erfgoedobject

Onze-Lieve-Vrouw-van-Groeningekapel

bouwkundig element
ID
59673
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/59673

Juridische gevolgen

Beschrijving

De Onze-Lieve-Vrouw van Groeningekapel is een kleine zeshoekige kapel die in 1832 door Félix Eduard Dujardin (1802-1837) werd opgericht. Het kapelletje waarvan de bijzondere architectuur een vroeg voorbeeld is van neogotiek werd er gebouwd op de “Groeningekouter” waar in het jaar 1302 de Guldensporenslag plaats vond. Het is één van de vroegste herdenkingsmonumenten van de Belgische onafhankelijkheid en van de Vlaamse en sociale ontvoogdingsstrijd.

Historiek

De connectie tussen de stad Kortrijk en de op dat moment haast vergeten Guldensporenslag werd gelegd door de amateurhistoricus Jacques Goethals-Vercruysse (1759-1838). Hij verzamelde een schat aan informatie en schreef over de geschiedenis van Kortrijk, onder meer op basis van kronieken van de Brabantse priester Lodewijk van Velthem (circa 1260-1317) en van Gilles Li Muisis (circa 1272-1353), abt van de Sint-Martinusabdij van Doornik, beide primaire getuigen van de Guldensporenslag. De verzamelde kennis van Jacques Goethals-Vercruysse heeft grote invloed gehad op tijdgenoten die de strijd als thema namen. Zo kende hij de jonge kunstenaar Nicaise De Keyser (1813-1887), die een beroemd schilderij maakte van de “Slag der Gulden Sporen” (1836) en inspireerde hij de jonge schrijver Hendrik Conscience (1812-1883) voor zijn roman “De Leeuw Van Vlaanderen” (1838).

In 1832 ligt één van de eigendommen van Félix Dujardin net buiten de Gentpoort, op een boogscheut van de historische Groeningebeek. Jacques Goethals-Vercruysse opperde dat volgens historische bronnen, Onze-Lieve-Vrouw zou verschenen boven het slagveld ter hoogte van de Groeningeabdij.

Het landgoed, dienstgebouwen en het kapelletje werden volgens betrouwbare bronnen gebouwd in 1832. De vermelding van de Onze-Lieve-Vrouw van Groeningekapel werd voor het eerst opgetekend door iemand uit de omgeving van Goethals-Vercruysse, Jean-Baptiste Filleul (1775-1855). In zijn zevendelige literair-historische kroniek over de stad vermeldde hij reeds de oprichting van de kapel.

De kapel vinden we eveneens indirect terug in andere bronnen. Uit het kaartmateriaal kan men de evolutie van de plaats doorheen de 19de eeuw afleiden. In 1822 (Cierkens, Darmet) en 1826, zien we op de kaart van Kortrijk nog geen bebouwing op de hoek van de Harelbeeksestraat en de Gentsesteenweg. Het kadastrale verzamelplan gemaakt tussen 1830 en 1835 toont voor het eerst duidelijk bebouwing op het perceel waar nu de kapel staat. Deze situatie herkennen we ook op de Atlas der Buurtwegen (1843-1845). Het duidelijkst zijn evenwel de Vandermaelen- en de Poppkaart. Daarop is een vroeg stadium van de stad zichtbaar, met de omwallingen en de Gentpoort (gesloopt tussen 1850 en 1857). Op deze kaarten ziet men telkens de weergave van een klein bouwwerk op de plaats van de kapel.

Wanneer Félix Dujardin op 35-jarige leeftijd kinderloos sterft verkoopt men zijn eigendommen openbaar: op 27 juni 1837 is er een eerste zitdag en de definitieve toewijzing volgt op dinsdag 11 juli 1837. De eerste koop betreft een twee verdiepingen tellend “lusthuys”, met kelderkeuken, paardenstal, bergplaats en andere gebouwen, die alle “recent” gebouwd werden, met 1824 m2 bouwgrond en tuin, gelegen aan de Gentpoort. Een tweede koop betreft het ernaast gelegen woonhuis met paardenstal, eveneens recent gebouwd, en dienstig als herberg “den Pelgrim van Groeninghe”, uitgebaat door herbergier Bernardus Francis Arickx met een oppervlakte van 256 m2 “bouwgrond en koer”. Uitgaande van de beschrijving van de openbare verkoop kan men de herberg situeren op het hoekperceel, het landhuis ten noordoosten aan de Gentsesteenweg en enkele van de bijgebouwen, de zogenaamde “voorder edificien”, van het landhuis in de zuidpunt van het perceel, ter hoogte van de huidige Harelbeeksestraat, waar de kapel staat. Aan die zijde bevonden zich mogelijks ook de toegang voor rijtuigen, de paardenstal en bergplaatsen.

In het stadsarchief van Kortrijk duiken de eerste tekeningen op van het kapelletje naar aanleiding van een bouwaanvraag, ingediend op 10 november 1867 en door de stad goedgekeurd op 16 december 1867, voor het bouwen van twee huizen en een koetspoort naast de kapel van Groeninge (“tenante à la chapelle de groninghue”) door de nieuwe eigenaar Adolphe Masquelier. Op dat ogenblik is Masquelier eigenaar van de kapel, van de belendende bebouwing en van de percelen bouwgrond ten zuidoosten van de kapel. De vergunning betreft twee woningen in neoklassieke stijl met horizontaal lijstwerk van de hardstenen plint tot de kroonlijst. Bossages benadrukken de benedenverdieping. Dezelfde woningen, enkelhuizen van drie traveeën en drie bouwlagen boven een kelderverdiep staan er nog steeds, zij het met een verbouwde gevel. De koetspoort waarvan sprake flankeerde de twee huizen en maakte de verbinding met de kapel en de eerdere bebouwing ten westen van de kapel. Het lijstwerk rond de koetspoort volgt de architectuur van de kapel en de gevel ten westen ervan en niet die van de nieuwe huizen. De ontwerptekening geeft een vrij gedetailleerd aanzicht van de kapel op dat moment. Het zeshoekige grondplan van het interieur van de kapel is er duidelijk op te zien en de kapel wordt ook hier benoemd als ”Chapelle de Groninghue".

Kort nadien, op 27 april 1868, diende dezelfde Adolphe Masquelier, ditmaal vergezeld van de naam van zijn echtgenote Pringiers, een aanvraag in om de voorzijde en drempel van de kapel te verwijderen en de gevel af te vlakken, gelijk met de belendende huizen. Op 11 mei 1868 gaf de stad haar toestemming voor deze wijzigingen aan de kapel. Op de bijgevoegde aanzichten en doorsnede valt te merken dat de ingekorte gevel van de kapel een herneming is van wat al bestond, doch iets eenvoudiger en ten gevolge van de snede, dieper op het zeshoekige vlak, ook iets breder. Ditmaal is er ook een bekronend kruis te zien, bestaande uit een gesmede standaard met een (gulden) spoor als dwarskruis. Het grondplan van de bouwaanvraag uit 1867 laat ook weer zien dat de kapel op dat moment reeds verbonden was met de bebouwing aan de westzijde ervan. De aanbouw van de koetspoort kwam ten oosten. Het is niet duidelijk of de kapel al van bij de bouw verbonden was met één van de dienstgebouwen van Dujardins landhuis. Bouwsporen van spitsboogramen aan de drie zijdes in het westen en oosten tonen aan dat deze zijdes aanvankelijk vrijstaand waren. Aan de noord- en noordwestzijde waren deze niet aanwezig.

De architectuur op de bouwplannen laat zien dat de gevel van de kapel zoals die bestond voor 1867 sterk overeen komt met andere voorbeelden uit de vroege neogotiek: een bepleisterde lijstgevel, bovenaan onder een architraaf uitgewerkt als een geprofileerde kroonlijst op klossen met daaronder een spitsboogfries met 5 spitsboogjes. Onder de spitsboogfries zat er opnieuw een horizontale licht geprofileerde lijst. De toegangsdeur werd geflankeerd door vlakke pilasters waarop een geprofileerde spitsboogbekroning rustte. Op de bouwaanvraag voor de nieuwe gevel wordt de architraaf gehalveerd in hoogte. De spitsboogfries wordt hernomen, nu met 6 spitsboogjes op kleine kraagstenen of klosjes en zonder onderlijnende lijst. De pilasters zijn afgevlakt, doch rond de spitsboogdeuropening zit een eenvoudige lijst die horizontaal doorloopt op de penanten. Een archieffoto uit 1917 toont dat de gevel toen was voorzien van een steenimitatieschildering. Of dit ook in 1869 het geval was, is niet duidelijk.

Over de geschiedenis van de binnenafwerking zijn geen gegevens gekend. Uit de eerste analyses van de verflagen in het interieur kunnen wel verschillende afwerkingsfases afgeleid worden. Dat is ook niet zo verwonderlijk: kapellen werden naar aanleiding van de Mariamaand of naar aanleiding van de herdenkingen opgesmukt. Het dichtmaken van het zijraam in het zuidoosten van de kapel zal ook aanleiding gegeven hebben tot het al dan niet gedeeltelijk aanpassen van de interieurdecoratie.

Het historisch onderzoek geeft geen volledig zicht op het oorspronkelijke doel en functioneren van de kapel. Een louter romantisch geïnspireerd paviljoen, zoals in sommige tuinen van de bourgeoisie wel eens gebouwd werd, zou eerder als een vista vanuit het landhuis geconcipieerd zijn. Deze kapel was vanaf het begin gericht naar de Gentpoort. De ligging aan één van de drukste uitvalswegen van de stad én op de precieze plaats van hét historische feit waaraan Kortrijk zijn vermaardheid dankte is zeker niet toevallig. Dat de herberg op de hoek, ook eigendom van Dujardin, volgens de verkoopakte uit 1837 de naam draagt van “den Pelgrim van Groeninghe” toont aan dat de Guldensporenslag op dat moment of vanaf de bouw in 1832 door de bouwheer reeds gekend was.

Beschrijving van de kapel

Exterieur

De kapel is een kleine in oorsprong hexagonale betreedbare kapel. De kapel werd in het verleden aan vijf zijdes ingebouwd door wisselende constructies met al dan niet kwalitatieve architecturale aspiraties, waaronder drukkerij Goddaer (1936) en het huidige sociaal huisvestingsproject dat gerealiseerd werd in 2012-2015.

De voorgevel aan de straatzijde laat aan beide zijden een stukje van de zijgevels zien. Deze zijn heden afgewerkt met een vlakke cementpleister. Boven de in pleister uitgewerkte licht overkragende kroonlijst werd een zinken deklijst aangebracht met ronde kraal. Onder de kroonlijst is er een spitsboogfries met zes bogen waarvan de penanten op een getrapte klos steunen. Boven de spitsboogfries werd een cartouche geplaatst met het jaartal 1302. Tussen de spitsboogfries en de spitsbooglijst boven de deuropening is er een gepleisterd gevelveld waarop de restanten van een banderol zichtbaar zijn. Ouder fotomateriaal laat zien dat daarop de tekst was aangebracht: "O.L.V. Van Groeninghe B.V.O". Centraal in de straatgevel is een ranke spitse deuropening waarboven een spitsboogvormige halfcirkelvormig geprofileerde lijst die de spitsboogronding volgt tot aan de rechte dagkanten en dan horizontaal wegloopt tot aan de gevelzijden. Onder de lijst zit een egaal gepleisterd gevelvlak waarvan de afwerkingslaag doorloopt op de dagkanten. Op dit gevelvlak zijn nog sporen van een geschilderde steenimitatie. Onderaan is er een wit overschilderde hardstenen plint. De dorpel komt gelijk met de plint en bestaat eveneens uit hardsteen.

Het schrijnwerk van de deur heeft bovenaan in het spitsboogvlak een vast bovenlicht waarin een vierblad in houten maaswerk werd aangebracht, met twee grote bladeren onderaan en twee kleinere boven. In dit maaswerk zit helder figuurglas. Onderaan het venster wordt het spitsboogvlak afgelijnd door een houten geprofileerde waterlijst. Daaronder zit een symmetrische vleugeldeur, met bovenaan twee open rondboogvlakken waarachter telkens een opendraaiend raam zit. De openingen zijn voorzien van gekruld smeedwerk. Onderaan de deur zijn twee rechthoekige deurpanelen.

Interieur

De zijden zijn uitgewerkt als spitsboogvlakken die overgaan in een zesdelig bakstenen gewelf. De gewelfvlakken komen bovenaan samen in een gewelfsleutel.

De blikvanger in het interieur is het altaar dat bestaat uit een houten predella uitgevoerd als een gepolychromeerd antependium waarop een tekst en wapenschilden geschilderd zijn. Op de predella staat een in hout gesculpteerd en gepolychromeerd drieledig retabel dat opgevat is als een kerkinterieur. Het centrale deel van het retabel werd uitgewerkt als baldakijn met een halve zeshoekige gotische torenspits op zuilen met koolbladkapitelen, met fries, pinakels, bladhogels en een bekronende kruisbloem. Onder het baldakijn stond tot in 2007 een replica van het miraculeuze 13de-eeuwse ivoren beeldje van Onze-Lieve-Vrouw van Groeninge. Als achtergrond voor de presentatie van de afwezige madonna is er een vlammende mandorla in gepolychromeerd hout aangebracht. De zijpanelen van het retabel bestaan uit rechthoekige vlakken, bekroond met horizontaal lijstwerk en een kleurrijke geometrisch gesculpteerde bovenrand, opgevat zoals een vorstkam. Het rechthoekig vlak bevat een geprofileerde spitsboognis waarin de schildering van gestileerde witte lelies. De pilasters en zuilenbundels die het retabel verticaal structureren hebben onderaan een plint.

Aan beide zijden is er een metalen muurkastje op de zijmuren met een dito deurtje waarin figuurglas. Bovenop de kastjes is er een ijzeren neogotische bekroning aangebracht.

De binnenmuren en interieurelementen van de kapel zijn polychroom afgewerkt. Het programma van de huidige polychromie bestond uit een geschilderde vaalgroene lambrisering met ruitvormige donkerkleurige sjablonen waarin afwisselend een gestileerde bloem en een klauwende leeuw. Bovenaan wordt deze strook afgezoomd met een door een gele bies omgeven oranjekleurige band waarin geometrische figuren. Daarboven zijn de muren egaal blauw geschilderd met sporadisch zwarte sjablonering van een gestileerde gotische letter M en heraldische lelies. Het gewelf is eveneens blauw, bezaaid met gouden sterren en omzoomd met gele biezen.

Het antependium van de predella is zwart met beige/wit opschrift: "In t Jaer ons Heren 1302/ op Sint Benedectus daeh in/ hoijmaent was de strijt te Curtijke/ en zijn dood gebleven omtrent 21000 Mn/ waer onder 63 Hertogen, Graeven en 1800/ Baender-Heren en Edelen/ R.I.P."

In de vier hoeken staan de wapenschilden van de steden Kortrijk, Ieper, Brugge en Gent met hun namen op een begeleidende banderol.

Verder staan er her en der teksten op banderol: "Onze Lieve Vrouw van Groeninghe bid voor ons"; "Van zier en kwellingen bewaer ons".

De gewelfsleutel is verdeeld in zes driehoeken overeenkomstig de gewelfvlakken en toont op iedere driehoek een sjabloon van een zwarte heraldische leeuw op een gouden veld.

Achter het altaar en onder bestaande (afgeschilferde) verflagen zijn oudere lagen en teksten zichtbaar.

  • Rijksarchief Kortrijk, Verzameling Goethals-Vercruysse 246, Kroniek van de stad Kortrijk door J.B. Filleul. 1815-1835.
  • Stadsarchief Kortrijk, bouwaanvragen, 1867/61, 1-4, 1868/127, 1-4, 1936/12176, 1-4.
  • ATTERBURY P. & WAINWRIGHT C. 1994: Pugin, a Gothic Passion, Londen.
  • BERTEELE J. 1951-1952: Het Groeningekapelleke en de 11-juliviering, Handelingen Geschied-en Oudheidkundige Kring van Kortrijk XXV, 107-124.
  • COEMAN H. s.d.: Groeninge kapel 1302 Kleuren onderzoek 2019-2020, onuitgegeven studie.
  • DESPRIET P. 2015: Noodkreet Kapel 1302, Gazette van Oud Cortryck, december.
  • GODDEERIS J. & DETAILLEUR W. 2002: De Neogotiek in West-Vlaanderen, Religie en Architectuur, West-Vlaamse Gidsenkring, Ieper.
  • LENAERTS T. 2016: Criterianota betreedbare kapellen, intern werkdocument, Agentschap Onroerend Erfgoed.
  • PANNIER N. 2021: Groeningekapel Kortrijk, wetenschappelijk comité voor het behoud van de Groeningekapel, onuitgegeven notities.
  • PAUWELS A.G. 1988: Jacques Goethals Vercruysse en de Guldensporenslag, in: Jacques Goethals-Vercruysse en zijn tijd : tentoonstelling Stedelijk Museum Kortrijk, 29 oktober-18 december 1988, Kortrijk.
  • STIJNEN H. 1998: De Onvoltooid Verleden Tijd, een geschiedenis van de monumenten-en landschapszorg in België 1835-1940, Brussel.
  • TRIO P., HEIRBOUT D. & VAN DEN AUWELE D. 2002: Omtrent 1302, Leuven.
  • VAN CLEVEN J. 1994: Neogotiek In België, Tielt.
  • VAN DEN BREEDEN J. 1994: De negentiende eeuw in België, Architectuur en Interieurs, Tielt.
  • JACOBS E. 2021: Terreinbezoek Onze-Lieve-Vrouw-van-Groeningekapel (Kortrijk) (terreinbezoek op 18 februari 2021).

Auteurs: Lenaerts, Tom
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Onze-Lieve-Vrouw-van-Groeningekapel [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/59673 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.