Teksten van Wederopbouwhoeve De Roode Poort

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/55121

Wederopbouwhoeve De Roode Poort ()

De wederopbouwhoeve De Roode Poort situeert zich ten zuiden van de Westendelaan, te midden van het landschappelijk nog bewaarde poldergebied. Een erfoprit vanuit de straat geeft toegang tot de middenin een groot weideblok gelegen hoeve. Zwaar vernield tijdens de Eerste Wereldoorlog werd de hoeve, die in oorsprong minstens tot het eerste kwart van de 17de eeuw terugging, in 1920-1924 heropgebouwd. De hoevegebouwen werden daarbij in een semigesloten opstelling ingepland rond een rechthoekig erf, met in het noorden de boerenwoning, in het westen de schuurvleugel en in het zuiden en het oosten een L-vormige stalvleugel met een beeldbepalende inrijpoort. Een Duitse bunker ten noordoosten van de boerenwoning herinnert nog aan de Eerste Wereldoorlog.

Historiek

De hoeve vóór de Eerste Wereldoorlog

De voorlopig oudste vermelding van de hoeve De Roode Poort dateert van 1628. De hoeve was eigendom van het Ieperse augustijnenklooster, dat de hoeve had verworven bij donatie van meester Simoen Cams, pensionaris van Ieper, en zijn huisvrouw. Volgens de Massekaart (1729-1730) situeerde de hoeve zich in de eerste helft van de 18de eeuw ten zuiden van de huidige boerderij en was ze omgeven met een rechthoekige omwalling die door middel van dwarsverbindingen het erf in een groot perceel en twee kleine percelen opdeelde. Op het grote perceel stonden drie hoevegebouwen U-vormig opgesteld, terwijl de kleine onbebouwde percelen wellicht als tuin fungeerden. Volgens de Ferrariskaart (1771-1778) was de situatie ongeveer vijftig jaar later ongewijzigd. Op een omwald perceel met een open zijde naar het noordoosten stonden nog altijd drie vrijstaande hoevegebouwen. De onbebouwde zijde van hun U-vormige opstelling richtte zich naar het westen. Ten noorden van de omwalde site sloot een bijna even groot niet omwald tuinperceel aan, dat in de latere ontwikkeling van de hoeve een belangrijke rol zou spelen. In het zuidwesten werd de hoeve ontsloten door een lange toegangsweg, die aansloot op een weg die leidde naar Westende-dorp.

Genationaliseerd onder het Franse bewind (1794-1801) werd de abdijhoeve in 1797 als ‘zwart goed’ verkocht aan de voormalige dominicaan Swynsdouw. Volgens het proces-verbaal van de verkoop bestond de hoeve (maar) uit twee vrijstaande gebouwen: een bakstenen boerenwoning en een deels in baksteen en deels in hout opgetrokken bedrijfsgebouw, dat was opgedeeld in een paardenstal, een stal (vermoedelijk voor koeien), een schuur en een “hangar”’ (of open schuur). Het erf (of “lieu manoir”) betrof een weiland van 200 roeden (of 0,29 hectare), dat met een gracht was omgeven. Rond dit perceel situeerden zich de landerijen, die uit ongeveer 24 hectaren akkerland, 11,5 hectaren weiland en 0,75 hectare zandgrond (of heide) bestonden.

In het begin van de 19de eeuw kwamen de hoeve en de bijhorende landerijen in handen van Ieperling Joseph Iweins (1782-1834). Zowel op het primitief kadasterplan (1830-1834) als in de Atlas der Buurtwegen (circa 1843) tekent de tweeledige perceelstructuur met in het noorden het tuinperceel en in het zuiden de omwalde hoeve zich nog altijd af. De hoeveconfiguratie was intussen licht gewijzigd. De drie hoevegebouwen waren voortaan quasi aaneengesloten. De U-vormige opstelling met een onbebouwde westzijde bleef evenwel behouden. Aan deze zijde was de walgracht onderbroken en was de hoeve via een nieuwe kortere toegangsweg verbonden met de steenweg Nieuwpoort-Oostende, die in 1782-1784 onder het Oostenrijks bewind was aangelegd. In de daaropvolgende decennia wijzigde de situatie niet, zoals het primitief kadasterplan (1830-1834) en de P.C. Popp-kaart (1842-1879) weergeven.

Omstreeks 1902 kende de hoeve een zeer ingrijpende verbouwing. Op het perceel dat lange tijd als tuin fungeerde en ten noorden aan de hoevegebouwen grensde, werd een nieuwe hoeve gebouwd. Waarschijnlijk werd de oude noordvleugel daarbij in de nieuwe hoeve als zuidvleugel geïntegreerd en uitgebreid. De overige hoevegebouwen werden gesloopt. De U-vormige omwalling van het resterende oude erf ten zuiden van de nieuwe hoeve bleef bewaard. De bouw van de nieuwe hoeve op het belendende perceel moest wellicht de continuïteit van de landbouwactiviteit tijdens de bouwwerken verzekeren. De nieuwe noordvleugel bestond enerzijds uit varkensstallen en een paardenstal en anderzijds uit een boerenwoning. In de oostvleugel waren koestallen ondergebracht, terwijl de zuidvleugel werd ingenomen door een kalverstal, een wagenhuis, een dwarsschuur met twee tasruimtes en een bergplaats voor landbouwtoestellen. Een aanbouw tegen de achtergevel van het wagenhuis en de oostelijke tasruimte van de schuur bood onderdak aan een maalderij en een rijtuigberging. Ter hoogte van de westelijke tasruimte herbergde een tweede aanbouw twee veulenstallen. Een muur met een poortje sloot het erf tussen de oostelijke stalvleugel en de zuidelijke schuurvleugel af. Aan de onbebouwde westzijde bevond zich, geflankeerd door twee waterpartijen, de toegang tot het erf.

De hoeve tijdens de Eerste Wereldoorlog

Tijdens de Eerste Wereldoorlog werden Westende-Dorp en Westende-Bad bijna volledig verwoest. Ingenomen door de Duitsers op 18 oktober 1914 maakte Westende tot oktober 1918 deel uit van het Duitse ‘Marine Gebiet’ dat onder het toezicht stond van het Marinekorps Flandern. Op amper drie kilometer ten westen van het dorp bevond zich de Duitse frontlijn die tegenover de Ganzepoot in Nieuwpoort was ingegraven. Voor de bevoorrading van de Duitse linie werden in en rond Westende diverse pioniersparken ingericht. Her en der werden behalve batterijen veldgeschut ook zwaardere stukken voorzien. De steenweg Nieuwpoort-Oostende, die langs de hoeve De Roode Poort loopt, was een van de belangrijke colonnewegen waarlangs de Duitse militairen naar en van deze frontlinie marcheerden. De hoeve zelf speelde vermoedelijk een belangrijke rol als commando- of communicatiepost voor de artillerie. Volgens militaire stafkaarten werden op de hoeve drie bunkers gebouwd, van waaruit telefoonlijnen waren ontrold. Een Belgische kaart van 14 december 1915 duidt de hoeve aan als “Ferme de la batterie 15”. De aanwezigheid van artillerie of van een batterij wordt ook door andere militaire kaarten gesuggereerd. Zo benoemt een Britse kaart van 25 juli 1917 de hoeve eveneens als de “Battery 15 Farm” en geeft ze, net als een Britse kaart van 3 juli 1917, telefoonbedrading naar de hoeve weer. Op een Duitse militaire stafkaart van 25 november 1917 situeert de hoeve zich tussen “1. Stellung” met bijhorende “Artillerie Schutz Stellung” en “2. Stellung”. De hoeve zelf wordt op diverse Duitse kaarten – naar het nabijgelegen Duivelijnsgeleed ten westen ervan – aangeduid als het “Duivelijns-Hof”. Een kaart van 1918 geeft de drie bunkers op de hoeve weer.

Ondanks de vele beschietingen van het gebied, onder meer door de Engelsen, bleven de U-vormige hoevegebouwen lange tijd gevrijwaard van oorlogsschade. Een luchtfoto van 1916 laat drie bijna tegen elkaar aansluitende imposante gebouwen onder zadeldaken zien. De gevels lijken witgekalkt. Volgens een luchtfoto van november 1917 bleven in de laatste oorlogsjaren enkel nog muurrestanten over. Het erf en de omgeving waren ingezaaid met obusputten. Wel nog bewaard was de walgracht ten zuiden van de hoeve.

De wederopbouw van De Roode Poort door Théo Raison

Tussen 1920 en 1924 werd de volledig verwoeste hoeve De Roode Poort door de eigenaars Henri en Adrien Iweins op de vooroorlogse locatie heropgebouwd met steun van de Dienst der Verwoeste Gewesten. Voor het ontwerp en de opvolging van de werken werd beroep gedaan op Théodore Raison (1869-1937). Als architect was hij betrokken bij de wederopbouw van diverse hoeves, zoals De Kleine Bamburg in Westende, de Coude Scheure in Mannekensvere, het Spermaliehof in Sint-Pieterskapelle en de Schoorbakkehoeve in Schore. Hij hanteerde daarbij, zoals in het door hem en Alfred Ronse samengestelde standaardwerk Fermes-types et constructions rurales en West-Flandre beschreven, een op de regionale baksteenarchitectuur van de 16de en 17de eeuw geïnspireerde vormentaal. Dit regionalisme wist Raison te combineren met een modernisering van het landbouwbedrijf.

Voor de wederopbouw van de hoevegebouwen opteerde Raison voor een “baksteen der streek”, ook wel eens benoemd als een baksteen van het type “Waelvorm”. Deze bakstenen werden afgenomen van de Dienst der Verwoeste Gewesten. De wederopbouw gebeurde in twee fases. Eerst werden de koestal en de paardenstal gebouwd en opgeleverd in 1921, wat wijst op het belang van de hoeve als veeteeltbedrijf. In het voorjaar van 1922 werd gestart met de bouw van de boerenwoning, de schuur, de stierenstal, het rijtuighok, de varkensstallen en de inrijpoort. Twee jaar later waren ook deze werken voltooid.

Bij de wederopbouw was de vooroorlogse U-vormige configuratie van de hoeve geëvolueerd naar een quasi gesloten vorm. De noordzijde werd opnieuw, zij het nu volledig, ingenomen door het woonhuis. Aan de oostzijde, waar zich voor de oorlog de veestallen bevonden, verrees een nieuwe schuur. De zuidvleugel werd opnieuw deels ingenomen door het wagenhuis, en waar voorheen de schuur stond, werden nu veestallen voorzien. In tegenstelling met de vooroorlogse situatie werd ook de westzijde bebouwd. Deze vleugel werd door een beeldbepalende centrale toegangspoort opgedeeld in een zuidelijk gedeelte met de paarden- en veulenstal en de maalderij en een noordelijk gedeelte met de varkensstal, het bakhuis, het kolenhok en twee buitentoiletten. Ofschoon de westzijde ook werd bebouwd, bleef de bebouwde oppervlakte van de hoeve quasi identiek. Voor de oorlog bedroeg deze 957,23 m2, na de oorlog was die amper 0,34 m2 groter.

De hoeve De Roode Poort tijdens en na de Tweede Wereldoorlog

Vermoedelijk in het begin van de Tweede Wereldoorlog werd de hoeve De Roode Poort – zoals blijkt uit een mutatieschets van 1941 – voorzien van een open loods. Deze werd opgetrokken nabij het historisch perceel ten zuiden van de wederopbouwhoeve.

In 1944 werden de poldergronden achter de Atlantikwall onder water gezet. Maar liefst 77 gemeenten werden daarbij geheel of gedeeltelijk ontruimd en onder water gezet. Westende behoorde tot de dorpen die gedeeltelijk werden ontruimd. Vermoedelijk liep de hoeve De Roode Poort daarbij maar beperkte schade op.

Na de Tweede Wereldoorlog kende de wederopbouwhoeve geen al te grote of onomkeerbare aanpassingen. De belangrijkste wijzigingen betroffen het aanpassen van enkele poort-, deur- en vensteropeningen, het aanbouwen van enkele kleine annexen onder lessenaarsdaken en het asfalteren van het erf waarbij het centrale hondenhok werd verplaatst. De open loods werd getransformeerd tot een gesloten loods door uitbreidingen aan de noord- en zuidzijde.

Beschrijving

Het semigesloten karakter van de wederopbouwhoeve De Roode Poort gaat terug op de wederopbouwperiode. Het rechthoekige erf wordt omgeven door drie vrijstaande bouwvolumes, met name de boerenwoning ten noorden, de schuurvleugel ten oosten en de L-vormige stalvleugel met toegangspoort ten zuiden en ten westen. Omwille van de tocht zijn deze losse volumes onderling verbonden met muurtjes of poortjes. De gehele hoeve is opgetrokken in hoofdzakelijk gele tot oranje baksteen. Alle gebouwen zijn - op enkele aanbouwen na – gevat onder zadeldaken die oorspronkelijk met Boomse pannen maar nu met rode mechanische pannen zijn gedekt. Onder de geknikte dakoverstekken zijn de houten bakgoten die rusten op in de langsgevels verankerde stutijzers, nog deels bewaard. Alle zijgevels zijn nog volledig of gedeeltelijk herkenbaar als tuitgevel met aandaken, muurvlechtingen en schouderstukken en worden geritmeerd door verticale muurankers.

Ten noordoosten van de boerenwoning is nog een Duitse bunker uit de Eerste Wereldoorlog bewaard. Deze halfondergrondse constructie is opgetrokken in beton die tegen een houten bekisting is gegoten. De min of meer rechthoekige plattegrond vertoont een verbreding ter hoogte van het toegangsgedeelte in de noordelijke hoek.

De poortvleugel

De westvleugel omvat de inrijpoort en flankerende stallen. In het zuiden haakt de zuidelijke stalvleugel in deze vleugel in. Dit wordt aan de westzijde met een tuitgevel geaccentueerd en versterkt het semigesloten karakter van de hoeve. Samen met de vooruitspringende inrijpoort geeft deze zijtuitgevel de westvleugel een monumentaal uitzicht. De bakstenen poort, die vergelijkbaar is met de toegangspoort van de Kleine Bamburg, laat zich kenmerken door een korfbogige poortopening met versneden hoeksteunberen die uitlopen op piramidale topstukken. Tussen deze topstukken dekt een ezelsrug met daaronder een druiplijst de poortopening af. In de poortopening steekt een grote houten vleugelpoort met klinket. Aan de erfzijde vertoont de poort een pannen lessenaarsdak.

De stalgedeelten die de inrijpoort noord- en zuidwaarts flankeren, betreffen lage verankerde bakstenen gebouwen van respectievelijk drie en vijf traveeën. Door het zadeldak van het tussen twee tuitgevels gevatte noordelijke volume steken twee schoorstenen, waarvan één destijds was verbonden met de bakoven. In de erfgevel zijn het laadvenster onder sleepdak en de deuropening met natuurstenen dorpel en bakstenen rollaag nog origineel. De betonnen vensterramen in de westgevel en de erfgevel zijn van latere datum. Tegenaan de noordelijke zijtuitgevel leunt een bakstenen aanbouw onder pannen lessenaarsdak. Initieel was dit bijgebouw ingevuld met twee toiletten en een achterliggend kolenhok. In de toiletten zijn aan de erfzijde de twee rood geschilderde houten deuren met telkens twee verluchtingsspleten nog bewaard. Het zuidelijke stalvolume wordt aan de noordzijde begrensd door een tuitgevel en haakt aan de zuidzijde in in de zuidvleugel. Bakstenen rollagen dekken in beide gevels nog altijd de deuropeningen af. Ook de vensteropeningen in de oost- of erfgevel worden met een bakstenen rollaag afgedekt. De rood geschilderde betonnen vensterramen in de langse west- en oostgevel zijn op latere datum in bestaande vensteropeningen ingebracht. De deuropening in de derde en zesde travee is ingevuld met een staldeur. Een volle deur in de tweede travee geeft toegang tot de voormalige maalderij. Klimmende laadvensters, ingevuld met houten luiken met verluchtingsopening onderbreken het dakveld ter hoogte van de derde en zesde travee.

De boerenwoning

De boerenwoning aan de noordzijde van het erf is met een muurtje met voetgangerspoortje verbonden met de westvleugel. De woning is met zijn representatieve voorgevel gericht naar de Westendelaan in het noorden. Het huis is opgedeeld in een opkamer of hooghuis van één travee en een laaghuis van vijf traveeën. Beide volumes onder zadeldak met een verspringende nokhoogte zaten in oorsprong gevat tussen tuitgevels. Hiervan getuigt thans enkel nog de oostelijke zijgevel. Drie steunberen, waarvan nog twee origineel en taps toelopend, accentueren aan de noordzijde dit volumespel. Van het laaghuis is de eerste travee voorzien van een korfbogige deuropening met een nog originele deels beglaasde deur. In de tweede, derde en vijfde travee steekt telkens, verdiept in een korfbogige omlijsting, een rechthoekig venster. De nog bewaarde metalen luikduimen wijzen op de vroegere vensterluiken. Het kleine venster in de vierde travee is vermoedelijk later ingebracht. De wederopbouwplannen voorzagen hier de toegangsdeur, én niet ter hoogte van de eerste travee. Vermoedelijk werd bij de uitvoering van de bouwwerken op dit punt van de bouwplannen afgeweken. In de opkamer steekt het venster onder een betonnen latei, overspannen met een korfbogige ontlastingsboog. Diefijzers schermen dit kozijnvenster met kleine roedeverdeling af. Het zadeldak van de opkamer en het zadeldak van het laaghuis worden respectievelijk door één en twee dakvensters met tuitgevel, muurvlechtingen, aandaken en schouderstukken doorbroken. Witgeschilderde betonnen lateien overspannen de rechthoekige ramen.

De erfgevel, die in oorsprong zes traveeën telde, onderging in de tweede helft van de 20ste eeuw enkele ingrijpende aanpassingen. Diverse deur- en vensteropeningen werden aangepast, waarbij de korfbogige ontlastingsboog telkenmale werden weggewerkt. Betonnen lateien kwamen in de plaats. Het dakvenster op de zolder van de opkamer alsook het dakvenster op de zolder van het laaghuis ter hoogte van de eerste travee bleven ongewijzigd op het vervangen houtwerk na. Bewaard bleef ook de korfbogige deuropening naar de centrale gang. De deels beglaasde deur is nog origineel, net als de beglaasde nis boven de toegangsdeur.

In de oostelijke tuitgevel met een geprofileerde bakstenen schoorsteen als topstuk bleef het korfbogige keldervenster met een houten kozijn met kleine roedeverdeling en beveiligd met ijzeren diefijzers behouden. De westgevel, die in oorsprong ook als een tuitgevel was opgevat, onderging diverse aanpassingen zoals onder meer een bezetting met cementleien. Ter hoogte van het voormalige washok werd het venster verbreed, en meer noordwaarts werd een klein venster geïntegreerd op de plaats waar oorspronkelijk een schouw stond. Met het verwijderen van deze schouw werd ook de schoorsteen, die als topstuk van de westelijke tuitgevel fungeerde, afgebroken.

Tegen het opspattend regenwater zijn de vier gevels voorzien van een gecementeerde plint, die op de wederopbouwplannen enkel aan de noord- en westzijde van het woonhuis voorkomt.

Een ligusterhaag en een bakstenen pijler verwijzen nog naar de voortuin die zich destijds ten noorden van de woning bevond. Aan de erfzijde geven bakstenen hekpijlers en restanten van bakstenen muurtjes de begrenzing aan van een erftuintje.

De schuurvleugel

In oorsprong bestond de schuur- of oostvleugel uit een dubbele dwarsschuur met tussenliggende tas. Vandaag is aan de erfzijde de noordelijke schuurpoort dichtgemetseld, net als de verluchtingsspleten ter hoogte van de tas. In de plaats van de schuurpoort en de verluchtingsspleten werden in het gevelvlak onder betonnen lintelen kleine vensteropeningen ingebracht. De oude poortopening is wel nog duidelijk afleesbaar. De meer zuidelijke schuurpoort bleef behouden. Voorbij deze poort werden de deuropeningen naar respectievelijk de aardappelkelder en de kelder voor bietenwortels dichtgemetseld. Ook de vensteropening links daarvan werd weggewerkt. De rood geschilderde betonnen vensterramen verder zuidwaarts werden op latere datum ingebracht. In de achtergevel zijn de twee dichtgemetselde schuurpoortopeningen nog afleesbaar. Op die plaats werden vensterramen ingebracht. Ter hoogte van de bietwortelkelder is tegen de achtergevel een bakstenen volume onder een pannen sleepdak gemetseld. Een bouwnaad geeft aan dat deze aanbouw met een getoogd venstertje eveneens van latere datum is. Een houten kapgebinte in de vorm van een springwerk overspant de schuur.

Tegen de noordelijke zijgevel leunen, zoals bij de wederopbouw voorzien, twee kleinere volumes aan. Aan de erfzijde steekt onder een lessenaarsdak het rijtuigkot met poort. De oorspronkelijke vleugelpoort is intussen door een metalen schuifpoort vervangen. Het achterliggende volume met zijn twee tuitzijgevels steekt onder een oost-west georiënteerd zadeldak. Het betonnen vensterraam in de oostelijke zijgevel is van latere datum.

De stalvleugel

De stal- of zuidvleugel steekt onder een zadeldak dat aan de achterzijde en de erfzijde onderbroken wordt door respectievelijk één en twee laadvensters onder sleepdak. In het noordelijke dakvlak haakt nabij de westelijke tuitgevel het zadeldak van de westvleugel in. Op de nok staan drie piramidale verluchtingsschouwen. De meest westelijke schouw vormt de tuit van de westelijke zijtuitgevel, terwijl de meest oostelijke de overgang van stal naar wagenhuis markeert. De oostelijke zijtuitgevel vertoont een afwijkend topstuk. In de westelijke zijtuitgevel werden de originele muurankers mettertijd vervangen.

Bij het wegvallen van de functie van wagenhuis in het oostelijke gedeelte van deze zuidvleugel werden de twee vleugelpoorten in zowel de erfgevel als de achtergevel vervangen door betonnen ramen met verluchtingsdorpel. In de erfgevel werden de deuropeningen in de vierde en zevende travee omgevormd tot vensteropeningen die eveneens met betonnen gedeelde ramen met verluchtingsdorpel werden ingevuld. De betonnen ramen in de derde, vijfde en zesde travee zijn eveneens van latere datum. In de achtergevel werd het vensterraam in de tiende travee vervangen door een staldeur met rollaag. Het betonnen raam in de westelijke zijgevel werd in een bestaande vensteropening ingebracht op latere datum. Andere vensteropeningen in de west- en oostgevel werden geëlimineerd bij het voorzien van twee schuifpoorten.

Binnenin werd de stalvleugel met inbegrip van het voormalige wagenhuis aangepast tot één grote koeienstal. De oorspronkelijke compartimentering in melkkoeienstal, voederstal, kalverenstal en ossenstal is wel nog afleesbaar. Ook een deel van de authentieke betonnen slieten bleef bewaard. Origineel zijn ook nog de troggewelven van het plafond.

Het conisch gemetseld bakstenen hondenhok dat destijds centraal op het intussen grotendeels geasfalteerde erf stond, staat momenteel opgesteld tegen de erfgevel van de schuurvleugel.

Een erfoprit ontsluit vanuit de Westendelaan de nog steeds door weilanden omgeven hoeve.

  • Algemeen Rijksarchief, Verwoeste Gewesten, nummer 12468 (dossier wederopbouw hoeve ‘De Roode Poort’).
  • Koninklijk Legermuseum Brussel, Fonds luchtfoto’s Eerste Wereldoorlog, Luchtfoto 01.04.1916 (geraadpleegd in het Kenniscentrum In Flanders Fields Museum Ieper, FID 5986).
  • Rijkarchief Brugge, Inventaris 82, nummer 631 (‘Procès-verbal de première enchère et d’adjudication définitive, n° 279, l’an V, 19 germinal’).

Bron: Onroerend Erfgoed, digitaal beschermingsdossier 4.001/35011/107.1, Wederopbouwhoeve 'De Roode Poort’ met Duitse bunker in Middelkerke (Westende).
Auteurs:  Becuwe, Frank; Vanneste, Pol
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Becuwe F. & Vanneste P. 2021: Wederopbouwhoeve De Roode Poort [online], https://id.erfgoed.net/teksten/362432 (geraadpleegd op ).


Wederopbouwhoeve De Roode Poort ()

"De Roode Poort" (zie naambord). Kwaliteitsvolle wederopbouwhoeve naar ontwerp van architect Théodore Raison (Brugge) uit 1920 en aansluitend bij de traditionele, regionale hoevebouw.

Semigesloten opstelling rondom rechthoekig geasfalteerd erf waarop conisch hondenhok; bereikbaar via asfalten oprit en rondbogige toegangspoort met versneden hoeksteunberen, uitlopend op piramidale topstukken.

Lage, verankerde bakstenen hoevegebouwen onder zadeldaken (mechanische pannen) met typerende zijtuitgevels met aandaken en muurvlechtingen. Boerenhuis ten noorden: vijf traveeën met verspringende nokhoogte voor opkamer; dakvensters met tuitgevels; rechthoekige vensters, verdiept in korfbogige omlijsting met deels aangepast en vernieuwd houtwerk; korfbogige deur aan noordgevel. Stallingen ten westen (onderbroken door poort) en ten zuiden, onder meer met klimmende laadvensters. Schuurvleugel ten oosten.


Bron: HUYS M., KERRINCKX H. & VANNESTE P. 2005: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Middelkerke, Deelgemeenten Leffinge, Lombardsijde, Mannekesvere, Schore, Sint-Pieterskapelle, Slijpe, Westende en Wilskerke, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL10, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs:  Huys, Martine; Kerrinckx, Hans; Vanneste, Pol
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Huys M. & Kerrinckx H. & Vanneste P. 2005: Wederopbouwhoeve De Roode Poort [online], https://id.erfgoed.net/teksten/55121 (geraadpleegd op ).