Teksten van Bourlaschouwburg

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/5270

Bourlaschouwburg ()

Schouwburg in neoclassicistische stijl, oorspronkelijk het "Théâtre Royal Français", gebouwd door de Stad Antwerpen, naar een ontwerp van stadsbouwmeester Pierre Bruno Bourla uit 1828, en voltooid in 1834. Het interieur van de zaal werd in 1865 in second-empirestijl heropgebouwd door stadsbouwmeester Pieter Dens, en de zijflanken in 1904 uitgebreid door stadsbouwmeester Alexis Van Mechelen. Algehele restauratie onder leiding van de architecten Herman De Winter en Herman Van hunsel, voorbereid vanaf 1988, uitgevoerd in 1991-1993.

Historiek

Het Théâtre Royal Français kwam tot stand op de gronden van het voormalige "Tapissierspand", in 1553 gebouwd door Gilbert Van Schoonbeke die het monopolie bezat op de Antwerpse tapijthandel. Het pand werd in 1710-1711 door de aalmoezeniers van de armenzorg ingericht tot publiek theater, als bron van inkomsten voor liefdadigheid. De schilder Jacob Herreyns tekende voor de zaaldecoratie. Afgebrand in 1746, werd de zaal in 1750-1753 onder leiding van de bouwmeester Engelbert Baets heropgebouwd. Aan Koning Willem I dankte de schouwburg de titel "Théâtre Royal", verleend in 1816. Het stadsbestuur nam in 1827 het besluit tot de bouw van een nieuwe schouwburg, en belaste Pierre Bruno Bourla met het ontwerp. De stadsbouwmeester trok in de winter van 1827-1828 samen met burgemeester Floris van Ertborn op studiereis naar Frankrijk, om recent gebouwde theaters te bezoeken in Parijs, Straatsburg en Dijon. Na de sloop van het Tapissierspand en de start van de funderingswerken in 1829, werd de bouw van de nieuwe schouwburg in april 1830 bij openbare aanbesteding toegewezen aan de aannemer Louis Durieux uit de Jodenstraat. Ingeplant tussen Graanmarkt, Orgelstraat, Kelderstraat en "Schouwburgplaetse" (vanaf 1853 de Komedieplaats), liet Bourla de westwand van dit driehoekige voorplein verbreden, om de rotonde van de nieuwe schouwburg beter in perspectief te plaatsen. De opdracht voor de decoratie van het interieur en de bouw van de theatermachinerie ging in september 1833 naar het Parijse atelier van Humanité René Philastre en Charles Antoine Cambon. De opening van het Théâtre Royal Français vond plaats op 1 september 1834, met een opvoering van de opera La Dame Blanche door François Adrien Boieldieu. In 1858 droeg het stadsbestuur Bourla nog op een balkon toe te voegen aan de eerste rang, zijn laatste ingreep in de schouwburg.

In 1865 werd het volledige zaalinterieur gesloopt en in second-empirestijl heropgebouwd naar een ontwerp door stadsbouwmeester Pieter Dens. Door het inkorten van de vestibule, het verplaatsen van de trappen en het betrekken van de brede omlopende wandelgangen bij de zaal, kon de capaciteit van 1300 worden opgetrokken tot 2000 zitplaatsen. Van het interieur door Philastre en Cambon bleef enkel de rotonde van het foyer bewaard. Voor het nieuwe zaaldecor tekende het atelier van Auguste Rubé en Philippe Chaperon, eveneens gevestigd in Parijs. Om ruimte te scheppen voor bredere wandelgangen, vestiaires en sanitair, breidde stadsbouwmeester Alexis Van Mechelen in 1904 de zijflanken in Kelderstraat en Orgelstraat uit, door de gevels op 3,50 m afstand herop te bouwen. In 1913 volgde de bouw van een vijfde rang boven het foyer, met wijziging van het tongewelf van dit laatste. Het Théâtre Royal Français, sinds 1933 de Koninklijke Nederlandse Schouwburg, sloot in 1980 zijn deuren, na de ingebruikname van de nieuwe Stadsschouwburg. In 1988 kreeg het architectenbureau De Winter en Van hunsel opdracht voor de restauratie van de schouwburg, aanvankelijk enkel het interieur later ook de gevels, met behoud van de oude theatermachinerie en vernieuwing van de technische infrastructuur. Deze werken, waarvan de meest zichtbare ingrepen de vestibule betroffen, gingen in 1991 van start. Op 16 maart 1993 werd de gerestaureerde en herdoopte Bourlaschouwburg ingehuldigd, naar aanleiding van Antwerpen ‘93, Culturele Hoofdstad van Europa.

Het Théâtre Royal Français, een unieke getuige van vroege neoclassicistische monumentale architectuur in Antwerpen, is het magnum opus dat Pierre Bruno Bourla in zijn vroege jaren als stadsbouwmeester tot stand bracht. Hij bekleedde deze functie meer dan veertig jaar, vanaf september 1819 tot eind 1861. Eveneens uit de jaren 1820 dateren de pastorie van de Sint-Laurentiusparochie aan de Markgravelei, de Armenschool in de Blindestraat en de verdwenen oranjerie van de Kruidtuin. In de jaren 1840-1850 ontwierp Bourla de gebouwen van de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten, en onder mee twee verdwenen stadsscholen aan Leguit en Kipdorpvest.

Architectuur

Het monumentale, vrijstaande complex is oost-west geaxeerd, op een rechthoekige plattegrondplan met een halfronde uitbouw als toegangsfront. De in 1904 verbrede, centrale partij die de amfitheatervormige zaal met diepe scène omvat, wordt geflankeerd door de voorbouw waarin de vestibule en trappenhuizen, en de achterbouw waarin schermenmagazijn, burelen voor directie, kleed- en naaikamers, artiestenloges en repetitiezaaltjes. Het neoclassicisme van de gevelarchitectuur is verweven met stijlelementen ontleend aan de Romeinse klassieke orden, de Italiaanse renaissance (borstbeelden in nissen, bekronende vrijstaande beelden) en de empire (pijlers met hekken op de begane grond). De lijstgevels onderscheiden zich door een parement uit glad geschaafde witte Ourdainsteen, dat contrasteert met de blauwe hardsteen en de grijze Bentheimersteen toegepast voor de hoge sokkel, kordons, pilasters en zuilen. De centrale partij onder een zadeldak, is boven de scène verhoogd voor de centers en koordenzolder, ten behoeve van het bedienen der decors. De achterbouw is afgedekt met een schilddak, de voorbouw met een half kegeldak. Dit laatste wordt bekroond door een trofee met masker en lier uit roodkoper, vervaardigd door het atelier Buekens uit Luik, en geplaatst in 1856.

De halfronde voorbouw met toegang voor rijtuigen integreert de openbare weg in het gebouw, naar het voorbeeld van het Théâtre Feydeau uit 1791 in Parijs. Halfcirkelvormig telt de gebogen gevelwand elf traveeën, opgebouwd uit twee horizontale registers. Een brede colonnade met Korinthische halfzuilen met bronzen kapiteel en een balustrade markeren de bovenverdieping. De begane grond bestaat uit eenvoudige pijlers, waartussen houten vleugeldeuren met gestileerde blaasinstrumenten in het siersmeedwerk. De bel-etage met het foyer wordt geopend door hoge, rechthoekige vensters in een geprofileerde omlijsting met een gestrekte waterlijst waarop een fronton van voluten. Hierop rusten de natuurstenen borstbeelden uit ‘Lavendelsteen’ gevat in ronde nissen, door de beeldhouwers Karel Geerts en Frans Govaerts, van links naar rechts: Terentius, Lopez de Vega, Racine, Mozart, Molière, Grétry, Corneille, Schiller, Méhul, Van den Vondel, Aischulos, Gluck, Spontini, Euripides, Sofokles en Shakespeare, bekende auteurs uit de toneel- en operaliteratuur. Boven het klassieke hoofdgestel met architraaf en kroonlijst op klossen, rusten de monumentale beelden uit Bentheimersteen van Apollo en de negen muzen, die pas in 1853 werden geplaatst. Apollo door Joseph Geefs wordt geflankeerd door Polymnia (lyrische poezië) door Jacques De Braekeleer, Erato (liefdespoëzie) door Lodewijk Van den Kerckhove, Caliope (epische poëzie) door Jan Van den Kerckhove, Terpsichore (dans) door Jan-Baptist De Cuyper, Euterpe (muziek) door Joseph-Jacques Ducaju, Thalia (blijspel) en Oerania (sterrenkunde) door Joseph Geefs, Clio (geschiedenis) door Léonard De Cuyper en Melpomene (tragedie) door Jan Van Arendonck.

De zijgevels aan Kelderstraat en Orgelstraat vertonen eenzelfde ordonnantie van elk zeventien traveeën en twee bouwlagen met een sinds 1904 vooruitspringende middenpartij van elf traveeën, geflankeerd door de twee risalieten van de voor- en achterbouw. Deze worden voornamelijk horizontaal geleed door de doorlopende hardstenen kordons, dorpels en het klassieke hoofdgestel, en aan de voor- en achterbouw telkens gemarkeerd door hardstenen hoekpilasters met Korinthisch kapiteel, en op de begane grond geblokte hoekstenen. Rechthoekige deuren en vensters, op de hoge bovenverdieping in geriemde omlijsting op een doorlopende borstwering. De middenvensters van de risalieten worden geaccentueerd door een balkon met balustrade, een entablement met een fronton van voluten, beide op voluutconsoles, en een ronde nis waarin een borstbeeld. De achtergevel aan de Graanmarkt vertoont eenzelfde ordonnantie als de zijgevels van zeven traveeën, en is gevat tussen twee vooruitspringende zijrisalieten. Per travee is tussen het hoofdgestel en de bovenverdieping een ronde nis aangebracht. Een omlopende attiek boven de kroonlijst versterkt de horizontaliteit en de monumentaliteit van de achter- en zijgevels.

Tegen de zuidgevel gedenkplaat voor Pierre Bruno Bourla uit 1938 op initiatief van de Koninklijke Maatschappij der Bouwmeesters van Antwerpen, met een afgietsel van zijn portretmedaillon door Jacques De Braekeleer. Opschrift: "P.B. Bourla stadsbouwmeester 1783-1866, ontwerp van dezen schouwburg ingehuldigd ten jare 1834".

Interieur

De grootse en sobere gevelarchitectuur contrasteert met het luxueuze en somptueus uitgewerkte zaalinterieur, in overwegend rode en gouden tinten. Het oorspronkelijke interieur beantwoordde aan de typologie van het théâtre à l’Italienne, met een parterre, parterreloges, drie rangen loodrecht boven elkaar ondersteund door gietijzeren zuilen, en een terugwijkende vierde rang. De decoratie van zaal en scène door Humanité René Philastre en Charles Antoine Cambon verdween bij de heropbouw door Pieter Dens in 1865. De herinrichting in second-empirestijl waarvan Auguste Rubé en Philippe Chaperon het decor verzorgden, is geïnspireerd op de in 1860 gebouwde Grand Opéra van Parijs door Charles Garnier. Ook deze amfitheatervormige zaal is nog à l’Italienne geconcipieerd, zij het met een balkon ter hoogte van de eerste rang. Beneden: parket en parterre, waarrond parket- en parterreloges met een brede omlopende wandelgang; hierboven drie balkons, telkens met één of twee rangen zetels, achterliggende loges en omlopende wandelgangen en ten slotte een amfitheater. Dit laatste is op de zaal geopend door zeventien rondbogen op slanke colonetten vanaf het derde balkon, uitgewerkt als gevleugelde hermfiguren. Op fronten van de balkons is sierlijk stucwerk aangebracht met rocailles, banderollen, rankwerk en palmetten. Het eerste balkon draagt de namen van componisten (Mercadante, Wagner, Gounod, Flotow, Grisar, Donizetti, Hérold, Rossini, Gossec, Méhul, Bellini, Auber, Lachner, Gevaert, Verdi, Halévy en Balfe), het tweede balkon medaillons waarin muziekinstrumenten, terwijl het derde balkon wordt bekroond door zevenarmige lantaarns. De twee monumentale frontloges van het voortoneel zijn gevat tussen vier kolossale, vergulde beelden door Jacques De Braekeleer: links Dans en Komedie, rechts Muziek en Tragedie.

De ronde plafondschildering naar een ontwerp van Pieter Dens, in trompe-l'oeil geschilderd door Auguste Rubé en Philippe Chaperon, bestaat uit gekoppelde, staande figuren die Handel, Scheepvaart, Landbouw, Jacht, Kunst, Letterkunde, Industrie en Wetenschap voorstellen, afgewisseld met zittende figuren van de vier werelddelen: Amerika, Afrika, Europa, Azië. De fries boven de toneelmond in 1865 uitgevoerd door Johann Wittkamp verbeeldt in het centrale medaillon "De Maagd van Antwerpen, Metropool van Kunst en Handel". De panelen links en rechts stellen telkens twaalf vertegenwoordigers van de lyrische en dramatische kunsten voor: Guido d’Arezzo (?), Roland de Lattre, Jean-Baptiste Lully, Christophe Willibald von Gluck, Wolfgang Amadeus Mozart, André Grétry, Carl Maria von Weber, Ludwig van Beethoven, Giacomo Meyerbeer en Hector Berlioz, respectievelijk Sofokles (?), Plautus (?), Luis de Camoës, Wiliam Shakespeare, Joost van den Vondel, Pierre Corneille, Jean Racine, Molière, Byron, Wolfgang von Goethe en Friedrich Schiller.

De open rotonde op de begane grond, oorspronkelijk de ‘porte cochère, wordt binnenwaarts afgesloten door het halfronde tochtportaal dat uit hardstenen pilasters bestaat, waartussen houten deuren met ijzeren tracering. Bij de restauratie in 1991-1993 werd op het plafond een monumentale schildering aangebracht door Jan Vanriet. Deze bestaat uit drie segmenten in een combinatie van kleurvlakken en figuren (duimafdruk, theatermachinerie, gebogen figuur), met het opschrift COUR in scheepsvlaggentaal. De aansluitende inkomhal met hardstenen zuilengalerijen werden bij de restauratie opnieuw vrijgemaakt, met reconstructie van de centrale trappenpartij, inclusief de bronzen lantaarns.

Het foyer boven de vestibule is eveneens halfcirkelvormig uitgebouwd, en bestaat uit elf traveeën geritmeerd door Ionische pilasters, met frontons van voluten boven de hoge vensters. Het door gecanneleerde pilasters gelede attiekregister erboven is versierd met portretmedaillons die net als halfcirkelvormige koepelbeschildering tot de decoratie van Humanité René Philastre en Charles Antoine Cambon uit 1834 behoren. Opgedeeld in elf vakken rond het radiale bovenlicht uit ijzer en glas, bestaat de schildering uit drie registers, met bovenaan de in zeshoeken gevatte tekens van de dierenriem, en in de middenzone de emblemen van Landbouw, Wetenschap, Handel en Krijgskunde. Deze laatste flankeren de vijfsnarige lier, symbool van de lyrische kunsten, met het opschrift “SPQA” dat sinds 1865-1867 het oorspronkelijke “Théâtre Royal” vervangt. Het onderste register is opgedeeld in grote zeshoeken met bloemenguirlandes en vazen tussen griffioenen. De oorspronkelijk flankerende koffiekamers werden in 1865 door Pieter Dens verbouwd tot trappenhuizen. Dens ontwierp ook de koperen kroonluchters; wit marmeren beeld van de componist Albert Grisar door Jacques De Braekeleer uit 1871.

In de toneeltoren is de oorspronkelijke houten theatermachinerie door Humanité René Philastre en Charles Antoine Cambon uit 1834 integraal bewaard. Dit voor België unieke geheel bestaat uit het ondertoneel, de hellende scènevloer en het boventoneel met ‘centers’, rooster, trekken, handbediende windassen en koordophaling voor het wisselen der decors. Hydraulische bediening van het metalen scènescherm.

  • Stadsarchief Antwerpen, dossiers MA#80557, MA#80963 en MA#82993, plannen 697#74-92, 697#111, 697#330-358 en 697#3043-3044.
  • BUYSSENS M.-Th. 1966: De geschiedenis van het 'Théâtre Royal d'Anvers', onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Gent.
  • GEUDENS E. 1901: Plans de l'ancien Théâtre Français d'Anvers, Antwerpen.
  • MANDERYCK M. & VAN HUNSEL H. (red.) 1993: De Bourlaschouwburg. Een tempel voor de muzen, Tielt.
  • SCHMOOK G. 1972: Beschouwingen bij een praalziek Vertoon: Théâtre Royal d'Anvers, Antwerpen, 18.2, 46-73.

Auteurs:  Plomteux, Greet; Steyaert, Rita; Manderyck, Madeleine; Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Plomteux G. & Steyaert R. & Manderyck M. & Braeken J. 2018: Bourlaschouwburg [online], https://id.erfgoed.net/teksten/297610 (geraadpleegd op ).


Koninklijke Nederlandse Schouwburg ()

"Grand Théâtre" of "Théâtre Royal Français", heden Koninklijke Nederlandse Schouwburg. Ontworpen door Pierre Bourla in 1827 (zie denkplaat op zuidgevel door Jacques De Braeckeleer van 1938 ("P.B. Bourla bouwmeester 1783-1866, ontwerp van deze schouwburg ingehuldigd ten jare 1834"). Opgetrokken op gronden van het in 1553 door G. Van Schoonbeke gebouwde "tappissierspand" (bezat monopolie van Antwerpse tapijthandel); 1709-12 reeds gedeeltelijk als publiek theater ingericht (decoratie door J. Herreyns) door de armenaalmoezeniers als inkomsten voor liefdadigheid. Na brand heropgebouwd met een nieuwe zaal (1753 E. Baets). Benaming "Théâtre Royal" door Willem I in 1816 verleend. Volledig complex in 1829 door de Stad overgenomen en afgebroken. Nieuwe, huidige schouwburg, werd meer naar de Graanmarkt toe gebouwd zodat een open ruimte ontstond, de "Schouwburgplaetse", in 1853 "Komedieplaats" genoemd. Meesterwerk van de Franse bouwmeester Pierre Bourla en unieke getuige van laat-classicistische monumentale architectuur. Ondanks talrijke en ingrijpende aanpassingen bewaarde het statige theatergebouw zijn bijzonder evenwichtig en klassiek karakter met sobere statigheid en soepele uitwerking van klassieke elementen.

Monumentaal vrijstaand complex, oost-west geaxeerd op rechthoekig grondplan met halfronde uitbouw als toegang; centrale partij, bestaande uit amfitheatervormige zaal met diepe scène, geflankeerd door een smallere voorbouw - waarin hal, vestibule met trappenhuizen en achterbouw - waarin schermenmagazijn, burelen voor directie, kleed- en naaikamers, artistenloges en repetitiezaaltjes. Centraal gedeelte, oorspronkelijk geflankeerd door de laatstgenoemde als uitspringende risalieten uitgewerkte voor- en achterbouw, verbreed in 1904 onder leiding van architect A. Van Mechelen (voor de bouw van vestiaires). Buitengevels in laat-classicistische stijl met verweving van verschillende stijlelementen: romeinse klassieke orden, Italiaanse renaissance (borstbeelden in nissen, bekronende vrijstaande beelden) en empire (pijlers met hekken op de begane grond). Lijstgevels van witte natuursteen (Bentheimer en Oudain) en hardsteen voor de hoge sokkel, kordons, pilasters en zuilen. Centrale partij onder zadeldak, verhoogd boven de scène voor twee centers en de koordenzolder (ten behoeve van het bedienen der decors); achterbouw met schilddak, voorbouw met oplopend puntdak, bekroond door trofee met masker en lier van geplet roodkoper (1856).

Halfronde voorbouw (toegang voor rijtuigen) integreert de openbare weg in het gebouw (zie Théâtre Feydeau Parijs). Halfcirkelvormige gebogen gevelwand van elf traveeën horizontaal gemarkeerd door een brede colonnade met Corinthische halfzuilen op de bovenverdieping; op de begane grond eenvoudige pijlers, waartussen afsluitende ijzeren hekken (gestileerde blaasinstrumenten). Bel-etage (foyer) met hoge rechthoekige vensters in geprofileerde omlijstingen met balustrade en gestrekte waterlijsten, waarboven donkere natuurstenen borstbeelden (Pierre de Lavendel) in nissen (C. Geerts en J. A. Govaerts), van links naar rechts: Terentius, Lopez de Vega, Racine, Mozart, Molière, Grétry, Corneille, Schiller, Méhul, Van Vondel, Aischulos, Gluck, Spontini, Euripides, Sofokles, Shakespeare, bekende auteurs uit de toneel- en muziekliteratuur. Boven het klassieke hoofdgestel de monumentale natuurstenen beelden van de negen muzen, geplaatst in 1847: Lyrische Poezië (J. De Braeckeleer), Liefdepoëzie (Van Kerckhoven), Epische Poëzie (idem), Dans (J. De Cuyper), Muziek (J. Ducaju), Blijspel (J. Geefs), Sterrekunde (idem), Geschiedenis (L. De Cuyper), Tragedie (J. Van Arendonck). De zijgevels aan de Kelder- en Orgelstraat vertonen eenzelfde ordonnantie van elk zeventien traveeën en twee bouwlagen met een vooruitspringende middenpartij (elf traveeën), geflankeerd door de twee risalieten van voor- en achterbouw (zie supra); voornamelijk horizontale gevelgeleding door de doorlopende hardstenen kordons, dorpels en klassiek hoofdgestel, aan voor- en achterbouw telkens met hardstenen hoekpilasters met Corinthisch kapiteel, op de begane grond met geblokte hoekstenen; hoge rechthoekige vensters met omlopende geprofileerde lijsten op doorlopende dorpels; centrale vensters bekroond door entablement op consoles en ronde nis. De achtergevel van de Graanmarkt vertoont een zelfde ordonnantie als de zijgevels (zeven traveeën) en is gevat tussen twee vooruitspringende zijrisalieten. Per travee tussen hoofdgestel en bovenverdieping een ronde nis. Horizontaliteit en monumentaliteit aan achter- en zijgevels geaccentueerd door een omlopende attiek boven de kroonlijst.

Deze grootse en sobere gevelarchitectuur contrasteert met het luxueus en somptueus uitgewerkte interieur. De oorspronkelijke decoratie van zaal en scène (door de Parijse decorateurs H. Philastre en Ch. Cambon) verdween na het vergroten van het aantal zitplaatsen, het verhogen van het plafond (1 m) en het achteruitbrengen de avant-scènes in 1865; architect Pieter Dens verzorgde de herinrichting in Napoleon III-stijl, naar het voorbeeld van de in 1860 gebouwde Grand Opéra van Parijs (Ch. Garnier). De zaal in amfitheatervorm bestaat uit beneden: parket en parterre, waarrond parket- en parterreloges met brede omlopende wandelgang; hierboven drie balkons, telkens met één of twee rangen zetels, achterliggende loges en omlopende wandelgangen en ten slotte een amfitheater, op de zaal geopend door zeventien rondbogen op slanke kolonetten, die rusten op het derde balkon en uitgewerkt zijn als gevleugelde hermfiguren; op fronten van de balkons sierlijk stucwerk met rocaille, banderollen, rankwerk en palmetten; het eerste balkon met namen van componisten, het tweede balkon met medaillons, waarin muziekinstrumenten, terwijl het derde balkon wordt bekroond door zevenarmige lantaarns. De twee frontloges in Napoleon III gevat tussen vier monumentale vergulde beelden door J. De Braeckeleer: Thalia (komedie) en Euterpe (muziek).

De voorstellingen op plafond en toneelmond (heden verscholen achter toneeldecor): verheerlijking van de Stad Antwerpen; het ronde plafond, uitgevoerd door de Parijse decorateurs Rubé en Chaperon, geschilderd in trompe-l'oeil stelt de figuren voor van Handel, Scheepvaart, Landbouw, Jacht, Kunst, Letterkunde, Industrie, Wetenschap en de vier werelddelen: Amerika, Afrika, Europa, Azië. De fries boven de toneelmond toont in een centraal medaillon "De Maagd van Antwerpen" met links en rechts een stoet van telkens twaalf figuren, vertegenwoordigers van de dramatische kunsten (rechts) en de lyrische kunsten (links), uitgevoerd door J. B. Wittkamp in 1865.

Bij het ontwerp voorzag de bouwmeester nog een kleinere concert- en tentoonstellingszaal boven de ingang, eveneens halfcirkelvormig uitgebouwd, bestaande uit elf traveeën tussen Ionische halfzuilen; zij werd geflankeerd door twee publieke koffiekamers, die echter spoedig tot trappenhuizen verbouwd werden, terwijl de kleinere zaal ging dienst doen als foyer, in 1834 gedecoreerd met casementen in de halfcirkelvormige koepel, waarin het liermotief met errond de dierenriem en beeltenissen in medaillons; de koperen lusters ontworpen door P. Dens (1865). Witmarmeren beeld van componist A. Grisar (1871) door J. De Braeckeleer. Achter de scène: bewaard interessant theatermechanisme (houten handbediende windassen en koordophaling) voor het wisselen der decors. Hydraulische bediening van metalen scenescherm.

  • Stadsarchief Antwerpen, dossiers MA#80557, MA#80963 en 82993 en plannen 697#74-92, 697#111, 697#330-358 en 697#3043-3044.
  • BUYSSENS M.-Th., onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Gent, 1965-66.
  • GEUDENS E., Plans de l'ancien Théâtre Français d'Anvers, Antwerpen, 1901.
  • SCHMOOK G., Beschouwingen bij een praalziek Vertoon: Théâtre Royal d'Anvers Antwerpen, XVIII, 1972, P. 46-73.

Bron: DE MUNCK-MANDERYCK M., DECONINCK-STEYAERT R. & PLOMTEUX G. met medewerking van LINTERS A. 1979: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Antwerpen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 3nb, Brussel - Gent.
Auteurs:  Plomteux, Greet; Steyaert, Rita; Manderyck, Madeleine
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Plomteux G. & Steyaert R. & Manderyck M. 1979: Bourlaschouwburg [online], https://id.erfgoed.net/teksten/5270 (geraadpleegd op ).