De zogenaamde Ronsemolen of Meerlaanmolen situeert zich ten noorden van het park van het kasteel Ter Waere en op het einde van de dreef ten westen van het kasteel. De molen, door Alfred Ronse (1876-1962) in 1933 opgericht, is een unieke standaardmolen op een uitzonderlijk hoog torenkot, die fungeerde als graan-, pel- en elektriciteitsmolen.
De Ronse- of Meerlaanmolen werd in 1933 in opdracht van Alfred Ronse (1876-1962) achter zijn kasteel opgericht. De molen was door hem op de eerste plaats geconcipieerd met de bedoeling om door middel van windkracht elektriciteit op te wekken. Met deze nieuwe functie probeerde Ronse als bekend molinoloog de windmolens van een toekomst te verzekeren. Om het rendement van windmolens te verhogen was hij dan ook een grote promotor van het wiekenverbeteringssysteem Dekker, dat trouwens in 1933 voor het eerst in West-Vlaanderen door hem werd toegepast op de Oostmolen, eveneens zijn eigendom. De Ronsemolen, die ook als graan- en peltmolen fungeerde, liet hij bouwen door Camiel Lombary en Charles Peel in de Gistelse Werkhuizen.
Na het overlijden van Alfred Ronse in 1962 werden zijn weduwe Urbanie Moerman en stiefdochters Anne-Marie en Godelieve Ronse eigenaar van de Ronsemolen, die omstreeks 1984 in de naamloze vennootschap De Waere werd ondergebracht. In 2005 werd de erg vervallen molen voor één symbolische euro verkocht aan de stad Gistel.
Intussen hadden enkele vrijwilligers in de jaren 1990 een poging ondernomen om de vervallen Ronsemolen te restaureren. Met de in 1991 opgerichte vzw Molenstichting Alfred Ronse werd de Ronsemolen in 1992 in erfpacht genomen. Nog hetzelfde jaar werd de molen opgemeten door het architectenbureau Lambert-Vancoppenolle ter voorbereiding van een gefaseerde restauratie. In een eerste fase kreeg de molen in 1993 een behandeling tegen houtworm- en zwamaantasting. Een tweede fase voorzag de restauratie van het metsel- en voegwerk, het timmer- en schrijnwerk en de binnentrappen, een derde fase het herstel van de houten molenkast en het plaatsen van nieuwe roeden, en een vierde fase het operationeel restaureren van de technische uitrusting. Op het herstel in 1993 van de zoldervloeren en de molentrappen na bleef de uitvoering van deze fasen door een samenloop van omstandigheden echter uit. Bijgevolg werd het sluitstuk, de inrichting van een museum op de gelijkvloerse verdieping en de eerste en tweede zolder van het torenkot, nooit gerealiseerd.
Sindsdien neemt het verval, waarbij de gaanderij en het gevlucht verdwenen en de buitentrap als het ware hangt te zweven, steeds verder toe. Intussen zet de stad Gistel als eigenaar stappen om de Ronsemolen als de oudste, nog ingerichte windmolen voor elektriciteitsopwekking in Vlaanderen operationeel te restaureren.
De Ronse- of Meerlaanmolen vormt door zijn zeer hoog torenkot een unieke combinatie van een stellingmolen en een standaardmolen.
Het 15 meter hoge torenkot heeft een conische vorm, waarbij de muurdikte varieert van 80 cm op de begane grond tot ongeveer 23 cm helemaal bovenaan. Voor de bouw van het geelrode bakstenen torenkot werden twee verschillende baksteenformaten gebruikt. Tegen de binnenschil, die is opgetrokken in een baksteenformaat van 21x4,5x1,1 cm, werd een buitenschil aangebracht, die werd opgemetseld met een baksteenformaat van 21,5x7x10 cm. Een afgeknotte kegelvorm, gedekt met vezelcementleien, dekt het torenkot af.
Het torenkot telt een benedenverdieping en vier zolders. Op alle niveaus wordt het baksteenparament onderbroken door vier segmentboogvormige openingen met variërende afmetingen. Guillotineramen vullen de vensteropeningen in, die op de gelijkvloerse verdieping beluikt zijn. De toegangsdeur op de begane grond is voorzien van een decoratief sleutelgat in de vorm van een smeedijzeren staakmolentje. Op de vierde zolder geven twee staldeuren toegang tot de (inmiddels verdwenen) houten stelling. De schuine schoren die de gaanderij in een radiale positie schraagden, steunden op betonnen consoles.
Bovenop de vierde zolder rust de onderbouw van de standaardmolen. Vier consoles in gewapend beton dragen de kruisplaten, die omwille van de uitzonderlijk hoge inplanting van de standaardmolen ook met een ijzeren pin aan het bakstenen torenkot zijn vastgemaakt. De eikenhouten standaard, klauwvormig over de kruisplaten geplaatst, alsook de steenbalk zijn doorboord ten behoeve van de ijzeren koning die de installaties in het torenkot moe(s)t aandrijven. Deze ijzeren spil draait in een taatspot, die rust op een stevige slofbalk op de plankenvloer van de derde zolder in het torenkot. Ter hoogte van deze zolder is op deze spil een ijzeren kamwiel bevestigd.
De binnenkant van het torenkot is op de vijf niveaus gecementeerd en witgeschilderd. Steektrappen, waarvan het trapgat telkens door een borstwering is afgeschermd, ontsluiten de bovenliggende zolders. Tijdens de onderhoudswerken in 1992 werden de slechte onderdelen van deze trappen in pitch pine vervangen door beukenhouten elementen. Op de hoogste trede van de trap op de eerste zolder staat gekerfd: “molenaarsbond 1934…”. Op alle zolders steekt in de naaldhouten vloer aan de zuidkant een valluik.
Op de benedenverdieping van het torenkot bevindt zich een waterpomp, die door een elektromotor wordt aangedreven. De waterpomp staat in verbinding met de ondergrondse watertank, toegankelijk via een met een ijzeren plaat afgesloten opening in het midden van de cementvloer.
De eerste verdieping had Alfred Ronse ingericht als werkplek en bibliotheek, waarvan echter geen sporen meer bewaard zijn.
De tweede zolder werd ingenomen door de technische uitrusting om elektriciteit op te wekken. Daarbij werd gebruikt gemaakt van drie technieken. Aan de hand van een vliegwiel of regulator werd de beweging gelijkmatig verdeeld. Verder werd met transportbanden en schuine overbrengingen de bewegingssnelheid aangepast en de beweging naar de elektriciteitskast constant gemaakt. Onderaan in deze kast steekt een grote tijdschakelaar en in het midden een grote zekering, met daarboven vier kleine zekeringen en twee kleine spanningsknoppen. De opgewekte elektriciteit werd via ondergrondse GPLK-kabels getransporteerd naar de batterijen in een bijgebouw van het kasteel. Tot deze nog bewaarde unieke installatie behoren onder meer een marmeren bord, een elektriciteitskast, vaste ijzeren riemschijven, vaste houten conische riemschijven, een positioneringsmechanisme, overbrengingsassen en riemen.
Op de derde zolder werden zowel granen gepeld als granen vermalen tot veevoeder. De pelmolen en haverbreker zijn nog steeds bewaard. Tevens telt deze zolder nog twee ACEC-generatoren (twee shunt-dynamo’s van een verschillend type), die de pelmolen en de haverpletter op dezelfde zolder en via onderaandrijving het koppel molenstenen op de bovenliggende of vierde zolder aandreven. Van het overbrengingssysteem zijn nog diverse overbrengingsassen, houten en ijzeren riemschijven en kettingwielen aanwezig. Rond de ijzeren koning zit een ijzeren kamwiel.
Op de vierde zolder bevindt zich een maaluitrusting. Deze bestaat in hoofdzaak uit een maalstoel met een koppel molenstenen (met een diameter van 110 cm), een steengalg en een lichtwerk. Sommige onderdelen van de maalstoel, zoals de graanbak en steenkist, zijn evenwel gedemonteerd. Ook het luiwerk (met een luiwiel met rubberband, een luias, een klauwwiel en een wipstok) is er nog voorhanden.
Een Jacobsladder met bekertjes in aluminium strekt zich uit over de derde en vierde zolder.
De houten molenkast vertoont een verticale beschieting aan de zij- en voorkant. Vezelcementleien dekken de windweeg en het wolfsdak op de molen af. Uitzonderlijk voor een standaardmolen is de aanwezigheid van een raampje in beide zijwegen, die tevens van een kijkgat zijn voorzien. In beide kijkgaten laten twee minuscule windmolens (anemometers) toe om de windsnelheid te observeren. Boven de toegangsdeur steken twee luiken. In de voorbalk (aan het voorkeuveleinde) staat de naam van de molen, “De merelaan”, gekerfd. Doorheen de buitentrap met aan beide zijden een leuning, steekt de aan twee spruiten en vier schoren opgehangen staart met een kruihaspel met kruiketting. De houten stelling van waarop de standaardmolen werd gekruid, is verdwenen. Het eveneens verdwenen gevlucht bestond uit 17 meter lange geklinknagelde Verhaeghe-roeden (Ruddervoorde), die volledig verdekkerd waren. De gietijzeren insteekaskop, waarin nog een deel van de buitenroede steekt, is een product van de Gieterijen Van Aerschot uit Herentals.
De uitrusting in de molenkast bestaat in het bijzonder uit een molenas die aan de windzijde rust op een rollager die de natuurstenen halssteen vervangt en waarvan het pineind evenmin in een natuurstenen pinsteen maar in een Dekker-rollager draait. Samen met de verdekkering van het gevlucht zorgde deze verbetering voor een optimalisatie van het rendement. Op de molenas is een vangwiel (van 56 kammen) bevestigd, waarin een kamwiel (van 22 kammen) haakt. Met deze bonkelaar, die met een lagerhuis op de ijzeren koning (centrale as) doorheen de standaard is bevestigd, werd de windkracht overgebracht naar het torenkot. Aan de vangzijde (of rechter zijweeg) bevindt zich de trommelvang, waarmee de molen wordt afgeremd. Ter versteviging van haar houten constructie is de houten molenkast voorzien van ijzeren trekstangen.
Auteurs: Becuwe, Frank
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Becuwe F. 2020: Windmolen Ronsemolen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/359356 (geraadpleegd op ).
"Ronsemolen" of de "Merelaan" ten noorden van de parksite. Kleine standaardmolen, opgericht door Alfred Ronse (1876-1962) in 1933. Gelegen op het einde van de dreef ten westen van het kasteel "De la Waere".
Onderste gedeelte (romp): opgetrokken in rode baksteen, vijftien meter hoog met gedeeltelijk verwijderde houten stelling. Benedenverdieping en vier zolders. Segmentboogvensters. Op de 3de zolder zit op de ijzeren koningsspil een ijzeren kamwiel dat door de onderaandrijving de maalgang op de 4de zolder bedient. Op de 3de en 4de zolder bevindt zich een inrichting voor elektriciteitsopwekking. De standaard van het molenkarkas is doorboord ten behoeve van de ijzeren spil. Het vangwiel telt 56 kammen, het kamwiel 22.
Molen met verdekkerde wieken, daterend uit 1933, heden verwijderd. Verticale beschieting aan de zij- en voorkant, eternit leien aan de windweeg en op de kap. Kruiwiel met handspaken. Staart, twee spruiten en vier schoren.
Bron: VANNESTE P. met medewerking van DE LEEUW S. 2003: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Gistel, Deelgemeenten Moere, Snaaskerke en Zevekote, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL3, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Vanneste, Pol
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Vanneste P. 2003: Windmolen Ronsemolen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/52012 (geraadpleegd op ).