Pakhuis met kantoren in art-nouveaustijl gebouwd in opdracht van de firma Van de Putte & Cie, naar een ontwerp door de architecten Vincent Cols en Jules De Roeck uit 1912.
Het pakhuis Van de Putte & Cie behoort tot de allervroegste realisaties van Vincent Cols en Jules De Roeck, die in 1912 een gezamenlijke praktijk oprichtten. De ingehouden art-nouveaustijl van dit utilitaire gebouw wijkt af van de klassiek geïnspireerde beaux-arts-architectuur, die zij in hun beginjaren voor de meest voorname residentiële bouwprojecten toepasten. Vanaf de jaren 1920 maakte het succesvolle architectenbureau vooral naam met tuinwijken en hotels of villa’s voor een bemiddeld cliënteel, overwegend in neotraditionele, cottage- of sobere art-decostijl. Rond 1930 verplaatste het zwaartepunt van de architectuurproductie van het bureau zich naar grootschaliger bouwprojecten als bedrijfs-, kantoor- en appartementsgebouwen, in een meer eigentijdse vormentaal met gebruik van nieuwe materialen en technieken. Actief tot 1965, brachten Cols en De Roeck ook in de naoorlogse periode nog een indrukwekkende oeuvre residentiële en bedrijfsarchitectuur tot stand.
Met een gevelbreedte van twee ongelijke traveeën, omvat het gebouw drie bouwlagen onder een mansardedak (leien). De lijstgevel heeft een parement uit witte Silezische brikken in kruisverband, met gebruik van blauwe hardsteen voor de plint, puilijst, deuromlijstingen, lekdrempels, lateien, vensterposten, hoekblokken, kraagstenen en topstukken. Geleed door de puilijst en asymmetrisch van opzet, legt de compositie de klemtoon op de brede zijtravee met drielichten. Deze is gevat tussen kolossale lisenen met een bewerkte kraagsteen en een voluut als topstuk. Van de oorspronkelijk klokvormige geveltop met middenvenster, werd de segmentvormige bekroning met sluitsteen verwijderd. In de flankerende portaaltravee tekent de traphal zich af door verspringende niveaus. Een rondboogpoort en -deur met kwartrond beloop, bewerkte imposten, sluitsteen en waterlijst, flankeren in de pui het kelderluik. Hogerop rechthoekige bovenvensters met latei onder ontlastingsbogen en lekdrempel. Een houten kroonlijst op consooltjes en een rechthoekige dakkapel bekronen de portaaltravee.
Het complex bestaat uit twee aparte, onderkelderde volumes van gelijke bouwhoogte, een ondiepe voorbouw en een langere achterbouw, gescheiden door een binnenplaats die van bij oorsprong op de begane grond overdekt was. Volgens de bouwplannen bestaat de voorbouw gelijkvloers uit opslagruimte. De door de zijdelings ingeplante inkom- en traphal ontsloten bovenverdiepingen bestonden wellicht uit kantoren. De achterbouw vormt een pakhuis op een rechthoekige plattegrond, drie traveeën diep en vier bouwlagen hoog, per verdieping in twee beuken opgedeeld door twee kolommen in de middenas.
- Stadsarchief Antwerpen, bouwdossier 1912#1459.