Bij het openen van de Leopoldstraat in 1826, werd de Kruidtuin onder leiding van dokter-chirurg Claude Louis Sommé aangelegd op de moes- en fruithof van het Sint-Elisabethgasthuis, ten behoeve van de geneeskundige school die er toen was gevestigd (voordien gelegen aan de Prekersstraat). Stadsbouwmeester Pierre Bruno Bourla ontwierp de eerste oranjerie of ‘broeikas’ in 1828, Pieter Dens tekende in 1871 voor de hovenierswoning, en in 1877 voor de balustrade met kandelabers, ter vervanging van de bestaande afsluitmuur aan de Leopoldstraat. Gereorganiseerd in 1878 door de botanicus Henri Van Heurck, werd de tuin sindsdien afzonderlijk bestuurd en ontstond er een natuurhistorisch museum (vandaag ondergebracht in de Zoo). Nadat in 1884 een nieuwe oranjerie was opgericht naar ontwerp van stadsingenieur Gustave Royers, met voordracht- en tentoonstellingszaal, evolueerde de wetenschappelijk en pedagogisch uitgebouwde kruidtuin stilaan naar een voor het publiek toegankelijke plantentuin.
Brede, iets lager dan het straatniveau gelegen tuin met centrale vijver, waarrond kleine parterres, omzoomd door hoogstammen, de serre, oranjerie en hovenierswoning, aan de straatzijde afgesloten door een inkompoort met aansluitende balustrade waarop kandelabers.
De neoclassicistische inkompoort aan de zuidzijde van de Kruidtuin uit 1826 wordt toegeschreven aan stadsbouwmeester Pierre Bruno Bourla, met een smeedijzeren hek naar ontwerp van Pieter Dens uit 1876-1877, vormt een restant van de oorspronkelijke muur die het gehele gasthuis afsloot. Rechthoekige, bepleisterde en beschilderde inkompoort op een hardstenen plint. De portiek is opgebouwd uit Dorische pilasters die een klassiek entablement dragen met architraaf, spiegel in de fries en een sterk overstekende, geprofileerde kroonlijst. Hierbij sluit een breed uitgewerkte balustrade aan, naar een ontwerp door stadsbouwmeester Pieter Dens uit 1876-1877. De bouw werd bij openbare aanbesteding in april 1877 voor een bedrag van 16.995 Belgische frank toegewezen aan de aannemer Floribert Voussure uit de Lange Lobroekstraat. Vervolgens werden in afzonderlijke aanneming de gietijzeren kandelabers geplaatst, volgens het merkplaatje vervaardigd door de ijzergieterij en smederij Forges et Fonderies de la Campine Aug. Van Aerschot Père uit Herentals. Het geheel werd nog datzelfde jaar voltooid ter gelegenheid van de Rubensfeesten. Balustrade uit blauwe hardsteen met sokkel en balusters tussen rechte postamenten. Acht gietijzeren kandelabers met rijk bewerkte, balustervormige stam versierd met acanthusblad en het stadswapen, twee zijdelingse lichtarmen en in totaal drie koperen lantaarns. Een smeedijzeren hek sluit de noordelijke toegang af.
De noordzijde wordt ingenomen door de brede serre (wintertuin) van aluminium en glas, naar ontwerp door de architect E. Dick, geplaatst door Serrebouw Deforche uit Izegem in 1976, met behoud van de vorm van de oude serre uit de jaren 1880. Symmetrische opbouw met verhoogde centrale, halfcirkelvormige uitspringende partij die koepelvormig wordt bekroond; twee flankerende lagere zijvleugels onder een lessenaarsdak.
De westzijde wordt ten noorden ingenomen door de barokke schietbaan van de Gilde van de Oude Voetboog uit de 17de eeuw, afkomstig van de terreinen van voormalige schuttersmaatschappij "Cercle Willem Tell", later Cercle Royal Artistique, Littéraire en Scientifique d’Anvers in de Arenbergstraat, en hier heropgebouwd in 1911-1912 onder leiding van architect Ferdinand Truyman. De hardstenen arcade van tien traveeën bestaat uit geprofileerde, trapezoïdale bogen met sluitsteen, die rusten op negen Toscaanse zuilen en hoekpilasters met basement, afgewerkt met een geprofileerde, boven de sluitstenen gekorniste kroonlijst. In de boogzwikken alterneren rolwerkcartouches met strikmotieven en lauwerkransen waarin de symbolen van de schuttersgilde. Schouderboogpoortje in geprofileerde en geblokte omlijsting aan de kopzijde. Het geheel wordt beschermd door een leien zadeldak met houten spant.
De westzijde wordt ten zuiden gedomineerd door de oranjerie in eclectische stijl, naar een ontwerp door stadsingenieur Gustave Royers uit 1883. De bouw werd bij openbare aanbesteding in maart 1884 voor een bedrag van 48.870 Belgische frank toegewezen aan de aannemer Joseph Peeters uit Kuregem (Anderlecht). Van de gesloopte oranjerie door Pierre Bruno Bourla uit 1828, dienden de hardstenen plint en Ionische zuilen in de pui van de nieuwbouw te worden geïntegreerd. Langgerekt gebouw op een rechthoekige plattegrond van vijf traveeën en twee bouwlagen onder een schilddak(zink) oorspronkelijk met ijzeren dakvorst en topstukken. De lijstgevel heeft een pui uit blauwe hardstenen, en een bovenbouw uit rood baksteenmetselwerk in kruisverband gecombineerd met witte natuursteen (Morlay) en bepleistering. Geleed door de puilijst en volkomen symmetrisch van opzet, legt de compositie de klemtoon op de twee zijrisalieten met driehoekig fronton. Deze worden op de verdieping gemarkeerd door een rondboogvenster met imposten, bewerkte zwikken en een voluutsleutel, gevat tussen zijlichten en composiete pilasters. Portretbustes van de botanici Carl Linnaeus Råshult, 1707-Uppsala, 1778) en Antoine de Jussieu (Lyon, 1686-Parijs, 1758) bekronen de sluitstenen. Een entablement met bewerkte fries draagt het fronton met een cartouche in het timpaan. Ionische zuilen afkomstig van de oude oranjerie uit 1828 ritmeren de begane grond, geopend door het portaal en deurvensters in drielichtsvorm met zuiltjes of voluten in het bovenlicht. Het bekronende entablement met gekorniste kroonlijst draagt in de fries de namen van bekende botanici, van links naar rechts Charles de l'Escluse (Arras, 1526-Leiden, 1609), Mathias de Lobel (Rijsel, 1538-Londen, 1616), Frans Van Sterbeeck (Antwerpen, 1630-1693), Rembert Dodoens (Mechelen, 1517-Leiden, 1585) en Barthélemy Dumortier (Doornik, 1797-1878). Verder hoge rechthoekige bovenvensters gevat in een verdiept spaarveld met imposten en sluitsteen. Volgens de bouwplannen bood de begane grond ruimte aan een tweeledige oranjerie, met de inkom- en traphal in het zuidelijk risaliet. Op de bovenverdieping bevond zich een voordracht- en tentoonstellingszaal, met bibliotheek en ‘cabinet’ aan weerszij van de traphal.
Aan de zuidelijke ingang bevindt zich de vrijstaande hovenierswoning in pittoreske landelijke stijl naar ontwerp door stadsbouwmeester Pieter Dens uit 1870. De bouw werd bij openbare aanbesteding in juli 1871 voor een bedrag van 10.300 Belgische frank toegewezen aan de aannemer Petrus Relick uit de Cellebroedersstraat. Het gebouw met oorspronkelijk kruisvormige plattegrond, één bouwlaag hoog onder een complex zadeldak (leien), werd later aan de westzijde uitgebreid met een aanbouw in dezelfde stijl. Het gebouw is opgetrokken uit rode baksteen (Boomse papesteen, ‘kreuze’ baksteen), met spaarzaam gebruik van natuursteen voor dorpels en dekstenen. Het parement wordt expressief verlevendigd door het gebruik van witte voegen voor het opgaande metselwerk, en rode voegen voor de getrapte en overhoekse friezen, tandlijsten, hoekpilasters, omlijstingen en het diagonale patroon. Typische combinatie van puntgevels onder overstekende bedaking met houten consoles en windborden aan de vier zijden. De constructie wordt geaccentueerd door de rechthoekige traptoren met oculi in de topgeleding, onder een gewelfd leien schilddak met dakkapelletje, waarop twee koperen sierbollen. Rondboogvensters en -tweelichten met waterlijst en lekdrempel, voorzien van houten schrijnwerk met glas-in-loodramen en luiken. Houten balkon met geajoureerde borstwering en consoles in de oostgevel. Volgens de oorspronkelijk bouwplannen bestond de plattegrond uit twee grote en twee kleine vertrekken op begane grond en dakverdieping, ontsloten door de traptoren.
Standbeeld van de apotheker-botanicus Peeter van Coudenberghe (Brussel 1517-Antwerpen, omstreeks 1599) door de beeldhouwer Pierre Joseph De Cuyper, in 1861 opgericht naar aanleiding van het 25-jarig bestaan van de Société de Pharmaciens d’Anvers. Het natuurstenen beeld (Rochefort) stond oorspronkelijk op het glacis van de lunet van Herentals (huidige Stadspark) en werd in 1869 overgebracht naar de Kruidtuin. Vernield door een Duitse granaatinslag op 3 oktober 1914, werden de bewaarde brokstukken in 1995 gerestaureerd door Peter Sanders, Frans Herbaut en Geneviève Hardy, op initiatief van de Koninklijke Apothekersvereniging van Antwerpen, de Stichting Cornelis Floris en de Assurances du Crédit. De inhuldiging van het standbeeld, geplaatst op een nieuwe, door architect Werner Moens ontworpen sokkel uit blauwe hardsteen, volgde op 24 oktober 1996. Van Coudenberghe startte in 1548 met de aanleg van een eerste plantentuin buiten de vesten nabij de Sint-Willibrorduskerk, die werd verwoest tijdens de belegering van Antwerpen door Alexander Farnese in 1585.
Auteurs: Plomteux, Greet; Steyaert, Rita; Manderyck, Madeleine; Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Plomteux G. & Steyaert R. & Manderyck M. & Braeken J. 2017: Kruidtuin [online], https://id.erfgoed.net/teksten/203672 (geraadpleegd op ).
De in 1826 langs de Leopoldstraat aangelegde Kruidtuin wordt langs de straatzijde afgebakend door een balustrade met lantaarns. In de tuin, die een bijzondere plantencollectie herbergt, bevinden zich een oranjerie, serre, schietstand en hovenierswoning.
De Kruidtuin werd bij het openen van de Leopoldstraat in 1826 aangelegd op de moes- en fruithof van het Sint-Elisabethgasthuis voor de geneeskundige school die er toen was gevestigd (vroeger gelegen aan de Prekersstraat). De oranjerie en serres weren opgericht naar ontwerp van P. B. Bourla. De Kruidtuin werd in 1878 gereorganiseerd door de botanicus H. Van Heurck. Sindsdien werd de tuin afzonderlijk bestuurd en ontstond er een natuurhistorisch museum, dat in de jaren 60 van de 20ste eeuw werd ondergebracht in de dierentuin. Nadat in 1884 een nieuwe oranjerie werd opgericht naar ontwerp van architect E. Dieltiens voor les- en tentoonstellingslokalen evolueerde de wetenschappelijk en pedagogisch uitgebouwde kruidentuin stilaan naar een voor het publiek toegankelijke plantentuin. Hierbij werd de hoge afsluitende muur aan die straatzijde vervangen door een open balustrade. Sinds 1909 wordt de tuin gebruikt door de stedelijke plantsoendienst. De serres werden in 1976 vernieuwd en aangepast. De plantencollectie werd in 1981 aangevuld met een cactusverzameling.
De Kruidtuin, ingesloten door de Leopoldstraat (oosten), het Sint-Elisabethziekenhuis (zuiden), de bebouwing langs de Lange Gasthuisstraat (westen) en langs de Arenbergstraat (noorden) is een brede, iets lager dan het straatniveau gelegen tuin met centraal een kleine vijver, waarrond zich kleine parterres, omzoomd door hoogstammen, serre en gebouwen bevinden. De tuin is aan de straatzijde afgesloten door een inkompoort met aansluitende balustrade, waarop lantaarns staan. De inkompoort is een sobere laatclassicistische bepleisterde en beschilderde poort op een hardstenen plint uit het tweede kwart van de 19de eeuw en vormt een relict van de oorspronkelijke muur, die het gehele gasthuis afsloot. De centrale verhoogde partij met brede inrij wordt bekroond door een op pilasters met Ionische kapitelen rustend klassiek entablement met smalle architraaf, verdiepte fries en een vooruitspringende geprofileerde kroonlijst. De breed uitgewerkte balustrade, geplaatst in 1878, bestaat uit hardsteen op sokkel met balusters tussen rechte postamenten en smeedijzeren lantaarns in drielicht op de balustrade. De afsluiting en de lantaarns werden beschermd als monument bij koninklijk besluit van 12 juni 1978.
De noordelijke zijde wordt ingenomen door de brede serre (wintertuin) van aluminium en melkglas, ontworpen door architect E. Dick in 1971 met behouden vorm van de oude broeikas van P. B. Bourla, gebouwd in 1826. De serre is symmetrische opgebouwd met een verhoogde centrale, halfcirkelvormige uitspringende partij, koepelvormig bekroond. De twee flankerende lagere zijvleugels bevinden zich onder een schilddak.
De oostelijke zijde is gedeeltelijk ingenomen door een 17de-eeuwse schietbaan, afkomstig van de voormalige schuttersmaatschappij "Cercle Willem Tell", later "Cercle Artistique" in de Arenbergstraat. De schietbaan met beschermend leien zadeldak bestaat uit negen hardstenen Toscaanse zuilen op basement met een bekronende fries, driehoekig verbreed boven de zuilen, waarop cartouches afgewisseld met lauwerkransen, waarin de symbolen van de schuttersgilde verwerkt zijn. Verder wordt de oostelijke zijde gedomineerd door de oranjerie, later lokalen van het gasthuis, oorspronkelijk museum, leslokaal en tentoonstellingsruimte. Dit gebouw heeft een eenvoudig rechthoekig grondplan met lijstgevel, gevat tussen twee licht vooruitspringende zijvleugels en bestaat uit vijf traveeën en twee bouwlagen onder een schilddak (roofing) in een sobere neobarokstijl naar ontwerp van architect E. Dieltiens van 1884. Het bakstenen parement op hardstenen plint is verlevendigd met witte natuursteen voor de dragende architecturale elementen. De twee zijingangen hebben op tweede bouwlaag rondboogvensters met bewerkte sleutels onder driehoekige frontons op composiete muurpilasters. Verder heeft het gebouw hoge rechthoekige vensters met kleine roedenverdeling. De horizontale gevelgeleding is het resultaat van de brede, gekorniste waterlijst tussen de verdiepingen; op de fries prijken namen van bekende botanici: van links naar rechts Linée, Siebold, Mataroz, Lissubo en Dejussieu.
Aan de ingang bevindt zich de vrijstaande hovenierswoning in landelijke stijl van 1870 naar ontwerp van architect P. Dens, gedeeltelijk met klimop begroeid en gekarakteriseerd door het spel van verschillende bakstenen puntgevels onder zadeldaken (kunstleien) en gedomineerd door een torenvormige verhoging onder leien schilddakje, waarop twee koperen sierbollen. De kleine rondboogvensters worden afgesloten door middel van luiken.
In het noordwesten van het beschermde landschap, langs de Lange Gasthuisstraat, bevindt zich een classicistisch herenhuis, in 1789 gebouwd door C. Della Faille de Leverghem op de plaats van het voormalige klooster van de Derde Orde. Tijdens de Franse Revolutie werd dit gebouw ingericht als een criminele rechtbank, sinds 1911 is het de stedelijke normaalschool.
De Dendrologische Inventaris vermeldt voor de Kruidtuin de aanwezigheid van een beuk met sterk gegroefde schors (Fagus sylvatica ‘Quercoides) met een stamomtrek van 3,33 meter (opname in 2004). Deze beuk is een kampioenboom in zijn soort. Volgende soorten behoren tot de top twintig van België: een Japanse notenboom (Ginkgo biloba) met stamomtrek van 3,42 meter, een driebladige wilde citroen (Poncirus trifoliata) met stamomtrek van 0,48 meter, Amerikaans geelhout (Cladrastis kentukea) met stamomtrek van 2,69 meter, een netelboom (Celtis australis) met stamomtrek van 0,98 meter, een zwarte walnoot (Juglans nigra) met stamomtrek van 3,11 meter, haagbeuk (Carpinus betulus) met stamomtrek van 1,98 meter, Perzisch ijzerhout (Parrotia persica) met stamomtrek van 1,10 meter en een Amerikaanse kransmagnolia (Magnolia tripetala) met stamomtrek van 1,21 meter (opname in 2004).
Auteurs: Cox, Lise
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Cox L. 2014: Kruidtuin [online], https://id.erfgoed.net/teksten/432526 (geraadpleegd op ).
Kruidtuin. Bij het openen van de Leopoldstraat in 1826 aangelegd op de moes- en fruithof van het Sint-Elisabethgasthuis voor de geneeskundige school die er toen was gevestigd (vroeger gelegen aan de Prekersstraat); oranjerie en serres naar ontwerp van P. B. Bourla. Gereorganiseerd in 1878 door de botanicus H. Van Heurck werd de tuin sindsdien afzonderlijk bestuurd en ontstond er een natuurhistorisch museum (momenteel ondergebracht in de dierentuin). Nadat in 1884 een nieuwe oranjerie werd opgericht naar ontwerp van stadsingenieur G. Royers voor les- en tentoonstellingslokalen evolueerde de wetenschappelijk en pedagogisch uitgebouwde kruidentuin stilaan naar een plantentuin (hoge afsluitende muur aan die straatzijde vervangen door een open balustrade) voor het publiek toegankelijk. Sinds 1909 gebruikt door de stedelijke plantsoendienst.
Brede, iets lager dan het straatniveau gelegen tuin met centrale vijver, waarrond kleine parterres, omzoomd door hoogstammen, serre, gebouwen, aan de straatzijde afgesloten door een inkompoort met aansluitende balustrade, waarop lantarens.
Sobere laatclassicistische bepleisterde en beschilderde poort op hardstenen plint uit het tweede kwart van de 19de eeuw (rest van de oorspronkelijke muur, die het gehele gasthuis afsloot). Centrale verhoogde partij met brede inrij bekroond door een op pilasters met Dorische kapitelen rustend klassiek entablement met smalle architraaf, verdiepte fries en vooruitspringende geprofileerde kroonlijst. Breed uitgewerkte balustrade naar ontwerp van stadsarchitect P. Dens uit 1876-1877, geplaatst in 1878, van hardsteen op sokkel met balusters tussen rechte postamenten; vier prachtige, monumentale gietijzeren lantaarns in drielicht.
Noordzijde ingenomen door de brede serre (wintertuin) van aluminium en melkglas, ontworpen door architect E. Dick in 1971 met behouden vorm van de oude broeikas van P. B. Bourla van 1826. Symmetrische opbouw met verhoogde centrale, halfcirkelvormige uitspringende partij, koepelvormig bekroond; twee flankerende lagere zijvleugels onder schilddak.
Oostzijde gedeeltelijk ingenomen door een schietbaan (17de eeuw) afkomstig van de voormalige schuttersmaatschappij "Cercle Willem Tell", later "Cercle Artistique" in de Arenbergstraat, en hier heropgebouwd in 1911-1912 onder leiding van architect Ferdinand Truyman: negen hardstenen Toscaanse zuilen op basement; bekronende fries, driehoekig verbreed boven de zuilen, waarop cartouches afgewisseld met lauwerkransen, waarin de symbolen van de schuttersgilde. Beschermend leien zadeldak.
Oostzijde voorts gedomineerd door de oranjerie, oorspronkelijk museum, leslokaal en tentoonstellingsruimte. Eenvoudig rechthoekig grondplan met lijstgevel, gevat tussen twee licht vooruitspringende zijvleugels; vijf traveeën en twee bouwlagen onder schilddak (roofing) in een sobere neobarokstijl naar ontwerp van stadsingenieur G. Royers van 1883. Bakstenen parement op hardstenen plint, verlevendigd met witte natuursteen voor de dragende architecturale elementen. Twee zij-ingangen met op tweede bouwlaag rondboogvensters met bewerkte sleutels onder driehoekige frontons met portertbuste, op composiete muurpilasters. Verder hoge rechthoekige vensters met kleine roedeverdeling. Horizontale gevelgeleding door de brede, gekorniste waterlijst tussen de verdiepingen; op de fries namen van bekende botanici: van links naar rechts K. De l'Escluse, M. De Lobel, F. Van Sterbeeck, R. Dodoens en B. Du Mortier.
Aan de ingang de vrijstaande tuinierswoning in landelijke stijl van 1870 naar ontwerp van architect P. Dens, gedeeltelijk met klimop begroeid en gekarakteriseerd door het spel van verschillende bakstenen puntgevels onder zadeldaken (kunstleien) en gedomineerd door een torenvormige verhoging onder leien schilddakje, waarop twee koperen sierbollen. Kleine rondboogvensters afgesloten door middel van luiken.
Bron: DE MUNCK-MANDERYCK M., DECONINCK-STEYAERT R. & PLOMTEUX G. met medewerking van LINTERS A. 1979: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Antwerpen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 3nb, Brussel - Gent.
Auteurs: Plomteux, Greet; Steyaert, Rita; Manderyck, Madeleine
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Plomteux G. & Steyaert R. & Manderyck M. 1979: Kruidtuin [online], https://id.erfgoed.net/teksten/5436 (geraadpleegd op ).