is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Osterriethhuis
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument Osterriethhuis
Deze bescherming is geldig sinds
Herenhuis in rococostijl in 1749-1750 tot zijn huidige vorm verbouwd in opdracht van de douairière Régine Thérèse van Susteren-du Bois, naar een ontwerp van Jan Pieter van Baurscheit de Jonge. Het hotel werd in 1874 aangekocht door Jacques Ernest Osterrieth, in de latere jaren 1890 verbouwd door Joseph Hertogs, en in 1955-1956 uitgebreid tot de Bank van Parijs en de Nederlanden door Hugo Van Kuyck.
Het Osterriethuis klimt op tot de herenwoning die Josse Draeck in het begin van de 16de eeuw op de hoek van Meir en Eikenstraat liet bouwen. Omstreeks 1650 werd het pand betrokken en verfraaid door de uit Milaan afkomstige koopman Jacomo Antonio Carenna, die later de heerlijkheid van Zwijndrecht en Burcht verwierf. Vermoedelijk liet deze het tuinpaviljoen op de tweede binnenplaats optrekken, dat het jaartal 1677 draagt. In 1726 werd het herenhuis aangekocht door Arnould Martin Louis du Bois (Antwerpen, 1674-Antwerpen, 1745), echtgenoot van Marie Catherine Vecquemans (Antwerpen, 1681-Antwerpen, 1730), die hier hun intrek namen. Bij zijn overlijden in 1745 erfde zijn dochter douairière Régine Thérèse Van Susteren-du Bois (Antwerpen, 1718-1791) het hotel. Zij was de weduwe van Melchior Jozef van Susteren (Antwerpen, 1718-1740), die een jaar na het huwelijk was overleden. Diens broer Joan Alexander van Susteren liet in deze periode aan de overzijde van de Meir een stadspaleis optrekken door Jan Pieter van Baurscheit de Jonge, het huidige Koninklijk Paleis. Régine Thérèse van Susteren-du Bois volgde zijn voorbeeld met de verbouwing van het hotel dat haar vader had nagelaten. Van Baurscheit tekende in 1749 het ontwerp van het nieuwe gevelfront, en voltooide in 1750 de werken. Het betrof vermoedelijk een beperkte verbouwing en herinrichting binnen de structuur van het 17de-eeuwse herenhuis. Vrijwel gelijktijdig met het hotel van de douairière herbouwde Van Baurscheit voor haar broers Arnould en Jean Antoine du Bois het hotel Arnould du Bois de Vroylande en de “De Grooten Robijn” in de Lange Nieuwstraat, en de buitenplaats Sorghvliedt in Hoboken. Van deze gebouwen die tot het latere oeuvre van de architect behoren, is het hotel douairière van Susteren-du Bois het meest uitgesproken voorbeeld van de nieuwe rococostijl naar Frans voorbeeld. In 1755 trad de douairière opnieuw in het huwelijk met Alexandre Marie Joseph della Faille (Namen, 1718-Antwerpen, 1783), een kolonel van de infanterie. Haar neef Ferdinand Joseph du Bois erfde in 1791 het hotel, dat tot 1850 in het bezit van de familie bleef.
De volgende eigenaar, de bankier Van Kerkhoven, liet aanpassingswerken uitvoeren, maar ging failliet. Daarop kwam het pand in 1874 in het bezit van de Jacques-Ernest Osterrieth (Frankfurt, 1826-Brasschaat, 1893). Deze had zich in het midden van de 19de eeuw vanuit Duitsland in Antwerpen gevestigd, waar hij in 1863 de leder- en huidenhandel van zijn overleden schoonvader en vennoot Christian Lemmé overnam, en in 1870 een eigen handelsfirma oprichtte genaamd E. Osterrieth & C°. Uit zijn derde huwelijk met Léonie Mols (Antwerpen, 1843-Antwerpen, 1918) in 1867, werden tussen 1868 en 1873 vier kinderen geboren. Na het hotel op de Meir, verwierf het echtpaar in 1889 het domein Voshol te Brasschaat. Pas weduwe geworden liet Léonie Osterrieth-Mols in 1894-1895 door de architect Joseph Hertogs verbouwings- en verfraaiingswerken uitvoeren aan het rococohotel en de bijgebouwen in de Eikenstraat, en als vastgoedinvestering twee winkelhuizen optrekken op het rechts aanpalende perceel. In 1899 verbouwde Hertogs ook de twee traveeën brede hoekvleugel met de Eikenstraat, die van bij oorsprong bij het hotel hoorde. De voorgevel werd verrijkt met een erker en dakvenster in een op Van Baurscheit geïnspireerde neorococostijl, en verder aangepast aan de ordonnantie van het hotel; de dichtgemaakte zijgevel kreeg een spiegel als decor. In 1937 dreigde het hotel door de familie Osterrieth te worden verkocht aan een financieel consortium dat het zou laten afbreken om op de vrijgekomen plaats een flatgebouw op te trekken. Het herenhuis werd daarop in 1939 beschermd als monument. In 1954 verwierf de Bank van Parijs en de Nederlanden het Osterriethhuis, dat vervolgens een grondige restauratie onderging en werd uitgebreid met een nieuwe kantoorvleugel aan de Eikenstraat, naar ontwerp van de architect Hugo Van Kuyck uit 1955-1956, voltooid in 1957. De bank Belfius de opvolger van Artesia en Dexia als eigenaar van het Osterriethhuis, verkocht het complex in 2013 aan de projectontwikkelaar Athelean. In 2015-2018 volgde de restauratie tot winkels, kantoren en een woning, waarbij de twee binnenplaatsen werden overkoepeld door een staal- en glasconstructie naar ontwerp van het ingenieursbureau Ney & Partners.
Het Osterriethhuis vormt een complex herenhuis dat uit vier vleugels bestaat gegroepeerd rond een binnenplaats, twee bouwlagen hoog onder leien zadeldaken. De westvleugel aan de Eikenstraat werd op de koergevel na in 1955-1957 door Hugo Van Kuyck heropgebouwd als nieuw bankgebouw, doorlopend over de tweede, noordelijk gelegen binnenplaats. Aan de noordzijde van deze laatste bevindt zich het tuinpaviljoen uit 1677, dat is geïncorporeerd in de uitbreiding van de bank naar een ontwerp door de architecten Eddy Posson en Yves Donck uit 1980, uitgevoerd in 1982-1983.
De voorgevel van het hotel zoals ontworpen door Jan Pieter van Baurscheit bestaat uit twee geledingen: de pronkgevel met een symmetrische opbouw bepaald door het middenrisaliet van zeven traveeën, en de soberder uitgewerkte annex van twee traveeën op de hoek van de Eikenstraat. Dit compositieschema vloeide allicht voort uit de structuur en het assenstelsel van de bestaande, 17de-eeuwse herenwoning. Het bood hier de enige mogelijkheid tot de creatie van een symmetrisch gevelfront met de klemtoon op de centrale portaalas, zoals gebruikelijk bij Van Baurscheit. Hij ontwierp twee varianten voor de bekroning van het middenrisaliet, de eerste veeleer klassiek met een mansardedak waarin een oeil-de-boeuf en een siervaas als bekroning, en de tweede met het weelderige kuifstuk zoals uitgevoerd. Oorspronkelijk was het gevelfront in zijn geheel bepleisterd en beschilderd, vermoedelijk met uitzondering van de bewerkte hardstenen onderdelen. Bij de restauratie in 1955-1957 werd geopteerd voor het decaperen van het parement uit Brabantse zandsteen van de pronkgevel, en het opnieuw bepleisteren van het traditionele bak- en zandsteenmetselwerk van de door Joseph Hertogs aangepaste annex, om zo het onderscheid tussen beide te beklemtonen.
Het symmetrische gevelfront van zeven traveeën wordt in de middenas gemarkeerd door het brede, hoger opgetrokken middenrisaliet dat als frontispice fungeert, volledig uitgevoerd in blauwe hardsteen. Volgens bewaarde rekeningen en correspondentie bestelde Van Baurscheit deze bij steenhouwer Lisse uit Feluy. Geflankeerd door kolossale, met een spiegel ingediepte pilasters uit zandsteen, is dit risaliet over de volledige hoogte gevat in een oplopende, geblokte omlijsting met een breed kwarthol beloop en een bewerkte sluitsteen, afgewerkt door de omlopende kroonlijst van het hoofdgestel. De korfboogpoort op de begane grond heeft een fraaie, geprofileerde omlijsting met neuten en rocaillesleutel, die meerdere steenhouwersmerken vertoont. De twee flankerende, vrijstaande composiete zuilen schragen het bovenliggende, gebogen balkon, dat is voorzien van een sierlijk gewelfd, smeedijzeren hek. Op de bovenverdieping wordt het spiegelbogige deurvenster omschreven door een kwarthol geprofileerde omlijsting, met rocailles op de latei en een waterlijst die de vorm aanneemt van een gebroken fronton op voluten. Erboven vult een bovenlicht met waaiervormig tracering het boogveld ter hoogte van de mezzanine. Het middenrisaliet wordt boven de kroonlijst geaccentueerd door een rijk bewerkt, sierlijk kuifstuk in voldragen rocaillestijl uit witte natuursteen (Bentheimer), waarin de oeil-de-boeuf is gevat tussen zwierig bewerkte voluten, met een schelp als topstuk. Verder beantwoordt de ordonnantie aan een regelmatig ordonnantieschema, opgebouwd uit de plint met getraliede, getoogde keldermonden, twee registers van hoge getoogde vensters met kwarthol geprofileerde dagkanten, een natuurstenen rocaillesleutel en lekdrempel. Een klassiek hoofgestel vormt de gevelbeëindiging, samengesteld uit een gelede architraaf en een geprofileerde daklijst uit blauwe hardsteen waarop een houten kroonlijst; de fries wordt geopend door mezzaninevensters in de vorm van ovale oculi met een natuurstenen rocaille-omlijsting, gevat in spiegels. Fraaie houten vleugeldeur, vensters met kleine roedeverdeling, bovenlichten en mezzaninevensters met waaiervormig, ijzeren traceerwerk.
De bepleisterde en beschilderde annex op de hoek, oorspronkelijk met eenvoudige, rechthoekige vensters, kreeg in 1899 een ordonnantie aangepast aan de pronkgevel. De klemtoon ligt op de driezijdige houten erker met ingesnoerde console en een omlijst spiegelboogvenster in de middenas. Daarbij sluit het dakvenster aan, met een bekroning van in- en uitgezwenkte voluten in rocaillestijl.
De eerste binnenplaats wordt omgeven door bepleisterde en beschilderde lijstgevels met registers van rechthoekige vensters, waarvan muurankers de traditionele, 17de-eeuwse kern aangeven. Ook de hardstenen poortomlijstingen behoren nog tot het 17de-eeuwse hotel. In de zuid- en noordgevel korfboogpoorten met hardstenen omlijsting in classicerende barok onder een gestrekte waterlijst op trigliefen, bekroond door een venster in rocailleomlijsting. Houten dakkapellen met voluten en gebogen fronton. Fraaie Lodewijk XV-pomp uit blauwe hardsteen. In de achtergevel aan de tweede binnenplaats, korfboogpoort in barokke hardstenen omlijsting met geblokt beloop, imposten, sluitsteen, voluutjes en een gekroniste, gestrekte waterlijst.
Aan de noordzijde van de tweede binnenplaats bevindt zich het barokke tuinpaviljoen, in een cartouche gedateerd "1677", vergelijkbaar met dat van het Rubenshuis. Het bestaat uit een hardstenen galerij in de vorm van een Serliana met waterlijst en voluutsleutel op Toscaanse kolommen, gevat in een rechthoekig spaarveld. De tondi in de boogzwikken dragen de omstreeks 1726 aangebrachte wapenschilden van het echtpaar du Bois-Vecquemans. Een ingesnoerd topstuk met voluten en gebogen pseudo-fronton en schelpsleutel vormt de bekroning, waarvan de blinde ronde oculus is versierd met de buste van een mannelijk naakt.
Het interieur omvat de vestibule in de voorbouw, die wordt geflankeerd door een dubbele colonnade van composiete zuilen en pilasters. Hierbij sluit in de oostvleugel de traphal aan, met dubbele bordestrap voorzien van een smeedijzeren leuning. In het hotel zijn meerdere gelambriseerde salons in rococostijl bewaard, met marmeren schouwmantels, geschilderde supraporta’s en stucplafonds. De grote zaal met een colonnade van getorste Korinthische kolommen en een bovenlicht in gebrandschilderd glas aan de oostzijde van de noordvleugel, werd vermoedelijk omstreeks 1895 toegevoegd door Léonie Osterrieth-Mols, wellicht naar ontwerp van Joseph Hertogs.
Auteurs: Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Meir
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Osterriethhuis [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/5524 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.