 1934 rondom een deels gegraasde, deels beboomde en beplante binnentuin; pand met gekanteelde aflijning en smalle, per vier gekoppelde rechthoekige vensters met geometrische roedeverdeling. De westzijde wordt onderbroken voor de oostgevel van de neogotische kapel.
Inwendig vertoont het pand eenvoudige bakstenen muren en een beschilderd cassettenplafond; ritmerende rondbogen. Palend aan het pand de zogenaamde "Kapittelzaal", voorheen ook in gebruik als refter, in kern opklimmend tot 1891 en bijgevolg het oudst bewaarde gedeelte, heden in gebruik voor onder meer geestelijke conferenties; wanden geritmeerd door pilasters met later aangebrachte jaartallen verwijzend naar historische gebeurtenissen in verband met de congregatie. Overige vleugels met gelijkaardig uitzicht.
Neogotische bakstenen kapel van 1911. Schip van vijf traveeën en lager koor van twee rechte traveeën met vijfzijdige sluiting. Leien zadeldak (nok loodrecht op de straat) met klokkentorentje. Oostpuntgevel gemarkeerd door rechthoekige deur in bewerkte arduinen omlijsting met dito tussenstijl en bekroond door een mozaïek met neo-Byzantijnse inslag, namelijk "De opdracht van Maria in de tempel", een ontwerp van H. Lemaire; hogerop roosvenster en een fries van blinde spitsboognissen; links van de ingang eenvoudige driekwartronde toren met enkele lichtgleuven; rechts versneden steunberen. Schip en koor vertonen een sober neogotisch uitzicht; de gevels van het schip worden geritmeerd door versneden steunberen waartussen twee rijen spitsboogvensters werden uitgespaard, onderaan kleine gekoppelde vensters, bovenaan grote met neogotisch maaswerk; de vensters in het koor zijn kleiner van omvang, doch bekroond door oculi.
Interieur met neo-Byzantijnse inslag; driebeukig schip met spitsboogarcade op slanke arduinen zuiltjes en bundelpijlers ter hoogte van de gordelbogen; bakstenen kruisribgewelven; de Oosterse invloed komt vooral tot uiting in de polychromie (heiligengalerij, engelenfiguren en liturgische symboliek), uitgevoerd in de periode 1920-1934 door Van Grambere (Tienen) en het afwisselend gebruik van rode en gele baksteen voor de archivolten. Omlopende tribunes met arduinen balustrade ongeveer halverwege de bouwhoogte.
Beelden van het Heilig Hart van Jezus en Maria, 1878, F. De Vriendt; neogotisch meubilair naar ontwerp van H. Lemaire; glasramen van Osterath.
Bron: KENNES H. & STEYAERT R. 2001: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Antwerpen, Arrondissement Turnhout, Kanton Herentals, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 16n3, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Kennes, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Kennes H. 2001: Klooster- en scholencomplex van de zusters van de Heilige Jozef van Calasanz [online], https://id.erfgoed.net/teksten/47560 (geraadpleegd op ).