Klooster in neotraditionele stijl gebouwd in opdracht van Jeanne Cop, overste van de zusters maricolen, naar een ontwerp door de architect Ferdinand Hompus uit 1890.
Opgericht door Anna Puttemans te Dendermonde in 1663, vestigden de maricolen zich in 1671 voor het eerst in Antwerpen. In 1676 nam de zusterorde haar intrek in het huis “De Witte Roos” in de Maarschalk Gérardstraat, tot de opheffing van het klooster in 1798. Op deze plaats bevindt zich vandaag de Sint-Lutgardisschool. Eerder opnieuw gevestigd in de Blindestraat, kochten de maricolen in 1863 een voormalig herenhuis aan de Minderbroedersrui, dat dienst deed als roepzaal van de notarissen. In 1877 werd in de diepte van het perceel een kloostergebouw opgetrokken, in 1879 de neogotische kapel, en in 1890 de huidige voorbouw. In 1895 verwierven de maricolen ook het aanpalende eigendom voor de oprichting van een school. De congregatie betrok betrok het klooster tot 2009.
Het maricolenklooster behoort tot het rijpe oeuvre van Ferdinand Hompus, die vanaf 1875 tot begin jaren 1910 als zelfstandig architect actief was. In navolging van zijn vader Joseph Antoine Hompus, ontplooide hij een productieve loopbaan in dienst van de burgerij. Vroeg in zijn carrière ontstonden naast neoclassicistische rijwoningen van een conventioneel type, enkele vroege uitingen van neo-Vlaamserenaissance-architectuur zoals de winkelhuizen slagerij Raes-Daems uit 1879 in de Steenhouwersvest en “In ’t zicht der Schelde” uit 1881 in de Scheldestraat. Tijdens de latere jaren 1880 en de jaren 1890 liet Hompus zich vooral opmerken met voorname burger- of herenhuizen in een herkenbare, klassiek geïnspireerde eclectische stijl. Tot de meest opmerkelijke voorbeelden behoren het hotel Passenbronder uit 1886 in de Jacob Jordaensstraat en het hotel Steppe uit 1888 in de Lamorinièrestraat. Ook bedrijfspanden als Brouwerij De Leeuw in de Coebergerstraat, maken deel uit van zijn oeuvre.
Het complex omvat de voorbouw aan de straat, een kapelvleugel op een rechthoekige plattegrond van vijf traveeën onder een schilddak met klokkentorentje, en een achterbouw van drie bouwlagen en vijf traveeën onder een mansardedak.
De voorbouw met dubbelhuisopstand en een gevelbreedte van vijf traveeën, omvat drie bouwlagen onder een leien zadeldak, waarin drie afgesnuite dakkapelletjes. Het gevelfront onderscheidt zich door een parement uit witte natuursteen, verlevendigd met blauwe hardsteen voor de kwarthol geprofileerde plint, speklagen, waterlijsten, kozijnen en steigergaten. Horizontaal geleed door de puilijst en kordonvormende lekdrempels, en asymmetrisch van opzet, legt de compositie de klemtoon op de gedesaxeerde portaaltravee. Deze wordt op de eerste verdieping gemarkeerd door een rechthoekige erker op kraagstenen, en mondt uit in een trapgevel van zes treden met schouderstukken, drielicht, overhoeks topstuk en kruis. Verder beantwoordt de opstand aan een vrij regelmatig ordonnantieschema, opgebouwd uit registers van kruis- of kloosterkozijnen, in drielichtsvorm in de tweede travee en de erker. Rechthoekig portaal met latei op kraagstenen en getoogd bovenlicht in de voorlaatste travee, en deur met gedeeld bovenlicht uiterst links. Een gebroken houten kroonlijst boven steigergaten vormt de gevelbeëindiging; getrapt dakvenster van drie treden met schouderstukken, kloosterkozijn en bolornament in de tweede travee en markante, hoog oprijzende schoorstenen uit baksteenmetselwerk. Het gevernist houten schrijnwerk van deuren en vensters bleef behouden, evenals de smeedijzeren venstertralies van de begane grond.
Eenbeukige kapel op een rechthoekige plattegrond van zes traveeën, opgetrokken in baksteenbouw onder een schilddak (nok loodrecht op de straat) met klokkentorentje. Beide langsgevels van de constructie, die aansluit op de voorbouw, zijn geopend door spitsboogvensters met drieledig maaswerk uit witte natuursteen. Neogotisch interieur met een polychrome beschildering, afgedekt door een kruisribgewelf uit stucwerk, dat rust op gebundelde colonnetten. De blinde altaarwand sluit de oostzijde af, een doksaalloggia met orgel doorbreekt boven het inkomportaal de westwand. Tot het neogotische, houten meubilair behoren het altaar met geelkoperen tabernakel, waarboven een nis met Maria Immaculata, een biechtstoel, een kruisweg en een reeks gepolychromeerde heiligenbeelden op sokkels.
Tegen de westgevel van de kloostervleugel, die is ingeplant tussen de overdekte binnenplaats en de tuin, is het gevelfront van een vroeger zomerhuis in overgangsstijl Lodewijk XIV-régence uit 1738 geïncorporeerd. Bepleisterde en beschilderde lijstgevel van drie traveeën en twee bouwlagen afgewerkt met een gelede architraaf en een houten kroonlijst. De compositie legt de klemtoon op de middenas met het portaal en een gebogen fronton als bekroning. Rondboogdeur in een hardstenen omlijsting met geprofileerd kwarthol beloop, neuten, imposten en sluitsteen. Deze is gevat in een spiegelboogveld met vlechtwerk en rankwerkvoluten, afgewerkt door een gestrekte en gekorniste waterlijst, waarop de aanzet van een deels gedicht deurvenster. Gebogen fronton op voluutconsoles met acanthusblad, geïntegreerd in de kroonlijst. Het timpaan is versierd met een rankwerkpalmet, de fries draagt het jaartal MDCCXXXVIII (1738). Verder rechthoekige vensters in hardstenen omlijsting met geprofileerd kwarthol beloop.
In de tuin: Lourdesgrot uit kunstbeton door de rotseerder A. Janssen en Zonen uit Westmeerbeek gedateerd 1938. Tuinberging in de vorm van een boomstronk met jaartal 1863 tegen de tuinmuur, waarvan de in reliëf uitgewerkt plint een landschap met torens verbeeldt.
Auteurs: Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Braeken J. 2017: Klooster van de zusters maricolen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/204019 (geraadpleegd op ).
Zogenaamd "Ave Maria Instituut", vroegere verkoopzaal der notarissen, in 1860 aangekocht door de zusters maricollen die het gebouw volledig herbouwd hebben. Voorgevel in neotraditionele stijl van 1890 naar ontwerp van architect Hompus. Dubbelhuis van vijf traveeën en drie bouwlagen onder leien zadeldak met drie dakkapellen en een getrapt dakvenster. Natuurstenen lijstgevel verlevendigd met arduin (sokkel, speklagen, deur- en vensteromlijstingen, steigergaten) hoger opgaand met een trapgevel (zes treden + overhoeks topstuk) boven de ingangstravee; tweede bouwlaag met boven de deur een erker op kraagstenen. Drielichts-, kruis- of kloosterkozijnen. In eerste travee, rechthoekige deur en in vierde een spiegelboogvormige poort, beide met een getralied bovenlicht boven een recht middenkalf.
Bron: DE MUNCK-MANDERYCK M., DECONINCK-STEYAERT R. & PLOMTEUX G. met medewerking van LINTERS A. 1979: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Antwerpen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 3nb, Brussel - Gent.
Auteurs: Plomteux, Greet; Steyaert, Rita; Manderyck, Madeleine
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Plomteux G. & Steyaert R. & Manderyck M. 1979: Klooster van de zusters maricolen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/5549 (geraadpleegd op ).