Geheel van vier gekoppelde burgerhuizen in neoclassicistische stijl naar een ontwerp door de architect Jules Bilmeyer uit 1904, opgetrokken in 1905, waarvan het linker pand het zijportaal incorporeert van de Sint-Antonius van Paduakerk. Opdrachtgevers waren leden van de kerkfabriek van de Sint-Antoniusparochie, die voor eigen rekening in het vastgoedproject participeerden. het bouwdossier vermeld als bouwheren van de nummers 12-16, de koopman Louis Kintsschots voor tien aandelen, Antoine Spruyt en Théophile Vander Voordt elk voor vijf aandelen, Gustave Agie, de koopman Jules Le Brasseur en de mouter Paul Brasseur elk voor drie aandelen en de olieslager Charles Dumortier voor één aandeel. Bouwheren van het nummer 18 waren Kintsschots, Spruyt, Dumortier en Vander Voordt, elk voor een kwart. Eerder plande de maatschappij De Verbroedering der Vlaamsche Tol- en Accijnsbedienden "Voor Taal en Recht" de bouw van een monumentaal verenigingsgebouw in beaux-artsstijl op dit perceel, met feestzaal, café en vergaderruimte, waarvoor de architect Louis De Vooght eerder in 1904 het ontwerp tekende.
De percelen kwamen voort uit de verkaveling van het vroegere kapucijnenklooster op de hoek van Paardenmarkt en Rijnpoortvest, waar van 1804 tot 1902 de zusters apostolinnen gevestigd waren. Tussen 1903 en 1908 werden de kloostergebouwen op één vleugel na gesloopt, voor de bouw van de nieuwe Sint-Antonius van Paduakerk met pastorie. De overige gronden van het kapucijnenklooster aan de Rijnpoortvest, werden in 1903-1904 bebouwd met een geheel van vijf burgerhuizen in opdracht van de apostolin Wilhelmine Bienemann en de heer M. Ceulemans naar een ontwerp door de architect Louis De Vooght, en in 1906 door een geheel van twee woon- en handelspanden en twee burgerhuizen eveneens ontworpen door Bilmeyer in opdracht van de kerkfabriek.
Het vastgoedproject behoort tot het latere oeuvre van Jules Bilmeyer, die actief was van 1877 tot zijn overlijden in 1920. Hij startte zijn loopbaan in associatie met Joseph Van Riel, een succesvol partnerschap dat meer dan twee decennia stand hield tot het overlijden van Van Riel in 1898. Tot hun gemeenschappelijk oeuvre behoren de Heilig-Hartbasiliek uit 1875-1878 te Berchem, de jezuïetenkerk Onze-Lieve-Vrouw van Gratie uit 1877-1881 aan de Frankrijklei, en enkele beeldbepalende woningcomplexen in de wijk Zurenborg zoals “Carolus Magnus” uit 1897 aan de Cogels-Osylei. Uit zijn latere carrière, die Bilmeyer vanaf 1898 in eigen naam voortzette, dateren onder meer de Sint-Antonius van Paduakerk uit 1906-1910 op de Paardenmarkt, het Pensionnat du Sacré-Coeur uit 1905-1914 in de Lamorinièrestraat en het franciscanessenklooster uit 1910-1914 in de Lange Kongostraat. Het woningensemble aan de Rijnpoortvest, sterk verwant met het vastgoedproject erven Van Cuyck uit 1902 in de Lange Lozanastraat, behoort tot het veeleer beperkte aantal opdrachten voor privéwoningen uit de nadagen van Bilmeyer’s carrière. Daarin beoefent hij een conventioneel neoclassicisme, dat ook zijn architectenwoning uit 1909 kenmerkt, aan de Kardinaal Mercierlei te Berchem.
Nummers 12-16 vormen een symmetrisch geheel van drie volgens repeterend schema gekoppelde burgerhuizen, met een lichte klemtoon op het hoger opgetrokken middenpand. Met een gevelbreedte van elk drie traveeën, omvatten de rijwoningen drie bouwlagen onder een pannen zadeldak. De bepleisterde en beschilderde lijstgevels, met schijnvoegen of bossage op de begane grond, rusten op een plint uit blauwe hardsteen. Nadrukkelijk horizontaal geleed door de puilijst en kordonvormende lekdrempels, beantwoorden de gevelcomposities aan een regelmatig ordonnantieschema. Dit laatste is opgebouwd uit registers van rechthoekige deur- en vensteropeningen, afgewerkt door een klassiek hoofdgestel met houten kroonlijst. In het middenpand (nummer 14) onderscheidt de eerste verdieping zich door entablementen met guirlande, de tweede verdieping door een pilastergeleding, en het hoofdgestel door een guirlandefries en extra tandlijst. De zijpanden (nummers 12 en 16), met geriemde omlijstingen en voluutsleutels op de bovenverdiepingen, worden in de middenas geaccentueerd door een gestrekte waterlijst op voluutconsoles. Bewaarde houten inkomdeuren met siersmeedwerk in nummers 14 en 16.
Nummer 18. Burgerhuis eveneens van drie traveeën en drie bouwlagen onder een pannen zadeldak. Afwijkende pui geopend door het privé-portaal met gebroken driehoekig fronton van de bovenwoning, geflankeerd door het hoge zijportaal van de Sint-Antonius van Paduakerk, dit laatste overspannen door een I-balk met rozetten op voluutconsoles. Verder beantwoordt de lijstgevel aan dezelfde karakteristieken als de overige panden, de bovenverdiepingen gemarkeerd door een pilastergeleding, en stucmedaillons boven de vensters, in de topgeleding met het bouwjaar “ANNO” “1905”. In de rondboognis boven het privé-portaal is op initiatief van toenmalig parochiepriester Van Roost een gekroonde Onze-Lieve-Vrouw met kind geplaatst, ook reeds aangegeven op de bouwplannen. Het natuurstenen beeld (Avendersteen), waarvan de beeldhouwer niet gekend is, dateert vermoedelijk uit de 19de eeuw. Het werd in 2008 gerestaureerd door Markus Oudejans.
De plattegronden van nummers 12-16 beantwoorden aan de klassieke typologie van het burgerhuis dat uit een hoofdvolume en een smalle achterbouw in entresol bestaat, ontsloten door de zijdelings ingeplante inkom- en traphal. Volgens de bouwplannen beslaat een enfilade van salon, eetkamer en veranda de begane grond, met de keuken annex wc in de achterbouw. Nummer 18 vormt een bovenwoning, boven de doorgang naar het zijportaal van de Sint-Antonius van Paduakerk.
Auteurs: Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Braeken J. 2018: Gekoppelde burgerhuizen in neoclassicistische stijl [online], https://id.erfgoed.net/teksten/281352 (geraadpleegd op ).
Reeks van enkelhuizen van drie traveeën en drie bouwlagen onder zadeldaken uit het eerste kwart van de 20ste eeuw of het vierde kwart van de 19de eeuw. Bepleisterde en beschilderde lijstgevels met verspringende kroonlijstlijn, verrijkt met arduinen sokkels of plinten, bossages, schijnvoegen en lijsten.
Nummers 12 tot 16, waarvan nummer 12 en 16 identiek zijn, worden horizontaal geaccentueerd door de brede puilijsten en de doorlopende lekdrempels. Nummer 12 en 16 met rechthoekige vensters in geriemde omlijstingen met gekrulde sleutels, centraal venster onder een bekronende waterlijst op consoles. Nummer 14 met op de hoofdverdieping gestrekte waterlijsten boven de vensters en penanten van de bovenverdieping uitgewerkt als pilasters onder het met festoenen versierd fries.
Hoger opgaande en rijker versierd nummer 18, in cartouche gedateerd ANNO 1908. Rechthoekige vensters met doorlopende lekdrempels bekroond met bewerkte panelen, penanten en vensterstijlen uitgewerkt als pilasters Hoge begane grond met rechts een zeer hoge poort onder een ijzeren I-balk met rozetten rustend op tienlingen. Links rechthoekige deur onder een gebroken driehoekig fronton waarin de sokkel van een gekroond Onze-Lieve-Vrouwebeeld met kind op rechterarm, rondboognis omgeven door een gebogen waterlijst voortlopend in een kordon, eenvoudige sluitsteen.
Identieke nummers 20 en 22 met gelijkvloerse verdieping onder een puilijst en verticaal gemarkeerde bovenverdieping. Penanten met imitatiebossages,borstwering en fries met paneelwerk. Rechthoekige vensters, op de bovenverdieping met krullende sleutels en festoenen.
Bron: DE MUNCK-MANDERYCK M., DECONINCK-STEYAERT R. & PLOMTEUX G. met medewerking van LINTERS A. 1979: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Antwerpen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 3nb, Brussel - Gent.
Auteurs: Plomteux, Greet; Steyaert, Rita; Manderyck, Madeleine
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Plomteux G. & Steyaert R. & Manderyck M. 1979: Gekoppelde burgerhuizen in neoclassicistische stijl [online], https://id.erfgoed.net/teksten/5801 (geraadpleegd op ).