erfgoedobject

Katoenfabriek Textiles d'Eecloo met Mahy-stoomketel

bouwkundig element
ID
53684
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/53684

Juridische gevolgen

Beschrijving

In 1912 bouwde de in 1911 opgerichte s.a. Textiles d’Eecloo op een binnenterrein tussen de Zuidmoerstraat en de Euerardstraat een Tisseranderie de coton à vapeur, toegankelijk via een chemin d’exploitation. In de weverij, waarin veertig weefgetouwen stonden opgesteld, en de ververij werden voornamelijk linnen, gemengd linnen en katoenen stoffen verwerkt. Deze stoffen werden voornamelijk indigoblauw geverfd.

In 1921 werden de gebouwen door de vennootschap, die vermoedelijk in liquidatie ging, verkocht aan Pierre François Suetens en zijn echtgenote Clementine Schleusner. In 1936 werd de fabrikant Alfons-Jan Schellaert-De Pau uit Wakken eigenaar van de fabrieksgebouwen. Nauwelijks een jaar later kwam het geheel ingevolge het overlijden van Alfons-Jan Schellaert-De Pau in handen van Noël Van Doorne-Gillis, een fabrikant uit Eeklo. Deze vormde het textielbedrijf om tot de stoomvellenbereiderij (of haarsnijderij) Couperie Vandoorne-Gillis - Matières premières pout chapeleries et filatures Eeclo. In dit haarsnijdersbedrijf werden hazen- en konijnenvellen bewerkt waarbij huid en haar van elkaar werden gescheiden om zoveel mogelijk een kwaliteitsvol haar over te houden. Van de haren werden hoeden gemaakt. Het productieproces omvatte verschillende stappen, waarbij de vellen herhaaldelijk nat gemaakt en gedroogd werden. De vellen werden door een strijker bewerkt met strijksel (of secreet), waarvan de samenstelling varieerde van bedrijf tot bedrijf en geheim gehouden werd. De oplossingen bevatten steeds een hoeveelheid kwiknitraat die zorgde voor gezondheidsproblemen bij de arbeiders en grondvervuiling op de sites. Het strijksel met kwiknitraat werd ter plaatse bereid in een afzonderlijk lokaal (de strijkerij of secretage). Het snijden van de haren van de vellen was één van de laatste stappen in het productieproces en werd veelal uitgevoerd door vrouwen. De snijdster ving het haar op op een werkblad of spiegel en gaf het op een metalen plaat aan de stukkenuittrekster die de laatste onzuiverheden wegwerkte. Naast haar zat een buikaftrekster die het buikhaar wegnam. Tot slot maakte de vliesmaakster bolletjes van het haar. Deze bollen haren of vliezen werden in papieren zakken gestopt voor de export naar hoedenmakers.

In de daaropvolgende jaren werd het volume met droogplaatsen uitgebreid met een lokaal voor mazoutbranders. De slijperij uit 1937, ingericht in het voormalig ketelhuis, werd opgedeeld in een slijperij en een atelier voor kleine herstellingen. De snijzaal, die in de voormalige weverij was ondergebracht, werd deels ingericht als magazijn. En tussen de snijzaal en het slachthuis werd een hangaar gebouwd.

In 1954 stopte de vellenfabriek Couperie Van Doorne-Gillis haar bedrijvigheid en liet Noêl Van Doorne-Gillis de technische uitrusting verwijderen. In de plaats vestigde hij op de site een vlasvezelfabriek, waarvoor hij in 1952 een milieuaanvraag had ingediend. De machines en toestellen voor de scheikundige vlasvezelbewerking, die door elektromotoren werden aangedreven, werden geplaatst in de voormalige snijzaal, die werd uitgebreid. In de aanloop naar zijn nieuwe bedrijfsactiviteit had Noël Van Doorne-Gillis reeds in 1952 een nieuw volume laten optrekken voor de plaatsing van een stoominstallatie met Mahy-ketel (uit 1910). De vlasvezelbewerking verliep als volgt: het vlas werd scheikundig geroot en gekuist in roestvrije kuipen die voorzien waren van elektrisch aangedreven draaiende delen. De bewerkte stof werd gedroogd in een zwiermolen en nagedroogd op rekken in een geconditioneerde en geventileerde ruimte. Het afval dat voortkwam uit het roten en kuisen van het vlas werd verzameld in kommen en gerecupereerd. Het hekelen van vlas of hennep gebeurde via een lopende band met bijhorende hekeltanden. Het appreteren (of afwerken) geschiedde in een afkookbak met rechthoekige houder met schroef. Het bleken werd uitgevoerd in roestvrije kuipen.

Omstreeks 1960 buiten bedrijf gesteld werd de leegstaande fabriek in 1961 verkocht en ingericht als opslagplaats / werkplaats van een bouwonderneming. Sindsdien werden er geen verbouwingswerken meer uitgevoerd aan de fabrieksgebouwen. Het woonhuis werd wel verbouwd, waarbij ter hoogte van de zijgevel een erker werd voorzien en de gevels werden bezet met een cementbepleistering.

Vanaf het laatste kwart van de 20ste eeuw nam het verval op de site steeds meer toe. Dit belet niet dat de oorspronkelijke gebouwen uit 1911 opmerkelijk goed herkenbaar bewaard zijn. Men bemerkt duidelijk het ketelhuis annex stoommachinelokaal en schouw, de weverij onder sheddaken, en de ververij.

Het ketelhuis is een typische niet-onderkelderde constructie met één bouwlaag waarboven zich een betonnen watertank bevindt. Het aanpalende machinehuis is onderkelderd en heeft daardoor een verhoogd vloerniveau (via vijf treden te bereiken). Machinehuis onder pannen zadeldak. Beide gebouwen zijn opgetrokken in een kleurrijke baksteenarchitectuur (grijsbruine gevels met decoratief gebruik van helrode baksteen boven boogramen en gele baksteen voor pseudo-speklagen). Houten spant.

Weverijgebouw met één bouwlaag onder zaagdaken rustend op geklonken enkelgekruiste parallelliggers met verticalen, met bouten geassembleerd, rustend op gietijzeren kolommen. Voormalige ververij eveneens onder sheddaken, met oorspronkelijk boogramen (dichtgemetseld), onder boog in rode baksteen en gele bakstenen als imitatiesluitsteen, rustend op doorlopende horizontale band in gele baksteen.

Bij het afsluiten van de brownfieldconvenant ‘228. Eeklo – Textiles d’Eecloo’ in 2022 bleken de bodem en de gebouwen op de fabriekssite Textiles d’Eecloo in hoge mate gecontamineerd door kwikhoudende zouten. Een restauratie met herbestemming van de fabrieksgebouwen blijkt niet mogelijk zonder risico’s voor de volksgezondheid. Om de site te saneren blijkt de enige remediëringsvorm het slopen van de gecontamineerde gebouwen op de fabrieksschoorsteen en de Mahy-stoomketel uit 1910 na.

De fabrieksschouw werd gebouwd in 1911-1912. De hoge schoorsteen heeft een ronde, taps toelopende vorm en is opgetrokken in oranjerode trapeziumvormige bakstenen (formaat 16 x 8 x 20 cm). IJzeren trekbanden rond het baksteenmetselwerk verzekeren de stabiliteit.

De Mahy-stoomketel, in 1952 geïnstalleerd in een nieuwgebouwd ketelhuis op de fabriekssite Textiles d’Eecloo, is een vaste horizontale stoomketel die steunt op een gecementeerde gemetselde basis en aan weerszijden is gevat door een bemetseling in rode baksteen. Over de ijzeren ketel ligt een cementen kleed dat op een verticale nis na ook het ketelfront afdekt. In deze nis is de ketel uitgerust met twee waterpeilglazen die van snelsluiters zijn voorzien. Boven beide peilglazen rest een spoor van de verdwenen manometer. Centraal onder de ketel bevindt zich een (door de verhoogde vloer niet meer toegankelijk) ovalen mangat dat toegang verleende tot het met water gevulde ketelgedeelte om ketelsteen- en kalksteenaanslag aan de binnenzijde van de ketel te verwijderen.

De stoomketel is een zogenaamde Lancashire-ketel, waarvan het basismodel in 1844 door William Fairbairn en John Hetherington uit Manchester werd gebrevetteerd en geleidelijk de toen zeer populaire Cornwall-ketel verdrong. Kenmerkend voor de Lancashire-ketel zijn de twee naast elkaar liggende interne vuurhaarden. De vuurgangen bestaan uit gegolfde rookkanalen en beschikken beide over een rooster. Het grote voordeel van de twee parallelle kanalen was een groter verhittingsoppervlak.

Het ketelfront vermeldt als constructeur “Ateliers Mahy Frères Wondelgem” en als bouwjaar “1910”. De Ateliers Mahy Frères in de Sloepstraat in Wondelgem gaan terug op Ghislain Mahy die zich in 1869 als werktuigkundige-ketelmaker in Gent (Wondelgem) vestigde. In 1889 werden de activiteiten ondergebracht in de vennootschap Mahy Frères, die later werd omgevormd tot de Société Anonyme des Ateliers Mahy Frères (AMF). In de loop der jaren specialiseerde het bedrijf Mahy Frères zich in de bouw van hogedruk stoomgeneratoren, die in de belangrijkste Belgische industrieën werden geplaatst. Tussen 1869 en 1983 vervaardigde Mahy niet minder dan 2.444 stoomketels met rookbuizen of waterpijpketels, op mazout of op steenkool, voor klanten in onder meer Frankrijk, Nederland, Spanje, Duitsland, Italië, Griekenland, Zaïre, Colombia en Venezuela.

  • CLEEMPUT P. 2023: Nota over de kwikproblematiek in de voormalige haarsnijderij in Eeklo, Sint-Pauwels.
  • DE COCKER F. 2003: Le petit Verviers: de textielindustrie in Eeklo (1794-1940), Eeklo.
  • DE GRIJSE V. 2017: Textiel. Groots verleden, beloftevolle toekomst, Leuven.
  • OKKERSE S. m.m.v. CASSIMAN A. 2022: Textielfabriek ‘Textiles d’Eecloo’. Bouwhistorisch onderzoek en waardenstelling, Oudenaarde, onuitgegeven studie (in opdracht van de eigenaar).

Auteurs: Becuwe, Frank; Bogaert, Chris; Lanclus, Kathleen
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2025: Katoenfabriek Textiles d'Eecloo met Mahy-stoomketel [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/53684 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.