Geheel van twee volgens spiegelbeeldschema gekoppelde, neoclassicistische burgerhuizen, omstreeks 1830 samen met de aanpalende panden opgetrokken op de gronden van het vroegere Sint-Joriskerkhof. Het bouwdossier is niet teruggevonden, bouwheer, ontwerper noch aannemer zijn gekend. De panden maken deel uit van een homogeen ensemble dat ook de nummers 7, 9 en 11 omvat.
Met een gevelbreedte van respectievelijk vijf en vier traveeën, omvatten de voorname rijwoningen drie bouwlagen onder een zadeldak. De bepleisterde en beschilderde lijstgevels, met schijnvoegen uitstralend boven de vensters op de begane grond, rusten op een plint uit blauwe hardsteen. Geleed door de geprofileerde puilijst en symmetrisch van opzet, legt de compositie de klemtoon op de zijrisalieten. Beide worden gemarkeerd door een getoogde koetspoort op hardstenen pilasters met lijstkapiteel, waarboven een ondiep balkon met gekoppelde voluutconsoles en gietijzeren borstwering, en een deurvenster in geriemde omlijsting met entablement en gestrekte waterlijst. Verder beantwoordt de opstand aan een regelmatig ordonnantieschema, opgebouwd uit registers van rechthoekige, naar boven toe verkleinende vensters. De hoofdverdieping onderscheidt zich door deurvensters vanaf de puilijst met een gietijzeren borstwering, de tweede verdieping door individuele lekdrempels met onderdorpel. Een klassiek hoofdgestel met architraaf, blinde fries en houten kroonlijst op klossen, vernieuwd in het linker pand, vormt de gevelbeëindiging. Het houten schrijnwerk van de inkomdeuren met typische diamantkoppanelen en de vensters is bewaard; tot deur verlaagd venster in het linker pand.