Teksten van Molen van de Gansakker

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/52326

Molen van de Gansakker ()

Historiek

De Gansakkermolen, Molen van de Gansakker of Molen van Bakelants (naar de familie die de molen bezat van 1906 tot 2000) werd eind 18de eeuw gebouwd door Gilliam Keersmaeckers als een koren- en moutmolen. Op 29 juli 1797 lieten de Gasthuiszusters van Geel mout voeren naar de nieuwe windmolen, wat kan dienen als terminus ante quem voor de bouw van deze standaardmolen. Op een balk binnen is het jaartal 1799 gekerfd. Daarmee behoort de Gansakkermolen tot de eerste vrije molens van Vlaanderen. Het feodale molenbansysteem of de verpachting van de molen met molendwang werd daar immers afgeschaft op 1 oktober 1795, toen de Zuidelijke Nederlanden bij Frankrijk werden ingelijfd.

De molenbouwer is niet gekend maar van 1750 tot 1820 was de familie Willems actief als molenbouwer in de regio van Geel. Verschillende molenonderdelen bevatten ook oude teltekens of inscripties. Op één regel valt de datum 1827 te ontcijferen, op één van de grote wielen staat “1853”, omwille van een herstelling dat jaar. Het opschrift “1913 IC [Jesu Christi]” op één van de klauwen van de standaard wijst dan weer op een herstelling of vervanging dat jaar, en een lijst bevat de inscriptie “BAKELANTS 1918 M. CLAERBOUT 1918”. In 1943 werd een hergebruikte potroede, afkomstig van een houten molen in Westmalle, geplaatst als binnenroede. Drie jaar later voerde men nog een groot onderhoud en herstel uit met de plaatsing van een nieuwe ijzeren vang. In de jaren 1960 werd de molen stilgelegd maar tot 1987 draaide hij nog occasioneel. Op 23 november 1981 werd de molen beschermd als monument omwille van de industrieel-archeologische waarde.

In 1990 gingen de wieken aan het draaien tijdens een zware storm waarop de windplanken en de “halve verdekkering” op de toppen van de roeden verwijderd werden. Hieruit bleek dat er een groot gevaar voor roedebreuk was en dat het gevlucht aan vervanging toe was. In 1994 werden de wieken verwijderd en in 2003 werd ook de molenkast van de standaard gehaald en op een naburig perceel geplaatst door Molenbouw John de Jongh uit Veldhoven, begeleid door architect Paul Gevers. De overige molendonderdelen werden in een stadsloods in Kievermont (Geel) opgeslagen. In 2006-2008 en 2010-2011 waren er concrete plannen om de molen herop te bouwen in de Kempen maar deze sprongen uiteindelijk af. In 2014 werd de molen verkocht aan de Koninklijke Vereniging voor Natuur- en Stedeschoon (KVNS) met de bedoeling deze herop te richten aan de Molendreef 45 in Puurs-Sint-Amands, vlakbij de locatie van de gelijkaardige Scheldemolen die in 1903 afgebroken werd.

In 2016 werd de molenkast van de Gansakkermolen gedemonteerd en verplaatst naar de nieuwe locatie in Puurs-Sint-Amands (Molendreef 45) en in datzelfde jaar richtte men daar ook een molenberg op met daarin het Vlaams Centrum voor Molinologie. In 2023-2024 wordt de molen gerestaureerd en heropgebouwd op die locatie in Puurs-Sint-Amands. Deze verplaatsing sluit aan bij een historische praktijk die ook in de Kempen (Geel) en Klein-Brabant (Puurs-Sint-Amands) werd toegepast, waarbij houten standaardmolens verplaatst werden omwille van economische redenen of windvang. In 1975 waren al minimum 31 van de 75 bewaarde houten staak- of standaardmolens in België één of meermaals verplaatst.

Typering

De Gansakkermolen is een houten staak- of standaardwindmolen, een type dat al zeker vanaf eind 12de eeuw aanwezig is in Vlaanderen, vroeger dan in gelijk welke andere regio. Deze molens bleven ook meer dan in andere Europese regio’s bewaard en vormen dan ook het meest waardevolle molenbezit van Vlaanderen. Geel telde ooit negen gekende standaardwindmolens in Geel, waarvan naast de Gansakkermolen ook de molen van Larum en de molen van 't Veld bewaard bleven. In Puurs-Sint-Amands bleef geen enkele van de 19 gekende standaardwindmolens bewaard.

De karakteristieken van de Kempische standaardwindmolens zijn gelijkaardig aan die van windmolens uit naburige regio’s zoals Klein-Brabant, waartoe ook Puurs-Sint-Amands behoort. Vooral de ligging ten opzichte van de Schelde lijkt cruciaal te zijn geweest voor de regionale typologie van houten windmolens, met een Vlaams type in Oost- en West-Vlaanderen ten westen en een ‘Kempisch’ type in Antwerpen, Brabant en Limburg. Typisch regionale karakteristieken die aanwezig zijn in de Gansakkermolen zijn:

  • de tamelijk langwerpige teerlingen;
  • de vrij steile steekbanden;
  • de kortere hoekstijlen en bredere molenkast;
  • de specifieke trekbalkverbinding, waarbij voor de verbinding van de hoekstijlen, de daklijsten of voeghouten, de stefelbalk en de bovenbalk een eigen constructiewijze wordt gehanteerd. De hoekstijlen hebben een dubbel getrapte pin in een kopshouten inkeping. De stefelbalk en de bovenbalk, eventueel ook de midden- of koppelbalk, komen dan met een vernauwing in die inkeping te liggen. Op de daarbovenuit stekende twee pinnen van de hoekstijlen liggen de daklijsten. Houten pinnen sluiten alles aan elkaar;
  • de ten opzichte van de hoekstijlen minder excentrische ligging van de windpeluw;
  • het ontbreken van een kombuis;
  • de korte molenrok met grotere ronde, enigszins klokvormige voorschot aan de windzijde;
  • de trekstangen tussen het balkon en de hoekstijlen in de plaats van ondersteunende schoren tegen de hoekstijlen;
  • het zich over de volledige straatzijde uitstrekkend balkon met in de vloer een groot luiluik;
  • de in een ijzeren beugel onder de vloerbalk opgehangen staart (waardoor een staartbalk ontbreekt);
  • de rechthoekige in plaats van trapeziumvormige trap;
  • het ontbreken van een binnenlui, wat zich vertaalt in de aandrijving van het luiwerk door het kleine aswiel en niet door het vangwiel. Bijgevolg is enkel een buitenreep aanwezig, waarmee de zakken graan via het in de regel dan ook grotere luik boven de toegangsdeur op de steenzolder worden getrokken. Luiwerk en luikap bevinden zich dan ook eerder links in de molenkap;
  • het ontbreken van bijbanken bij de tremelvormige graanbakken;
  • de meer ronde, schuitvormige molenkap;
  • de kleuren van het gevlucht;
  • het grijs schilderen van de molenkast en het voorzien van een witte omranding.
  • de op een sierlijk gedraaide eikel uitlopende graat of borstnaald (centraal in de windweeg), vlak onder de baard of de voorschoot.

Beschrijving

De Gansakkermolen is een standaardwindmolen met een meel- of graanzolder en een gesloten voet. Deze polygonale onderbouw is opgemetseld in rode baksteen en steekt onder een met eikenhouten schaliën gedekt tentdak. Twee tegenover elkaar liggende deuren geven toegang tot deze onderbouw. Binnenin bevinden zich vier gefundeerde teerlingen in massief metselwerk waarop de twee kruisplaten rusten. Vanop de kruisplaten schragen acht steekbanden de standaard, die met klauwen de kruisplaten vat. De vier buitenste steekbanden schoren daarbij tegen de zetel rond de standaard. De lange en korte berriebalken boven de zetel dragen de houten molenkast, die met zijn gevlucht en staart ophangt aan de 4,50 meter lange steenbalk. Deze balk bevindt zich, rustend op een boezem (brasem) bovenaan de standaard. De constructieve delen van de molen zijn uitgevoerd in eikenhout. Op de standaard is een loden Christusfiguur bevestigd.

De houten molenkast (van 4,27 m x 5,95 m x 6,20 m) is kortgerokt, met baard (voorschoot) aan de windzijde (windweeg), doorlopende voor- en bovenbalk (achterbalk in het Brabants dialect), en uitstekende vloerbalken (onderbalken). De gebogen molenkap heeft rabatwerk als dakbedekking en was oorspronkelijk bekleed met eikenhouten schaliën. Een decoratief afgewerkte makelaar met windvaan bekroont aan de staartzijde de molen. De staartzijde (de voorweeg) en de zijkanten (zijwegen) van de molenkast zijn bekleed met verticale houten wandplanken in lariks (Oregon). Deze zijn grijs geschilderd en van een witte omranding voorzien. Aan de staartzijde wordt deze beplanking onderbroken door een deur en een laadvenster, waarvan de binnenkant in beide gevallen is beschilderd met twee naar elkaar gerichte driehoeken. De windzijde (windweeg) was oorspronkelijk bekleed met horizontale gepotdekselde planken of eikenhouten schaliën, die in de loop van de 20ste eeuw werden vervangen door asbestcement leien.

Aan de molenstaart, voorzien van een trekstang, hangen het kruiwerk en de molentrap op. Tot het kruiwerk behoren een kruihaspel met handspaken, een kruilier, een kruiketting met ring en twee loopschoren. De rechthoekige molentrap met sleeptrede was afkomstig van een molen in Arendonk. Hij is voorzien van twee leuningen (met tussenlat) en haakt aan de frontbalk van het balkon vast in ijzeren ogen. Het balkon, voorzien van een balustrade, strekt zich uit over de volledige breedte van de molenkast en is opgebouwd op de doorstekende balken tussen de balklaag van de meelzolder. Het balkon hangt met twee trekstangen, vastgemaakt aan de frontbalk, op aan de hoekstijlen van de molenkast. Het balkongedeelte aan de vangzijde (rechterkant) is voorzien van een afdak, waarvan de linker stijl als steun fungeert voor de trapleuning. In de vloer steekt een luiluik. Een luikap met decoratieve randafwerking beschermt het buitenluiwerk met lui- of buitenreep. Deze luikap was oorspronkelijk bekleed met eikenhouten schaliën. Windborden met een ornamentele afwerking zomen het uitstekende dak af.

Het gevlucht bestond uit gestroomlijnde, meer bepaald halfverdekkerde geklinknagelde roeden in gelast staal, windplanken met een snel uitneembaar gedeelte, twee meter lange stormplanken met houten veer en een eiken hekwerk zonder scheibussen. De binnenroede was een hergebruikte potroede. De gietijzeren insteekaskop op de molenas is afkomstig van de ijzergieterij en smederij Van Aerschot uit Herentals. De askop is rood geschilderd met witte randen, de roeden zijn rood, de buitenzomen groen en de windplanken wit.

In de molen bestaat de molenuitrusting op de steenzolder uit twee koppels molenstenen (met houten steenbus). De steenkoppels (voornamelijk natuurstenen molenstenen) zijn ingekist in houten steenkuipen, telkens afgedekt met twee halfcirkelvormige houten kuipdeksels. Op beide steenkuipen rust een graanbak op tremen. Onder de graanbak bevindt zich een schudbak. Een staakijzer met schijfloop (lantaarn) drijft telkens de loper (bovenste molensteen) aan. De schijfloop van de voorste steenkuip haakt in het voorwiel (of kleine aswiel) op de molenas in, terwijl het vangwiel (of grote aswiel) op de eikenhouten molenas de schijfloop van de achterste steenkuip aandrijft. Het voorwiel met een diameter van 2,62 m telt 59 kammen, het vangwiel met een diameter van 3,20 m 68 kammen. Onder beide liggers (onderste molenstenen) bevindt zich een lichtwerk (met lederen riem en tegengewicht) om bij het malen de afstand tussen beide stenen te regelen. Om de stenen op te lichten in functie van het scherpen staat bij de steenkuipen een galg met steenschroef en steenbeugels opgesteld.

Tegen de vangzijde (rechterzijwand) bevindt zich de stalen hoepelvang met vangplank, vangbalk, vangezel, sabelijzer, vanghaak, vangtrommel en vangtouw. De keervang is voorzien aan de steenrechtzijde (linkerzijwand). In de molenkap bevindt zich het luiwerk met luias, wip, klauwwiel (met ijzeren klauwen), bedieningstouw, klauwreep en luiwiel, dat voor de aandrijving inhaakt in het kleine aswiel.

Centraal op de onderliggende meelzolder verenigen de twee houten toevoergoten onder de molenstenen zich in een houten meelgoot met meelbak. In een hoek staat een haverpletter. Aan de vangzijde geeft een houten steektrap toegang tot de steenzolder.

Rond de locatie van de molen situeren zich vermoedelijk nog de geheide kruipalen.

  • Archief van het Agentschap Onroerend Erfgoed, dossier Gansakkermolen in Geel (A/0554).
  • Stadsarchief Geel, knipselmap “Gansakkermolen”.
  • BAUTERS P. 1978: Vlaamse molens. Wind- en watermolens in Vlaanderen, geschiedenis, bouw, werking, recht, Antwerpen.
  • BAUTERS P. 1989: Kracht van wind en water. Molens in Vlaanderen, Leuven.
  • BAUTERS P. 2000: Van Zadelsteen tot Zetelkruier. Tweeduizend jaar molens in Vlaanderen. Volume 2, Gent.
  • BROECKX A., EVERTS M. & VERHULST K. 2015: Projectwerk Landschapskunde. Zuurstof voor Sint-Amands, onuitgegeven projectwerk Landschapskunde faculteit Wetenschappen.
  • CALLAERT B. & STEENMEIJER R. s.d.: Beschrijvende nota, s.l.
  • DE BONT M. 1981: De molens van Geel, Geel.
  • DEVYDT C. & VAN DAMME G. 1975: De Belgische windmolens, Tielt.
  • HOLEMANS H. & LEMMENS P.J. 1978: Molens der Zuiderkempen, Nieuwkerken, 7.
  • KENNES H. & STEYAERT R. 2002: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Antwerpen, Arrondissement Turnhout, Kanton Mol, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 16N5, Brussel - Turnhout.
  • PEELMAN M. 2016: De nieuwe locatie voor Het Vlaams Centrum voor Molinologie krijgt vorm..., Molinodialoog, voorjaar 2016.
  • PEELMAN M. 2016: De nieuwe locatie voor Het Vlaams Centrum voor Molinologie is een feit..., Molinodialoog, zomer 2016.

Auteurs:  Becuwe, Frank; Vandeweghe, Evert
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Becuwe F. & Vandeweghe E. 2024: Molen van de Gansakker [online], https://id.erfgoed.net/teksten/313799 (geraadpleegd op ).


Molen van de Gansakker ()

Molen vermoedelijk opklimmend tot einde 18de eeuw (zie rekening van de gasthuiszusters van 1797). Houten standaardwindmolen met bakstenen, polygonale en gesloten voet van het Kempische type: kortgerokt, hangende windweeg, doorlopende voor- en achterbalk en dak met rabatwerk. Vervallen toestand, wieken verdwenen.

  • DE BONT M., De molens van Geel, Geel, 1981, p. 13, 27.

Bron: KENNES H. & STEYAERT R. 2002: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Antwerpen, Arrondissement Turnhout, Kanton Mol, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 16n5, Brussel - Turnhout.
Auteurs:  Steyaert, Rita
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Steyaert R. 2002: Molen van de Gansakker [online], https://id.erfgoed.net/teksten/52326 (geraadpleegd op ).