is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Parochiekerk Sint-Ursmarus
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument Parochiekerk Sint-Ursmarus
Deze bescherming is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd monument Parochiekerk Sint-Ursmarus: toren
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Parochiekerk Sint-Ursmarus
Deze vaststelling was geldig van tot
De parochiekerk is omgeven door een klein, met klinkers verhard plein met aan de noordzijde parkeerplaatsen en aan de zuidzijde de openbare weg. Dit kerkplein is aan de noordoostelijke zijde begrensd door de Schelde. Kennelijk is de kerk ontstaan in functie van het Scheldeveer en de Scheldevaart. Ten noorden paalde zij aan de loskade bij de Schelde, aan de westkant aan de monding van de Vliet (nu gedempt) die dienst deed als rivierhaven, aan de oostkant lag het veer en ten zuiden de baan Dendermonde - Mechelen. De loskade was altijd eigendom van de kerk.
In 1139 werd het grondgebied van Baasrode Sint-Ursmarus voor het eerst genoemd toen de bisschop van Kamerijk de parochie aan de abdij van Affligem schonk. Vanuit de abdij werd waarschijnlijk een monnik naar Baasrode gezonden om er een eerste kerkje te bouwen. Dit kerkje was toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw. Hoe dit kerkje er precies uitzag is niet bekend. Door toename van het aantal gelovigen werd het te klein. Omstreeks 1500 werd op dezelfde plaats, waar de huidige kerk zich bevindt, een nieuwe gotische kerk met een dubbele kruisbeuk en een westtoren gebouwd. Deze kerk werd toegewijd aan de Heilige Ursmarus. De toren had een smalle gotische spits en was omgeven door vier hoektorentjes en in elke zijde waren er twee galmgaten. In de loop der tijden kreeg de parochiekerk het zwaar te verduren. Zo werd het kerkgebouw zwaar beschadigd bij de belegering van Baasrode in 1578 door Waalse troepen. Nadien werd de hele parochie geteisterd door herhaaldelijke branden en oorlogen en kon de kerk bij gebrek aan middelen niet hersteld worden. Pas in 1677, ten tijde van pastoor Jan Poelman, kon de kerk gerestaureerd worden en werd op de toren een nieuwe spits in renaissancistische stijl geplaatst. Na oorlogsperikelen in het midden van de 18de eeuw werd de kerk in 1779 vergroot en heringericht. Al in 1828 werd het bestaande gebouw opnieuw te klein bevonden en na het verzamelen van de nodige fondsen werd de kerk in 1830 uitgebreid door de bouw van een nieuw koor onder impuls van pastoor Gillis Van Oosthuyse (1789-1874). De vernieuwde kerk werd in 1832 heringewijd door de Gentse bisschop Joannes Van de Velde. In 1837 werd de oude begraafplaats rondom de kerk opgeruimd en werd een nieuw kerkhof aangelegd buiten de dorpskern. Omstreeks 1838 werd de kerk op initiatief van pastoor De Mulder (1838-1842) gewit: "eerst werden de muren afgeborsteld en daarna ten minste drie keer gewit, telkens na opdroging". Ook de sacristie, het vertrek onder de toren, het prondelkot en de boord rondom de kerk werden geschilderd. Gezien het gewelf van de kerk in slechte staat verkeerde werd het in 1884 hersteld en werd de kerk opnieuw gewit.
Sinds 1887 werden er regelmatig herstelwerken uitgevoerd aan het dak van de westtoren en van het schip. Toch werden de problemen niet helemaal opgelost, want in 1896 werd het gewelf in de kerk in zeer slechte staat bevonden en vielen er zelfs stukken van de bepleistering naar beneden. In 1898 werd een donderscherm op de toren geplaatst en bijkomende werken aan het leien dak waren voorzien.
In 1910 groeiden de plannen om een nieuwe parochiekerk op te richten in het Nieuw Kwartier. De kerkfabriek had namelijk het legaat Smekens ontvangen dat behalve een huis voor de onderpastoor een belangrijke geldsom inhield. Als argumenten haalde men aan dat de huidige kerk te klein was, dat ze op sommige momenten ontoegankelijk was omdat ze langs alle zijden afgesloten was door "de wateren van de Schelde" en bovendien bevond het kerkgebouw zich in zeer slechte toestand, waren de vloeren aan het verzakken en was er nauwelijks nog een vensterraam intact. Architect Jules Goethals uit Aalst werd belast met het dossier en in 1912 leverde hij de plannen en het lastenboek voor de opbouw van de nieuwe parochiekerk af, maar het project werd ten gevolge van het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog niet uitgevoerd. Alleen de westtoren, die tijdens de oorlog zwaar getroffen was, werd in 1921 door de huidige toren vervangen.
De toren werd gerestaureerd tussen 1970 en 1974. In 2001 werd het exterieur van het hele kerkgebouw gerestaureerd.
De Sint-Ursmaruskerk heeft een driebeukig grondplan met een klein koor, geflankeerd door kleine sacristieën, een monumentale westtoren met aan weerszijden annexen onder een lessenaarsdak die lager zijn dan de eigenlijke zijbeuken.
Van de gotische kerk, die omstreeks 1500 gebouwd werd, rest nog slechts de onderbouw van de vierkante westtoren. Het zandstenen massief wordt aan de westelijke hoeken geflankeerd door lichte steunberen. Het segmentboogvormige portaal in een hardstenen omlijsting dateert van omstreeks 1779 toen de parochiekerk vergroot en heringericht werd. De houten bekroning van de toren dateert uit 1677 en is samengesteld uit een octogonale, concave basis waarop zich een lantaarn verheft, die bekroond wordt door een peerspits. De uurwijzerplaten boven de spitsboogvormige galmgaten blijken niet in het oorspronkelijke plan voorzien te zijn. Op de zuidflank werd hiervoor namelijk een rondboogfronton met een vaasbekroning uitgewerkt.
Links van de toren bevindt zich een calvarie op een hoge sokkel die deels in rustiek metselverband is opgetrokken. De beeldengroep staat onder een houten luifel met een leien dak. Sinds circa 1930 is dit een monument voor de gesneuvelden van de Eerste Wereldoorlog. Oorspronkelijk bestond de calvarie alleen uit de houten sculptuur van de gekruisigde Christus, die gelijkenissen vertoont met het werk van 17de-eeuwse beeldhouwer H. Duquesnoy. De exacte datering van het Christusbeeld is niet gekend, maar het bestond alleszins in 1749, toen een aflaat werd verleend voor een gebed bij het beeld. Vermoedelijk is het beeld afkomstig uit de oude kerk, die omstreeks 1677 gerestaureerd werd. Vroeger was er onder de calvarie een knekelhuis en een vagevuur. Daar werden de verzamelde resten van de overledenen samengebracht bij de opruiming van het kerkhof rondom de kerk in 1837.
Het schip en de zijbeuken zijn opgebouwd in baksteenmetselwerk en zijn bedekt door één groot zadeldak met leien en drie kleine dakkapellen aan de zuidzijde. De zijbeuken omvatten zeven traveeën, die verlicht worden door grote rondboogvormige vensteropeningen. Het koor in baksteenmetselwerk is in het verlengde van het schip gebouwd, maar het dak is lager dan de nok van het schip. In de laterale zijden van het koor is er een groot rondboogvormig venster. De kleine sacristieën zijn eveneens opgebouwd in baksteenmetselwerk op kalkzandstenen plint.
Tegen de zuidzijde van de kerk treft men een zogenaamde 'roeptribune' aan, bestaande uit blauw hardstenen treden onder een houten afdak. Deze roeptribune staat in relatie tot de bouwgeschiedenis van de kerk en dateert mogelijk uit de 19de eeuw.
Middenbeuk van de zijbeuken gescheiden door telkens zes ronde zuilen op octogonale sokkels en met smal geprofileerd kapiteel waarop rondboogvormige gordelbogen en pilasters rusten. Gelijkaardige pilasters zijn ook aanwezig tussen de vensteropeningen in de zijbeuken. De wanden van de zijbeuken zijn bovendien tot onder de afzaten van de vensters bekleed met een houten lambrisering. De wanden zijn bekroond met een geprofileerde kroonlijst. Het schip en het koor zijn afgedekt met een tongewelf, terwijl de zijbeuken een vlakke zoldering hebben. Het hele kerkinterieur is bepleisterd en wit geschilderd. De vloer van het schip is bekleed met vierkante tegels in Basècles, terwijl de vloer in het koor in marmer is uitgevoerd en decoratieve motieven bevat.
Het tochtportaal in Lodewijk XVI-stijl werd bij de herinrichting van de kerk in 1779 onder het vernieuwde doksaal geplaatst. De eiken balustrade van het doksaal dateert van 1739.
Glasramen, geplaatst tussen beide Wereldoorlogen, met de naam van de schenker vermeld in elk exemplaar.
Schilderijen: Altaarstuk in het hoofdaltaar, Golgotha, uit de 17de eeuw, Vlaamse School. Altaarstuk in het zijaltaar ter ere van Onze-Lieve-Vrouw, Onze-Lieve-Vrouw schenkt de rozenkrans aan de Heilige Dominicus Guzman, in 1827 geschilderd door Joannes de Landtsheer (Baasrode) in opdracht van pastoor E.J. Van Oosthuyse. Altaarstuk in het zijaltaar ter ere van Sint-Ursmarus, de Heilige Ursmarus van Lobbes verdrijft de ketterij, in 1827 geschilderd door Joannes de Landtsheer uit Baasrode en gerestaureerd door Rogiers (Gent). Kruisweg uit 1862 geschilderd door Meyer uit Doornik.
Beeldhouwwerk: Beeld van de Heilige Rochus van Montpellier uit de 17de eeuw, aanvankelijk gepolychromeerd hout, maar momenteel monochroom wit geschilderd.
Meubilair. Hoofdaltaar: portiekaltaar in late barokstijl met in de bekroning een buste van God de Vader in een wolken- en stralenkrans tussen engeltjes met een palmtak. De medaillons met de bustes van de Vier Evangelisten in bas-reliëf en het tabernakel zijn van de hand van Filip Alexander Nijs (Temse). De beelden van de Heilige Constantijn de Grote en zijn moeder, de Heilige Helena werden vervaardigd door de beeldhouwer Jan (of Joost) Van Rossem uit Dendermonde. De altaartafel in gemarmerd en verguld hout dateert van 1832. Zijaltaar ter ere van Onze-Lieve-Vrouw in de noordelijke zijbeuk, portiekaltaar in 1831 gemaakt door A. Nuten (of Nuttens) van Sint-Amands. De altaartafel in gemarmerd en geschilderd hout bevat een Mariamonogram en werd in 1831 geschonken door pastoor Pieter Vingeroets. Zuidelijk zijaltaar ter ere van de Heilige Ursmarus, houten portiekaltaar in neoclassicistische stijl, dat in 1832 vernieuwd werd door Dominicus Welvis uit Baasrode. De altaartafel in gemarmerd en verguld hout dateert eveneens van 1832.
Koorgestoelte in Lodewijk XVI-stijl van 1779. Lambrisering in neoclassicistische stijl van omstreeks 1951-1952 naar een ontwerp van architect Frans Van Severen, vervaardigd door de schrijnwerkers Robberechts uit Baasrode. Preekstoel in barokstijl uit 1779 waarvan de kuip gedragen werd door een beeld van Sint-Ursmarus en met voorstelling van Sint-Ursmarus en de Evangelisten in bas-reliëf op de kuip. Midden de jaren 1970 werd de preekstoel gedeeltelijk ontmanteld. De sokkel, namelijk het beeld van Sint-Ursmarus bevindt zich op heden in de noordelijke zijbeuk. Biechtstoel in eik, versierd met engelenkopjes uit de 17de eeuw. Biechtstoel in eik met de buste van de Heilige Petrus in een ovaal medaillon uit 1779. Biechtstoel in eik met de buste van de Goede Herder in een ovaal medaillon uit 1779. Armenmeesterbank van het einde van de 18de eeuw, eenvoudig gestoelte met een ingemaakte kast.
Orgel door Pieter Van Peteghem uit Gent met een orgelkast in renaissancestijl, bekroond met een putto, daterend van 1739. Het orgel werd in 1885 uitgebreid en in 1939 grondig hersteld en voorzien van een tweede orgelkast met klavier door Joseph Loncke uit Esen (Diksmuide).
Waterbekken in zwart marmer uit de 17de eeuw dat dienst doet als sacristiefonteintje.
Doopvont in gepolijste hardsteen van omstreeks 1650 met een koperen deksel (19de eeuw).
Bron: BOGAERT C., DUCHÊNE H., LANCLUS K. & VERBEECK M. 2006: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Oost-Vlaanderen, Gemeenten: Berlare, Buggenhout, Lebbeke, Waasmunster, Hamme en Zele, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 20n, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Verbeeck, Mieke; Duchêne, Helena
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Sint-Ursmarusstraat
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Parochiekerk Sint-Ursmarus [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/48901 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.