Teksten van Stapelhuis Sint-Felix

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/4956

Stapelhuis Sint-Felix ()

Historiek en context

Monumentaal pakhuis in neoclassicistische stijl, naar een ontwerp door de Brusselse architect Felix Pauwels uit 1858. Opdrachtgever was de Compagnie Générale de Matériels de Chemin de Fer, een constructieatelier voor spoorwegbouw uit Molenbeek, opgericht in1856 door een consortium onder aanvoering van François Pauwels, de broer van de architect. Pauwels geldt als een van de wegbereiders van de eclectische architectuur in België. Hij debuteerde met het verdwenen Théâtre du Cirque uit 1845-1846 te Brussel, maar maakte vooral naam met grote militaire bouwwerken. Daartoe behoren de monumentale poorten van de Brialmontomwalling in Antwerpen uit 1859-1875, het eerste bouwwerk van enig formaat in neo-Vlaamserenaissance-stijl, en de kazernes van Etterbeek die hij niet meer kon voltooien.

Reeds in 1861 werd het stapelhuis Sint-Felix grotendeels verwoest door een brand, uitgebroken in de aanpalende "Raffinerie Belge", waarbij onder meer stadsarchitect Frans Stoop het leven liet. De wederopbouw volgde in 1863, opnieuw onder leiding van Pauwels, ditmaal in opdracht van de Societé en Commandité de l'Entrepot. Hierbij werd gebruik gemaakt van oudere recupereerbare delen, terwijl dezelfde basisstructuur van ijzeren kolommen en houten moerbalken aangehouden werd. Het stapelhuis kreeg echter slechts zeven bouwlagen tegen acht voorheen, maar in deze fase werd de beglaasde centrale doorgang tussen de Oudeleeuwenrui en de Godefriduskaai in de plannen ingevoerd. Het stapelhuis Sint-Felix was in functie tot 1975.

De grondige renovatie tot Felixarchief, het stadsarchief van Antwerpen, naar een ontwerp door Robbrecht en Daem architecten uit 1997, werd voltooid in 2006. Met behoud van de oorspronkelijke structuur, werd het complex voor zijn nieuwe functie geschikt gemaakt door en beperkt aantal welgekozen structurele ingrepen. De belangrijkste wijziging betrof de leeszaal op de zesde verdieping, die een nieuwe zelfdragende, tentvormige dakstructuur kreeg, onderbroken door drie patio’s. Vier van de verdiepingen werden ingericht met gecompartimenteerde, betonnen archiefcontainers.

Architectuur

Het stapelhuis dat uit twee vleugels bestaat verbonden door de binnenstraat met glaskap, is dwars door het bouwblok ingeplant, telt een totale stapeloppervlakte van 22.405 m² en bezit twee gevels, de hoofdgevel aan de Godefriduskaai en de achtergevel aan de Oudeleeuwenrui.

Gevels

Hoofdgevel: imposante lijstgevel van elf traveeën en vijf bouwlagen, uit rood baksteenmetselwerk in kruisverband. Centraal poortrisaliet afgelijnd door geblokte lisenen en bekroond door een tuitvormig fronton, waarin een gebeeldhouwd reliëf uit witte natuursteen. De liggende mannenfiguur met waterkruik verbeeldt vermoedelijk de Schelde. Op de begane grond een hoge rondboogpoort op hardstenen halfzuilen, en op de bovenverdieping een getoogd venster en een rondboogvenster in hardstenen omlijsting. De zijtraveeën vertonen een eenvoudiger ordonnantie met rondboognissen op doorlopende imposten op een door een brede puilijst afgelijnde begane grond; hierin zijn vensters en deuren uitgewerkt. De bovenverdiepingen hebben getoogde vensters, per travee in een oplopende getoogde nis geplaatst. Klassiek hoofdgestel met kroonlijst op klossen. Achtergevel: vertoont eenzelfde ordonnantie met vier traveeën, met een gedesaxeerd middenrisaliet.

Interieur

Het complex wordt in twee vleugels verdeeld door een centrale laad- en losgang, tevens dienstig als brandgang (77 meter lang; 6,45 meter breed), beglaasd dak met luchtkap op ijzeren spanten (vernieuwd in 1922). Aan de zijde der Oudeleeuwenrui is deze centrale gang over vijf traveeën overbouwd door de voorbouw, rustend op troggewelven tussen ijzeren I-balken, mogelijk een overblijfsel uit 1858. Het volledig complex is onderkelderd met spitsbooggewelven in baksteenmetselwerk, welke -volgens de plannen- rusten op een fundering van houten heipalen (idem als in 1858).

Verdiepingen opgetrokken door houten moer- en kinderbalken, met de moerbalk via een slof rustend op gietijzeren kolom en gevat in kolomhoofd; laatstgenoemde is met moerbouten doorheen de balklaag met een kolomvoet op de hoger gelegen verdieping verbonden. Gietijzeren kolommen met aaneengegoten dubbele ribben (voor het aanbrengen van verplaatsbare houten schotten) en vermoedelijk uit Engeland ingevoerd. Waarschijnlijk werden de recupereerbare kolommen na de brand van 1861 hergebruikt, gezien in totaal een lager aantal nodig was in de heden open middengang. Einde 19de eeuw werden gewalste ijzeren I-balken, via sloffen ondersteund door houten kolommen, ter versteviging toegevoegd; de voet van elke houten kolom rust op een I-balk der lagergelegen verdiepingen. Aldus werd de draagkracht der vloeren van 900 op 1200 kilogram/vierkante meter gebracht. Indrukwekkende in mekaar verwerkte houten spanten. Opmerkelijk is het belang dat in het stapelhuis Sint-Felix gehecht werd aan de brandveiligheid. Buiten de centrale gang worden de linker- en rechtervleugel door zware muren (waar vroeger geen openingen in voorkwamen) gecompartimenteerd. De trappen werden -uitzonderlijk in die tijd- in hardsteen uitgevoerd, en zijn ondergebracht in een gemetste koker; de laatste is afgedekt met een koepel in baksteenmetselwerk, en is afsluitbaar met metalen deuren. Twee meter brede open brandgangen scheiden het stapelhuis van de belendende percelen.

Roerend bezit

Voor het verticaal transport werd gebruik gemaakt van hydraulische kranen. Twee zware hydraulische liggers (W. Armstrong, Newcastle-upon-Tyne, rond 1890, van respectievelijk 400 en 600 kg). Vijf galgkranen van 700 kilogram werden midden 1975 buiten dienst gesteld - doch bleven bewaard - ten gevolge van de ingebruikneming van drie elektrische rolbruggen van 600 kilogram.

  • Stadsarchief Antwerpen, bouwdossiers 1858#817 en 86#990513.
  • FIERENS J. 1977: Antwerpse Stapelhuizen: een balans van 1850 tot 1910, onuitgegeven eindwerk, Nationaal Hoger Instituut voor Bouwkunst en Stedebouw Antwerpen, 47-61.
  • HIMLER A. 1976: Inventarisering industrieelarcheologische relicten... , onuitgegeven werkdocument, Antwerpen, 6, 15-16.
  • THIJS A. 1975: Pakhuizen te Antwerpen in 1874, een balans na honderd jaar, Colloquium industriële archeologie van de Antwerpse haven, UFSIA. Mededelingen Centrum voor Bedrijfsgeschiedenis 4, 21-22.

Auteurs:  Plomteux, Greet; Steyaert, Rita; Manderyck, Madeleine; Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Plomteux G. & Steyaert R. & Manderyck M. & Braeken J. 2017: Stapelhuis Sint-Felix [online], https://id.erfgoed.net/teksten/202804 (geraadpleegd op ).


Stapelhuis Sint-Felix ()

In 1858 gebouwd naar ontwerp van architect Felix Pauwels, voor de "Compagnie Générale de Matériels de Chemin de Fer" (uit Molenbeek), werd het stapelhuis reeds in 1861 grotendeels verwoest door brand, uitgebroken in de aanpalende "Raffinerie Belge". In 1863 heropgebouwd naar ontwerp van F. Pauwels, in opdracht van de "Societé en Commandité de l'Entrepot". Hierbij werd gebruik gemaakt van oudere recupereerbare delen, terwijl dezelfde basisstructuur van ijzeren kolommen en houten moerbalken aangehouden werd; het stapelhuis werd echter maar zeven bouwlagen hoog (tegen acht voorheen) en de beglaasde centrale doorgang tussen Oude Leeuwenrui en Godefriduskaai werd in de plannen ingevoerd.

Het stapelhuis zit dwars door de bouwblok, telt een totale stapeloppervlakte van 22.405 m² en bezit twee gevels, een aan de Oude Leeuwenrui en de hoofdgevel aan de Godefriduskaai.

Hoofdgevel: imposante bakstenen lijstgevel van elf traveeën en vijf bouwlagen Centraal poortrisaliet afgelijnd door geblokte lisenen en bekroond door een tuitvormig fronton; op de begane grond een hoge rondboogpoort op hardstenen halfzuilen, op de bovenverdieping een getoogd venster en een rondboogvenster. De zijtraveeën vertonen een eenvoudiger ordonnantie met rondboognissen op doorlopende imposten op een door een brede puilijst afgelijnde begane grond; hierin zijn vensters en deuren uitgewerkt. De bovenverdiepingen hebben getoogde vensters, per travee in een getoogde nis geplaatst.

Achtergevel: vertoont eenzelfde ordonnantie met vier traveeën. Het centraal risaliet werd hier echter uitgewerkt als de zijtravee.

Interieur. Het complex wordt in twee vleugels verdeeld door een centrale laad- en losgang, tevens dienstig als brandgang (77 meter lang; 6,45 meter breed), beglaasd dak met luchtkap, op ijzeren spanten (vernieuwd in 20ste eeuw). Aan de zijde der Oude Leeuwenrui is deze centrale gang over vijf van zijn traveeën, vanaf de derde bouwlaag overbouwd, door brede bakstenen laatstgenoemde zijn mogelijk een overblijfsel uit 1858.

Het volledig complex is onderkelderd met spitsbooggewelven in baksteenmetselwerk, welke -volgens de plannen- rusten op een fundering van houten heipalen (idem als in 1858).

Verdiepingen opgetrokken door houten moer- en kinderbalken, met moerbalk via slof rustend op gietijzeren kolom en gevat in kolomhoofd; laatst genoemde is met moerbouten doorheen de balklaag met een kolomvoet op de hoger gelegen verdieping verbonden. Gietijzeren kolommen met aaneengegoten dubbele ribben (voor het aanbrengen van verplaatsbare houten schotten) en vermoedelijk uit Engeland ingevoerd. Waarschijnlijk werden de recupereerbare kolommen na de brand van 1861 hergebruikt, gezien in totaal een lager aantal nodig in de heden open middengang. Einde 19de eeuw werden gewalste ijzeren I-balken, via sloffen ondersteund door houten kolommen, ter versteviging toegevoegd; de voet van elke houten kolom rust op een I-balk der lagergelegen verdiepingen Aldus werd de draagkracht der vloeren van 900 op 1200 kilogram/vierkante meter gebracht. Indrukwekkende in mekaar verwerkte houten spanten. Opmerkelijk is het belang dat in het stapelhuis Sint-Felix gehecht werd aan de brandveiligheid. Buiten de centrale gang worden de linker- en rechtervleugel door zware muren (waar vroeger geen openingen in voorkwamen) gecompartimenteerd. De trappen werden -uitzonderlijk in die tijd- in hardsteen uitgevoerd,en zijn ondergebracht in een gemetste koker; de laatste is afgedekt met een koepel in baksteenmetselwerk, en is afsluitbaar met metalen deuren. Twee meter brede open brandgangen scheiden het stapelhuis van de belendende percelen.

Roerend bezit. Voor het verticaal transport werd gebruik gemaakt van hydraulische kranen. Twee zware hydraulische liggers (W. Armstrong, Newcastle-upon-Tyne, rond 1890, van respectievelijk 400 en 600 kg) werden in november 1975 verwijderd, doch zullen weldra -op verzoek der Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen- teruggeplaatst worden. Vijf galgkranen van 700 kilogram werden midden 1975 buiten dienst gesteld - doch bleven bewaard - ten gevolge van de ingebruikneming van drie elektrische rolbruggen van 600 kilogram.

  • Archief Technische dienst Havenbedrijf, Stapelhuis Sint-Felix, plannen 1858 en s.d. (1863 ?).
  • FIERENS J. 1977: Antwerpse Stapelhuizen: een balans van 1850 tot 1910, onuitgegeven eindwerk, Nationaal Hoger Instituut voor Bouwkunst en Stedenbouw Antwerpen, 47-61.
  • HIMLER A. 1976: Inventarisering industrieelarcheologische relicten... , onuitgegeven werkdocument, Antwerpen, 6, 15-16.
  • THIJS A. 1975: Pakhuizen te Antwerpen in 1874, een balans na honderd jaar, Colloquium industriële archeologie van de Antwerpse haven, UFSIA. Mededelingen Centrum voor Bedrijfsgeschiedenis 4, 21-22.

Bron: DE MUNCK-MANDERYCK M., DECONINCK-STEYAERT R. & PLOMTEUX G. met medewerking van LINTERS A. 1979: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Antwerpen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 3nb, Brussel - Gent.
Auteurs:  Plomteux, Greet; Steyaert, Rita; Manderyck, Madeleine
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Plomteux G. & Steyaert R. & Manderyck M. 1979: Stapelhuis Sint-Felix [online], https://id.erfgoed.net/teksten/4956 (geraadpleegd op ).