Historiek en context
Geheel van twee gekoppelde woon- en handelspanden in eclectische stijl, samen met het links aanpalende pand opgetrokken naar een ontwerp door de architect Edmond Leclef uit 1883. Opdrachtgevers waren de broers André Gaspard Nottebohm (1816-1888) en Auguste Nottebohm (Antwerpen,1818-Antwerpen, 1883), zonen van Diederich Wilhelm (Guillaume) Nottebohm (Bielefeld, 1787-Berchem, 1871), en diens echtgenote Marianne Primavesi (Münster, 1792-Berchem, 1870). De bouwpercelen paalden achteraan aan een pakhuis dat vader Nottebohm in 1864 door de architect Victor Durlet liet optrekken in het Scheldeken. Auguste Nottebohm overleed nog voor het vastgoedproject tot stand kwam. Het pand werd in 1988 op de voorgevel na gesloopt voor een nieuwbouwflat met een extra dakverdieping.
Diederich Wilhelm (Guillaume) Nottebohm had zich in 1811 samen met zijn oudere broer Johann Abraham Nottebohm (Bielefeld, 1783-Delfshaven, 1866) vanuit het Duitse Westfalen in Antwerpen gevestigd. In 1817 richtten zij de firma Nottebohm Frères op met zetel in de Mutsaardstraat, die zich toelegde op de koloniale handel met name in graan, rijst, koffie en leder. Het bedrijf dat sinds 1852 over een rijstpellerij beschikte en betrokken was bij de uitbouw van trans-Atlantische pakketbootdiensten, werd in 1882 overgenomen door Albert de Bary & C°. Zoals hun vader, die in 1866 het Museum Nottebohm in de Mutsaardstraat had opgericht, wijdden ook zijn kinderen zich aan het kunstmecenaat en de filantropie. Met het legaat van Auguste Nottebohm aan de Stad Antwerpen, werd de Brabofontein op de Grote Markt opgericht. De weduwe van André-Gaspard Nottebohm, Maria Amelia Nottebohm-von Laer (1836-1907) richtte uit eigen middelen het Hôpital Dermatologique Nottebohm op, een complex door de architect Jos. Bascourt uit 1899-1901 in de Biartstraat.
Architectuur
De woon- en handelspanden Nottebohm zijn representatief voor het vroege zelfstandige oeuvre van Edmond Leclef, die de succesvolle praktijk van zijn in 1878 overleden vader Heliodore Leclef voortzette. Met statige herenhuizen voor de hogere burgerij, drukten vader en zoon Leclef tijdens de jaren 1870 hun stempel op de Leien. Vermoedelijk actief tot zijn overlijden in 1902, evolueerde de architectuur van Edmond Leclef van een door de Lodewijk XVI-stijl geïmpregneerd neoclassicisme, in de jaren 1880 naar een kleurrijk eclecticisme met invloeden van de neo-Vlaamserenaissance-stijl, te beginnen met een indrukwekkende groep van vier huidenpakhuizen in de Duboisstraat. Gelijk met woon- en handelspanden Nottebohm, bracht Leclef zijn architectenwoning tot stand aan de Begijnenvest. André Gaspard Nottebohm liet in 1884-1885 door Leclef zijn statige privé-residentie en vier huurhuizen bouwen op de hoek van Quinten Matsijslei en Jacob Jacobsstraat. Ook zijn weduwe Maria Amelia Nottebohm-von Laer, deed tussen 1888 en 1890 beroep op de architect voor een vijftal vastgoedprojecten in de Lamorinièrestraat, Albert Grisarstraat, Gounodstraat en Molenstraat, goed voor in totaal negentien huurhuizen.
Met een totale gevelbreedte van vier traveeën, omvatten de rijwoningen vier bouwlagen, een entresol en mezzanine, oorspronkelijk onder een mansardedak. De lijstgevel heeft een parement grotendeels uit witte natuursteen op een plint uit blauwe hardsteen, waarbij het gebruik van rood baksteenmetselwerk zich beperkt tot de penanten van de zijtraveeën. Nadrukkelijk horizontaal geleed door balustraden en entablementen met geprofileerde waterlijst, en axiaal van opzet, beantwoordt de opstand aan een drieledig schema. Dit laatste is opgebouwd uit de sokkelvormende pui en entresol met geblokte pilasters, de door kolossale Ionische pilasters gemarkeerde twee hoofdverdiepingen, en de als attiek opgevatte topgeleding met Korinthische pilasters. De klemtoon ligt op de twee middentraveeën, die over de volledige bovenbouw zijn uitgewerkt als een hoger opgetrokken loggia, rustend op zware, gegroefde consoles met guttae, en bekroond door een gebroken, gebogen fronton met topstuk en bolornament. Oorspronkelijk bestond de onderbouw uit twee winkelpuien met zijportaal en entresol. De bovenverdiepingen zijn opgebouwd uit registers van rechthoekige vensters met balustraden, in de zijtraveeën geaccentueerd door waterlijsten op consoles; rondboogvensters met een tondo in de zwikken in de mezzanine. Een gebroken, klassiek hoofdgestel met een houten kroonlijst op klossen en tandlijst vormt de gevelbeëindiging.
- Stadsarchief Antwerpen, bouwdossiers 1882#523, 18#67886, 86#87633 en 86#881004 (Plantinkaai), 1884#929 en 1885#1292 (Quinten Matsijslei).