Teksten van Zwartzusterklooster

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/4763

Zwartzusterklooster ()

Historiek

De zwartzusters of zusters van de Sint-Augustinusorde behoorden tot de congregatie van de cellieten, ontstaan in Duitsland. In het begin van hun bestaan werden ze “Mate-wiven” of “Swesteren” genoemd. Zij vestigden zich in 1345 te Antwerpen, in een gebouw aan de Koepoort, tegen de muur van het Predikherenklooster. Het gebouw was een schenking van Hendrik Suderman, een rijke Duitse koopman. In 1361 kregen zij een tweede eigendom van A. van Hovorst en J. van Brusele, eveneens tegen het klooster van de Predikheren. De zwartzusters verbouwden en vergrootten hun verblijf in 1363, en bouwden een Onze-Lieve-Vrouwekapel in 1366. Omstreeks 1462 legden zij de kloostergelofte af, en vervingen hun grijze pij door een zwarte, waardoor hun naam ontstond.

Tussen 1493 en 1507 kochten de zwartzusters drie huizen van het godshuis van de blauwbroeders. Deze huizen werden gesloopt en op dat terrein bouwden zij in 1507 een nieuwe kapel, die door de bisschop van Kamerijk werd gewijd. In 1519 kochten zij de resterende gebouwen van het godshuis van de blauwbroeders over, waaronder een keuken, een brouwerij, een kapel en een rentmeesterskamer. Deze gebouwen werden gedeeltelijk gesloopt, en in 1520 bouwden de zusters een woongelegenheid voor de geestelijke bestuurder. In 1536 werd het klooster verder uitgebreid met een refter en een slaapzaal, waardoor de toestand ontstond van de 16de-eeuwse plattegrond.

De zwartzusters hielden zich bezig met ziekenverzorging en mochten die activiteit blijven uitoefenen onder het Calvinistisch bewind, dat gepaard ging met een pestepidemie (1571-1585). Zij werden er echter toe verplicht hun religieuze kledij af te leggen, en hun kloosterkapel werd in 1582 omgevormd tot een lakenhalle.

Na de val van Antwerpen (1585) begon voor de zwartzusters een nieuwe bloeiperiode. In de 17de eeuw bouwden zij hun klooster verder uit: in 1608 kwam de noordelijke kloostervleugel tot stand die werd ingericht als ziekenhuis. In 1670 werd de refter vergroot en in 1671 een washuis aangebouwd bij het ziekenhuis. In 1678 volgde de verbouwing van de keuken, geheel bekleed met Delftse tegels. In de tweede helft van de 17de eeuw werd het interieur van de kapel verrijkt met schilderijen van Theodoor Boeyermans, een altaarstuk van P. Thijs en een reliëf van Willem Kerricx.

In 1798 werden de zwartzusters door de Franse overheid uit hun klooster verdreven. Zij vonden een tijdelijk onderkomen in de Zilversmidgang aan de Lange Koepoortstraat, tot ze in 1806 via een tussenpersoon een huis konden kopen in de Coppenolstraat. Intussen werd hun klooster verkocht: de stad kocht het aan en richtte er in 1808 een secundaire school in. In 1815 werd het klooster gebruikt als ziekenhuis voor gekwetste soldaten. In 1823 kwamen de zusters weer in het bezit van hun kloostergebouwen.

In 1904 gaf overste Gabrielle Degeest aan de architect Paul Van Glabbeek de opdracht voor het ontwerpen van twee vleugels (eetzaal, slaapplaatsen) aan de noordelijke tuin. In 2014 verlieten de laatste zwartzusters het klooster.

Architectuur

Kapel

Het zwartzusterklooster is gelegen binnen hetzelfde bouwblok als het Predikherenklooster. De kapel paalt met haar zuidgevel aan de Zwartzustersstraat. Men bereikt de westelijke ingang langs een doorgang die naar de kloostergebouwen en naar de binnenplaats leidt. Het eenvoudige gotisch zaalkerkje van vier traveeën met een zadeldak (nok parallel aan de straat, leien) en een dakruiter, is grosso modo ongewijzigd sinds het eerste kwart van de 16de eeuw. De zuidgevel met een parement van zandsteen rust op een hoge, geprofileerde sokkel. Het korfboogpoortje met kwarthol geprofileerd beloop in eerste travee, wordt bekroond door een rondboognis met hogerop een spitsboogvenster. Het gepolychromeerde beeld van Sint-Augustinus is hier geplaatst in 1994; de oorspronkelijke eikenhouten sculptuur bevindt zich in de kapel. De drie overige traveeën onderscheiden zich door hoge spitsboogvensters in een geprofileerde omlijsting. Daarvan is de tracering verwijderd en vervangen door een metalen roedeverdeling. Tussen de derde en vierde travee bleef de omlijsting bewaard van een kleiner, dichtgemetseld spitsboogvenster. Onder de daklijst steigergaten. Het interieur wordt overkluisd door een gedrukt houten spitsbooggewelf. Barok portiekaltaar met getorste zuilen; altaarstuk met de Aanbidding der Wijzen van J. Cosiers (1866); naast het altaar een reliëf van Willem Kerricx (1698).

Kloostergevel

De traditionele kloostergevel aansluitend bij die van de kapel, telt acht traveeën en drie bouwlagen onder een zadeldak (nok parallel aan de straat, leien). De eerste twee bouwlagen zijn opgetrokken in bak- en zandsteenbouw met speklagen en een beschilderde, hoge, geprofileerde sokkel, verankerd door smeedijzeren muurankers met gekrulde spie. De eerste bouwlaag onderscheidt zich door getraliede steekboogvensters met kwarthol geprofileerde negblokken, waarboven een doorlopende hardstenen puilijst. De tweede bouwlaag bestaat uit een register van verlaagde, vroegere kruiskozijnen met kwarthole negblokken, die in de 19de-eeuw werden aangepast en voorzien van hardstenen lateien. De derde bouwlaag uit verankerd baksteenmetselwerk, met rechthoekige vensters, een vlakke fries en een houten kroonlijst, is waarschijnlijk in de 19de eeuw toegevoegd. De rondboogpoort in de laatste travee, is gevat in een barokke omlijsting uit blauwe hardsteen, te dateren in het vierde kwart van de 17de eeuw of het eerste kwart van de 18de eeuw. De geprofileerde archivolt met een voluutsleutel en -oren, rust op ingediepte pilasters met neuten en gelede imposten, en is afgewerkt met een gebogen, gekorniste waterlijst op gestrekte uiteinden. De houten poort met waaier uit 1967, heeft een gebeeldhouwde makelaar de Heilige Maagd, Ursula en Augustinus door de beeldhouwer Leopold Van Esbroeck.

Binnenplaats

De binnenplaats van het klooster telt vier bepleisterde en beschilderde vleugels van twee bouwlagen onder leien zadeldaken met getrapte dakvensters en dakkapellen. Recentere aanbouw uit de 19de eeuw van een bouwlaag in zuidoostelijke hoek. De opstanden zijn opgebouwd uit registers van rechthoekige vensters, vroegere kruiskozijnen met kwarthol geprofileerde negblokken.

De zuidvleugel van tien traveeën onderscheidt zich in de laatste vier traveeën van de begane grond door steekboogvensters met druiplijsten, en in de overige traveeën door aangepaste spitsboogvensters. Vroeg-barokke rondboogpoort uit de eerste helft van de 17de eeuw in de zesde travee, gevat in een geblokte hardstenen omlijsting met imposten en sluitsteen waarop het beeld van Sint-Augustinus. De westvleugel van acht traveeën, heeft vensters met waterlijsten op de begane grond, en twee deurtjes in uiterste traveeën met waterlijsten op korbeeltjes; boven de deur van de laatste travee een ovaal bovenlicht.

De noordvleugel, gedateerd 1608, van tien traveeën, volgt een geknikte gevellijn. In de eerste vier traveeën van de begane grond, vensters met druiplijsten. Een spiegelboogdeur met ovaal bovenlicht in de vijfde travee, is gevat in een hardstenen omlijsting in rococostijl uit de tweede helft van de 18de eeuw. Geprofileerd beloop met neuten, een middenkalf, sluitstenen en een gebogen waterlijst op gestrekte uiteinden. In de laatste travee nog een rechthoekig deurtje. De oostvleugel van zeven traveeën met aandaken, heeft vensters met druiplijsten in de tweede tot zevende travee van de begane grond.

Tuin

De tuin aan de noordzijde van het complex wordt aan drie zijden omringd door bepleisterde en beschilderde vleugels, waarvan de zuidelijke werd verhoogd, de oostelijke en westelijke toegevoegd naar ontwerpen door de architect Paul Van Glabbeek uit 1904. De zuidvleugel van tien traveeën en drie bouwlagen onderscheidt zich door een rondboogarcade op de begane grond; verkleinende registers van rechthoekige vensters met lekdrempels in de bovenbouw. De oost- en westvleugel tellen respectievelijk acht en negen traveeën, twee bouwlagen hoog onder zadeldaken (pannen). Opstanden met een klassiek hoofdgestel, opgebouwd uit registers van rechthoekige deur- en vensteropeningen met afgeronde bovenhoeken, de deuren geaccentueerd door geriemde omlijstingen met oren.

  • Stadsarchief Antwerpen, bouwdossiers 1904#838 en 1904#1568.
  • LAENEN J. 1902: Geschiedkundige aantekeningen rakende de instelling en het klooster der Zwartzusters van Antwerpen, Antwerpen.
  • VAN PUYVELDE L. 1973: 650 jaren Antwerpse geschiedenis in de Zwartzusterstraat, Antwerpen.

Auteurs:  Plomteux, Greet; Goossens, Miek; Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Plomteux G. & Goossens M. & Braeken J. 2019: Zwartzusterklooster [online], https://id.erfgoed.net/teksten/204197 (geraadpleegd op ).


Zwartzusterklooster ()

Historiek

De zwartzusters of zusters van de Sint-Augustinusorde behoorden tot de congregatie der Cellieten, ontstaan in Duitsland. In het begin van hun bestaan werden ze Mate-wiven of Swesteren genoemd. Ze vestigden zich in 1345 te Antwerpen, in een gebouw aan de Koepoort, tegen de muur van het Predikherenklooster. Het gebouw was een schenking van H. Suderman, een rijke Duitse koopman. In 1361 kregen zij een tweede eigendom van A. van Hovorst en J. van Brusele, eveneens tegen het klooster der Predikheren. De zwartzusters verbouwden en vergrootten hun verblijf in 1363 en in 1366 bouwden zij een Onze-Lieve-Vrouwekapel. Circa 1462 legden zij de kloostergelofte af; ze vervingen hun grijze pij door een zwarte, waardoor hun naam ontstond.

Tussen 1493 en 1507 kochten ze drie huizen van het godshuis der blauwbroeders. Deze huizen werden gesloopt en op dat terrein bouwden ze in 1507 een nieuwe kapel, die door de bisschop van Kamerijk werd gewijd. In 1519 kochten de zwartzusters de resterende gebouwen van het godshuis der blauwbroeders over, waaronder een keuken, een brouwerij, een kapel en een rentmeesterskamer. Deze gebouwen werden gedeeltelijk gesloopt; in 1590 bouwden zij een woongelegenheid voor de geestelijke bestuurder, en in 1536 breidden zij hun klooster verder uit met een refter en een slaapzaal, waardoor de toestand ontstond van de 16de-eeuwse plattegrond.

De zwartzusters hielden zich bezig met ziekenverzorging en mochten die activiteit blijven uitoefenen onder het Calvinistisch bewind, dat gepaard ging met een pestepidemie (1571-85); ze werden er echter toe verplicht hun religieuze kledij af te leggen, en hun kloosterkapel werd in 1582 omgevormd tot een lakenhalle.

Na de val van Antwerpen (1585) begon voor de zwartzusters een nieuwe bloeiperiode. In de 17de eeuw bouwden zij hun klooster verder uit: in 1608 kwam de noordelijke kloostervleugel tot stand die werd ingericht als ziekenhuis, in 1670 werd de refter vergroot, in 1671 werd een washuis aangebouwd bij het ziekenhuis en in 1678 werd de keuken verbouwd en geheel met Delftse steen bekleed. In de tweede helft van de 17de eeuw werd het interieur van de kapel verrijkt met schilderijen van Th. Boeyermans, een altaarstuk van P. Thijs en een reliëf van W. Kerricx

In 1798 werden de zwartzusters door de Franse overheid uit hun klooster verdreven; ze vonden een tijdelijk onderkomen in de Zilversmidgang aan de Koepoortstraat, tot ze in 1806 via een tussenpersoon een huis konden kopen in de Coppenolstraat. Intussen werd hun klooster verkocht; de stad kocht het aan en richtte er in 1808 een secundaire school in. In 1815 werd het klooster gebruikt als ziekenhuis voor gekwetste soldaten. In 1823 kwamen de zwartzusters weer in het bezit van hun kloostergebouwen.

Beschrijving

Het Zwartzusterklooster is gelegen binnen hetzelfde huizenblok als het Predikherenklooster.

De kapel paalt met haar zuidzijde aan de Zwartzustersstraat. Men bereikt de westelijke ingang langs een doorgang die naar de kloostergebouwen en naar de binnenplaats leidt. Eenvoudig gotisch zaalkerkje van vier traveeën met zadeldak en dakruiter. Grosso modo ongewijzigd sinds het eerste kwart van de 16de eeuw. De zuidelijke zijmuur met parement van natuursteen gebouwd op een hoge geprofileerde sokkel. Korfboogpoortje in eerste travee, waarboven beeld van Sint-Augustinus in nis en hogerop een spitsboogvenster; de drie andere traveeën met hoge spitsboogvensters in geprofileerde omlijsting; tracering is verwijderd en vervangen door een metalen roedeverdeling. Tussen derde en vierde travee bleef de omlijsting bewaard van een kleiner, dichtgemetseld spitsboogvenster. Onder de daklijst steigergaten. Interieur overkluisd met gedrukt houten spitsbooggewelf. Barok altaar met getorste zeilen; altaarstuk met aanbidding der koningen van J. Cosiers (1866); naast het altaar reliëf van G. Kerricx. 1698.

De kloostergevel aansluitend bij die van de kapel, telt drie bouwlagen en acht traveeën, afgedekt met zadeldak. Parement van baksteen met speklagen, hoge beschilderde sokkel. Eerste bouwlaag met steekboogvensters en kwarthol geprofileerde negblokken, waarboven een doorlopende arduinen puibalk. Tweede bouwlaag met verlaagde rechthoekige vensters en 19de-eeuwse arduinen lateien. Muurankers met gekrulde spie, behalve op derde bouwlaag die waarschijnlijk in de 19de eeuw werd toegevoegd en afgesloten wordt met een kroonlijst met onversierde bakstenen fries. Rondboogpoort van het vierde kwart van de 17de eeuw of de eerste helft van de 18de eeuw in achtste travee, met arduinen omlijsting op neuten, verdiepte pilastervormige penanten met lijstkapitelen en volutesluitsteen; geprofileerde archivolt met gestrekte uiteinden, rustend op vleugelstukken. Houten deur met waaiervormig bovenlicht, gedateerd 1967.

Binnenplaats van klooster telt vier vleugels met twee bouwlagen onder zadeldak met getrapte dakvensters en dakkapel recentere aanbouw uit de 19de eeuw met een bouwlaag in zuidoostelijke hoek. Vensters van beide bouwlagen rechthoekige verbouwde kruiskozijnen met kwartholle neggen, behalve in laatste vier traveeën van zuidvleugel waar ze steekboogvormig zijn afgedekt, met gelijkvormige druiplijsten. Overige vensters van eerste bouwlaag der zuidgevel zijn verbouwde spitsboogramen. Vroeg-barokpoort van de eerste helft van de 17de eeuw (zie Zirkstraat nummer 34) in het midden der zuidgevel, met geblokte arduinen omlijsting met imposten en sluitsteen waarop beeld van Sint-Augustinus. De westvleugel telt acht traveeën; vensters eerste bouwlaag afgedekt met waterlijsten en twee deurtjes in uiterste travee met waterlijsten op karbeeltjes; boven deur van achtste travee een ovaal bovenlicht. De noordvleugel (gedateerd 1608) met tien traveeën volgt een geknikte gevellijn, vensters van eerste vier traveeën met druiplijsten; in vijfde travee een mooie deur van de tweede helft van de 18de eeuw met ovaal bovenlicht, gevat in arduinen spiegelboogomlijsting met diamantsluitsteen, afgedekt met druiplijst met gestrekte uiteinden die rust op een console. In tiende travee nog een rechthoekig deurtje. De oostvleugel met zeven traveeën, vensters eerste bouwlaag met druiplijsten in tweede tot zevende travee.

  • LAENEN, J., Geschiedkundige aantekeningen rakende de instelling en het klooster der Zwartzusters van Antwerpen. Antwerpen, 1902.
  • VAN PUYVELDE, L., 650 jaren Antwerpse geschiedenis in de Zwartzusterstraat. Antwerpen, 1973.

Bron: GOOSSENS M. & PLOMTEUX G. met medewerking van LINTERS A., STEYAERT R., ILLEGEMS P. & DE BARSÉE L. 1976: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Antwerpen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 3na, Brussel - Gent.
Auteurs:  Plomteux, Greet; Goossens, Miek
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Plomteux G. & Goossens M. 1976: Zwartzusterklooster [online], https://id.erfgoed.net/teksten/4763 (geraadpleegd op ).