Op de plaats van de huidige kerk buiten de toenmalige stadwallen stond minstens vanaf het begin van de 13de eeuw een Sint-Joriskapel, die begin 14de eeuw tot parochiekerk werd gewijd. Sinds de tweede stadsuitbreiding gelegen binnen de nieuwe stadswallen, ging In 1326 de bouw van een nieuwe kerk van start, te beginnen met het koor en de zijkapellen, een jaar later gevolgd door de toren. Deze werd omstreeks 1500 grotendeels herbouwd tot een laatgotische, driebeukige kruiskerk met zijkoren en westtoren met spits. Op de plunderingen van de beeldenstorm in 1566 en de protestantse kerkbezetting tot 1585, volgde tussen 1634 en 1643 het grondige herstel van de Sint-Joriskerk, waarvan het interieur een aankleding kreeg in barokstijl. Gesloten in 1797 en openbaar verkocht in 1798, werd het gebouw in 1799-1800 op last van het Frans Bewind gesloopt. Van 1801 vonden de kerkdiensten van de Sint-Jorisparochie plaats in karmelietessenkerk aan de Rosier, later in de kapel van het Sint-Elisabethgasthuis en de kapucinessenkerk in de Sint-Rochusstraat.
De gronden van de oude kerk werden in 1845 teruggekocht door pastoor Jan Van Cauwenbergh, waarna de Brusselse architect Léon Pierre Suys een kerkgebouw ontwierp in vroege neogotische stijl. De werken gingen eind 1847 van start, gevolgd door de eerstesteenlegging in 1848. Na een eerste bouwfase werd de nieuwe, nog onvoltooide Sint-Joriskerk op 5 september 1853 ingewijd door kardinaal Engelbertus Sterckx. Geschillen tussen architect, aannemer en kerkfabriek hadden in 1852 tot het ontslag van Suys geleid. Na vier jaar stilstand bracht de architect Heliodore Leclef in een tweede bouwfase vanaf 1857 het tweetorenfront tot stand, gevolgd door een derde bouwfase onder zijn leiding tussen 1869 en 1874, die de torenspitsen en de sculpturale decoratie van de voorgevel inhield. Vanaf 1858 hadden de kunstschilders Godfried Guffens en Jan Swerts de cyclus neogotische muurschilderingen aangevat, die op 27 november 1871 door kardinaal Victor Augustus Dechamps werd ingewijd. Inmiddels was in 1860 de bouw van het koor voltooid, in 1863 het hoofdaltaar geplaatst, gevolgd door het orgel en de preekstoel in 1867, de biechtstoelen en lambriseringen in 1869, en de glas-in-loodramen door Jean-Baptist Capronnier in 1874.
Naar ontwerp van de architect Albert Arnou uit 1897, werd aan de zuidzijde een zijportaal toegevoegd met een neobarok gevelfront in de Schermersstraat. Naar aanleiding van het driedubbel jubelfeest van de Sint-Joriskerk in 1928, voerde kanunnik en hoogleraar architectuur Raymond A.G. Lemaire, een belangrijke restauratie- en verfraaiingscampagne uit. Van deze ingreep dateert de kerkvloer, het koorgestoelte, het in 1929 ingewijde triomfkruis en de verplaatsing van de doopkapel. In 1996 aangesteld voor de volledige restauratie van de kerk, voerde architect Rutger Steenmeijer in 1997 dringende instandhoudingswerken uit, in 1999 gevolgd door de start van de restauratie van de voorgevel, torens, daken en glas-in-loodramen. De volgende fase is de interieurrestauratie, aangevat in 2013.
Léon Pierre Suys, zoon van architect Tilman François Suys, maakte op jonge leeftijd zijn debuut met de Sint-Joriskerk, die tot de belangrijkste, vroege uitingen van neogotische kerkarchitectuur in België behoort. Suys tekende in 1865 voor het ontwerp van de overwelving van de Zenne in het centrum van Brussel, de aanleg van de centrale lanen naar het voorbeeld van de Parijse boulevards door Georges-Eugène Haussmann, en de monumentale Beurs die tussen 1870 en 1873 werd opgetrokken. In dezelfde periode bracht de architect als laureaat van een wedstrijd het badgebouw van Spa tot stand.
De zeer homogene neogotische kerk is opgetrokken uit baksteen met gebruik van witte natuursteen (Gobertange) voor de voorbouw (parement) en de torens, en blauwe hardsteen voor de plint. Het door steunberen geritmeerde, met blindnissen en maaswerk versierde gevelfront is geïnspireerd op de Sint-Clothildekerk te Parijs, ontworpen door de uit Keulen afkomstige architect François-Christian Gau, naar het voorbeeld van de 14de-eeuwse kathedralen uit het Rijnland. Aangevat in 1846, werd de bouw voltooid door de architect Théodore Ballu in 1857. Drie spitsboogportalen met gelede archivolt, hogels en kruisbloem vormen het eerste register. Pinakels en een hoge wimberg met beeldengroep accentueren het middenportaal, met centraal Christus Salvator geflankeerd door Maria, Sint-Jozef en engelen. Beelden van de twaalf apostelen flankeren de drie portalen, centraal Johannes, Jacobus de Meerdere, Petrus, Paulus, Andreas en Filippus, links Judas, Mattheus en Thomas, rechts Bartholomeus, Jacobus de Mindere en Simon. De door het triforium gemarkeerde tweede geleding bestaat uit drie spitsboogramen met gelede archivolt, in de middentravee gevat in een verdiepte nis met kruisbloemen. De beelden in de steunbeernissen stellen de heiligen Amandus, Eligius, Wilibrordus en Norbertus voor. Twee torens met octogonale topgeleding omringd door pinakels, en een opengewerkte spits met hogels en kruis flankeren de centrale, door pinakels geritmeerde puntgevel. Deze draagt het uurwerk en het beeld van Sint-Joris tussen twee heilgen. Het beeldhouwwerk uit Savonnièresteen werd in 1872-1873 als geheel uitgevoerd door de broers Adolphus en Louis Kockerols. Houten kerkdeuren met spijkerbeslag en smeedijzeren hang- en sluitwerk.
De plattegrond ontvouwt een longitudinale kerk gestut door steunberen, die uit een driebeukig schip van zes traveeën bestaat, met twee zijkoren en een ingebouwd koor van twee traveeën met driezijdige sluiting georiënteerd naar het westen. Ten zuiden van het hoogkoor: sacristie en aansluitende winterkapel met zijuitgang in de Schermersstraat. Twee torens aan de oostzijde. Hallekerk gescheiden door zes bundelpijlers en even zoveel pilasters die verder lopen in het koor. Alle pijlers zijn beëindigd met een verguld bladwerkkapiteel. Spitse scheibogen. Overkluizing met kruisribgewelven voorzien van ronde versierde sleutel. Spitsboogramen met maaswerk. De glasramen boven het oksaal en in het koor door Jean-Baptiste Capronnier uit 1871-1874, met vorstelling van Sint-Joris, Sint-Agatha, paus Gregorius, Sint-Cecilia, Koning David en Sint-Rochus (doksaal), Virga Immaculata en Sint-Jozef (noordertoren), Sint-Petrus en Sint-Paulus (zuidertoren), Sint Willibrordus en Sint-Norbertus (hoogkoor).
De stoffering dateert uit dezelfde periode en werd samen met de opbouw van de kerk geconcipieerd. Het volledig gepolychromeerde, neogotische interieur bestaat uit muurschilderingen door Godfried Guffens en Jan Swerts uit 1858-1871, waarvan het iconografisch programma de Strijdende, Lijdende en Triomferende Kerk verbeeldt. Veertien taferelen uit het leven van Christus (schip), de twaalf apostelen, de Heilige Maagd, Sint-Jozef, de vier evangelisten, Sint-Joris en Christus Pantocrator (koor). De pijlers van de middenbeuk zijn versierd met gepolychromeerde houten beelden en geborduurde processievaandels; in de koorboog kruis in dezelfde stijl. Hoofdaltaar van zwart marmer met Graflegging uit verguld koper geplaatst in 1863, evenals de communiebanken uitgevoerd door Lambert Van Rijswijck; natuurstenen zij-altaren gewijd aan Onze-Lieve-Vrouw en het Heilig Hart door Petrus De Roeck uit 1906. Orgel door de firma Merklin-Schütze uit 1867, in een dubbele orgelkast door de gebroeders François en Louis Durlet. Eikenhouten preekstoel door de gebroeders Durlet uit 1867, met onderaan Sint-Joris te paard door Joseph-Jacques Ducaju. Hoge eikenhouten lambrisering en biechtstoelen door de gebroeders Durlet uit 1869, afgewisseld met koperen kruiswegstaties door Lambert Van Rijswijck en zoon uit 1888-1892. Twee koperen gedenkplaten voor baron Pierre Joseph de Caters en zijn echtgenote Jeanne Antoinette Ergo, en voor de schilder Jan Swerts, beide door Lambert Van Rijswijck; koperen gedenkplaat voor de gesneuvelden van de Eerste Wereldoorlog. Reliekschrijn uit verguld messing door Egide Joseph Watlé uit 1878. Slechts vier beelden zijn van oudere oorsprong: een houten Madonna met kind (midden 16de eeuw) afkomstig van het gesloopte Zuidkasteel, een houten Sint-Joris, Heilige Appolonia en een Mater Dolorosa (17de eeuw) uit de vroegere Sint-Joriskerk.
Auteurs: Plomteux, Greet; Steyaert, Rita; Manderyck, Madeleine; Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Plomteux G. & Steyaert R. & Manderyck M. & Braeken J. 2017: Parochiekerk Sint-Joris [online], https://id.erfgoed.net/teksten/204016 (geraadpleegd op ).
In de 13de eeuw was er op deze plaats reeds sprake van een Sint-Joriskapel, vergroot tot kerk in het tweede kwart van de 14de eeuw, circa 1500 grotendeels herbouwd en in 1799-1800 gesloopt. Met de bouw van de nieuwe kerk werd begonnen eind 1847 naar ontwerp van Leo Pieter Suys, de inwijding greep plaats op 5 september 1853. Zeer homogene neogotische kerk opgetrokken uit baksteen met gebruik van witte natuursteen voor voorbouw (parement) en torens, arduin voor de plint. Gevel geïnspireerd op de Sint-Clothildekerk te Parijs door François-Christian Gau: drie spitsboogportalen waarboven triforium en drie spitsboogramen, links en rechts bekroond met opengewerkte spitse toren en puntgevel in het midden. Versiering met blinde nissen, maaswerk, hogers, kruisbloemen en beeldwerk in Savonnièresteen door A. en L. Kockerolls (1872-1873) (apostelen, de Salvator, Onze-Lieve-Vrouw, Sint-Jozef, engelen en heiligen).
De plattegrond ontvouwt een longitudinale kerk gestut door steunberen; driebeukig schip van zes traveeën met twee zijkoren en een ingebouwd koor van twee traveeën met driezijdige sluiting georiënteerd naar het westen; ten zuiden van het hoogkoor: sacristie en aansluitende winterkapel met zijuitgang in de Schermersstraat. Twee torens aan de oostzijde. Hallekerk gescheiden door zes bundelpijlers en even zoveel pilasters die verder lopen in het koor. Alle pijlers beëindigd met verguld bladwerkkapiteel. Spitse scheibogen. Overkluizing met kruisribgewelven voorzien van ronde versierde sleutel. Spitsboogramen met maaswerk; glasramen boven het oksaal en in het koor door J.B. Capronnier.
Interieur. Stoffering uit dezelfde periode samen met de opbouw van de kerk geconcipieerd. Mobilair Volledig gepolychromeerd neogotisch interieur met muurschilderingen door Godefridus Guffens en Jan Swerts (1858-71): voorstellingen uit het leven van Christus (schip), de twaalf apostelen, de Heilige Maagd, Sint-Jozef, de evangelisten, Sint-Joris en God de Vader (koor). Pijlers van de middenbeuk versierd met gepolychromeerde houten beelden en geborduurde processievaandels; in de koorboog kruis in dezelfde stijl. Hoofdaltaar van zwart marmer en verguld koper geplaatst in 1863; orgel van 1867; preekstoel door de gebroeders Durlet (1867) met onderaan Sint-Joris te paard door J. Ducaju. Hoge eikenhouten lambrisering en biechtstoelen door de gebroeders Durlet (circa 1870) afgewisseld met koperen gedenkplaten en dito staties van de kruisweg, laatsgenoemde door Lambrecht Van Rijswijck zoon (1888). Slechts drie beelden van oudere oorsprong: een houten Madonna met kind (1592) afkomstig van het gesloopte Zuidkasteel, een houten Sint-Joris en Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekt uit de vroegere Sint-Joriskerk.
Bron: DE MUNCK-MANDERYCK M., DECONINCK-STEYAERT R. & PLOMTEUX G. met medewerking van LINTERS A. 1979: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Antwerpen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 3nb, Brussel - Gent.
Auteurs: Plomteux, Greet; Steyaert, Rita; Manderyck, Madeleine
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Plomteux G. & Steyaert R. & Manderyck M. 1979: Parochiekerk Sint-Joris [online], https://id.erfgoed.net/teksten/5501 (geraadpleegd op ).