Teksten van Hoogmolen en mechanische maalderij

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/60475

Hoogmolen en mechanische maalderij ()

De Hoogmolen, gelegen op een molenberg, is een standaardmolen met gesloten voet, die functioneert als korenwindmolen. De molen wordt ook wel eens de Messiaenmolen of Molen van Aalbeke genoemd. In de onmiddellijke omgeving bevindt zich een mechanische maalderij.

Historiek

De windmolen werd in 1717 gebouwd ter vervanging van een in 1714 door brand vernielde molen, die reeds op een militaire kaart van ridder de Beaurain uit 1694 voorkomt. In de houten staakmolen is de bouwdatum nog terug te vinden op de steenlijst. In 1713 was de molen eigendom van de erfgenamen van Cornelis Liagre (ofte Dejaeghere), maar de bouwheer van de nieuwe molen was wellicht Jan Maes. In 1717 trad hij immers op als eigenaar. Tot het midden van de 19de eeuw bleef de molen in het bezit van zijn erfgenamen om daarna via aankoop in handen te komen van de familie Messiaen. Inkervingen op een zijkant van de meelbak herinneren zowel aan ‘Petrus Devos 1801’, die de molen toen wellicht bediende, als aan enkele molenaars uit de familie Messiaen, namelijk ‘CH. MESSIAEN 1853’ en ‘FIDELE MESSIAEN 1860’. Hun nakomelingen verkochten in 1934 de molen aan de familie Vercleyen, die met Maurits Vercleyen de laatste molenaar leverde. Toen deze de molen in 1967 buiten bedrijf stelde en enkel nog maalde in de mechanische maalderij, takelde de molen langzaam af. In 1980 werd de molen verkocht aan de stad Kortrijk. Intussen was de standaardmolen tijdens de Tweede Wereldoorlog, meer bepaald in 1944, omwille van zijn artistieke, oudheidkundige, historische en esthetische waarde beschermd als monument.

Omstreeks 1983 werd de Kortrijkse architect E.J. De Meyere belast met de restauratie. Omwille van de slechte toestand waarin de molen verkeerde, werden in een eerste fase dringende beschermings- en instandhoudingswerken voorzien. Deze bestonden uit het in draaistaat brengen van de wieken, noodzakelijk voor het uitnemen van de wieken, het effectief uitnemen van de wieken en het afdichten van de openingen. De uitvoering van deze werken vond plaats in het voorjaar 1984.

Daarop volgde de studie van de effectieve restauratie die de standaardmolen opnieuw windmaalvaardig moest maken. Zo dienden onder andere de teerlingenblokken en het metselwerk van het teerlingenkot hersteld te worden. De standaard met kruisplaten en steek- of okselbanden was nog in goede staat, maar het nazien van de verbindingen alsook van de stalen banden en ankers was noodzakelijk. De molenkast verkeerde in slechte toestand en moest volledig uit elkaar genomen worden. Wat nog bruikbaar was, zou worden gerecupereerd. Van de buitenbeplanking en het berd kon evenwel niets meer hergebruikt worden. Van de kunstleien op de molenkap en aan de windzijde (windweeg) was amper nog een klein aantal in goede staat. Om het gewicht van de molen te reduceren werd voorgesteld de kunstleien te vervangen door eiken leien. De trap met de straat, het kruiwerk en de reeds eerder weggenomen wieken waren allemaal in een dergelijke slechte staat dat volledige vervanging aan de orde was. Ook het draaiende werk was grotendeels aan restauratie toe. Voorzien werd om het vangwiel en het kamwiel waar nodig te herstellen. De vang zelf was aan vernieuwing toe, net als het luiwerk. Ook het plaatsen van een nieuwe natuurstenen halsteen en dito pinsteen en een nieuw koppel molenstenen werd vooropgesteld. Van zowel de grote als de kleine stenen zou de steenkist behouden worden mits herstelling. Van die gelegenheid werd ook gebruik gemaakt om telkens een regulateur (van Watt) te installeren. De haverpletter zou worden gedemonteerd en hersteld. Tot slot dienden al het houtwerk behandeld te worden en al het ijzerwerk ontroest en tegen corrosie beschermd te worden. Tevens werd de installatie van een bliksembeveiliging voorzien. Wat de omgeving betrof werden een lage afsluiting en de aanleg van een gekasseid pad voorzien. Voor de uitvoering van deze restauratiewerken werd in februari 1993 de Aalbeekse molenbouwer Cottenier aangesteld. Omdat sommige elementen in een minder goede staat bleken te verkeren, werd tijdens de uitvoering soms afgeweken van het lastenboek. Zo was gebleken bij het wegnemen van de gietijzeren askop dat de houten molenas ter hoogte van de askop tot ongeveer 80 cm diep verrotting vertoonde. Bijgevolg werd overgegaan tot de vervanging van de molenas. Tevens bleek dat het vangwiel niet zomaar kon gerecupereerd worden. De stoparmen en de vellingen bleken dermate door houtworm aangetast, dat het vangwiel in verregaande mate moest gerestaureerd worden. Ook het kruiwerk diende aangepast te worden om deze aan de rugzijde van de trap te kunnen bedienen. Tevens bleken de planken in de steenkisten aan vervanging toe. De toestand van de oude havermolen was ook zo slecht dat het de bedoeling was een nieuwe haverpletter te voorzien. Deze werd echter nooit geplaatst. Aanvankelijk evenmin voorzien was het metalliseren van de roeden. Bij het vernieuwen van de buitenbeplanking werd de ronding van de onderkast aan de windzijde echter weggewerkt. Als besparingsmaatregel voor de meerkosten werden onder ander enkele omgevingswerken, zoals grondwerken aan de belt, de aanleg van een drainering en een dam omheen het molenkot, de aanleg van een toegangsweg en het voorzien van beplanting, achterwege gelaten of achteraf door de stad uitgevoerd. De kruipalen werden eveneens uit het uitvoeringsdossier gehaald en achteraf door de stad zelf geplaatst. Na een succesvol proefmalen in november 1995 werd de standaardmolen in september 1996 officieel ingehuldigd. De restauratie had evenwel niet volledig blijk gegeven van een optimaal respect voor de authentieke erfgoedwaarde. Zo werd de havermolen met zijn aandrijving van buitenaf niet teruggeplaatst, zat de brugbalans niet langer verzonken in de zoldervloer, of verdween het kijkgat aan de staartzijde.

In 2006-2007 werden door de firma Molenbouw Wieme enkele onderhoudswerken uitgevoerd. Al het houtwerk, waaronder de molenkast, de staart, de balken, de kruisstoel, de loopschoren, het hekwerk van de wieken, ..., werden gebeitst met een zonbestendige beits. Ook werden houten onderdelen zoals de deur, de luiken, de daklijst, de windplanken, de hondjes, de balkkoppen, het borststuk, het voorkeuveleinde, de kruisstoel, het kruiwerk, de leuningen, de wiggen, de kruipalen, de afsluiting, ... nog eens geschilderd. De ijzeren elementen, zoals de roeden, de askop, het poortje, de stormringen, ... werden in een PU-tweecomponentenverf gezet. Voorts werden de windplanken vernieuwd, de rotte klossen op de wieken vervangen en de kapotte traptreden hersteld.

In het najaar van 2008 bracht de firma Molenbouw ’t Gebinte uit Erpe-Mere een nieuwe dakbedekking in eikenhouten schaliën aan. Tevens werden de roeden in de askop met nieuwe wiggen en spitijzers vastgezet.

Beschrijving

Typologisch is de Hoogmolen van bij zijn bouw in de vroege 18de eeuw een houten standaardmolen. Om de windvang te optimaliseren werd de molen daarbij opgetrokken op een (mogelijks al aanwezige) molenwal. Of de bakstenen teerlingen van meet af aan waren ingebouwd blijft alsnog een open vraag. Aan de voor- of staartkant en de twee zijkanten is de molenkast voorzien van een verticale beschieting. Aan de windzijde (of windweeg) en op de gebroken kap lagen omstreeks 1984 nog eternieten leien die achteraf bij de restauratie van de molen door eikenhouten leien werden vervangen. De staart was vroeger gemaakt van een met een balk verlengde ijzeren roede, afkomstig van de in november 1940 door de wind gevelde staakmolen Petit Moulin op de wijk Malcence in Luigne. Om de staakmolen te kruien moest deze steekstaart worden voortgeduwd. Met de restauratie van 1993-1995 werd een nieuwe eiken staart met een eveneens nieuwe molentrap voorzien. Net als bij het oude wiekenkruis meten de nieuwe wieken ongeveer 24 meter. De oude roeden, waarvan de oude binnenroede afkomstig was van de stenen Tombroekmolen in Luigne, waren destijds half verdekkerd. Tijdens de restauratie van 1993-1995 werden nieuwe roeden met voor- en achterhekken voorzien. Opnieuw werd geopteerd voor een halve verdekkering. Het vastzetten van de molen gebeurt, net zoals voor de restauratie van 1993-1995, door middel van twee loopstaken of -schoren.

Functioneel is de Hoogmolen van bij zijn oprichting een korenmolen. De eerste zolder doet nog altijd dienst als meelzolder. In de houten zijwanden van de molenkast steken drie ronde kijkgaten. Centraal bevindt zich de meelgoot met meelschuif, meelbak en scheiplankje. Aan de meelbak zijn twee ijzeren haakjes om de te vullen zak aan op te hangen. Op de meelgoot is, zoals destijds gebruikelijk, een houten kruisje met Christusfiguur aangebracht. Om de zakken op te houden is aan een balk ter hoogte van de meelgoot een katrolletje met touw, schuifloopje en haakje vastgemaakt. Nabij de windzijde bevindt zich een bollenregulator om bij grotere draaisnelheid van de molen de loper van het bovenliggende koppel maalstenen in de achtermolen automatisch bij te steken. Vlakbij staat nog steeds de hoge brugbalans, waarvan de weegvloer vóór de restauratie van 1993-1995 in de zoldervloer zat ingewerkt. Vlak onder de zoldering bevinden zich de twee pasbalken van het lichtwerk. Vlakbij de trap, die daardoor moeilijk toegankelijk was, stond voor de restauratie van 1993-1995 een haverpletter die via een riemoverbrenging aan de buitenzijde van de molen met de wind werd aangedreven. Na de restauratie werd de haverpletter niet meer teruggeplaatst.

Vanuit de eerste zolder steekt een houten steektrap naar de tweede zolder, die op de eerste plaats dienst doet als steenzolder. Vlakbij het trapgat bevindt zich een lichtboom, waarvan het lichttouw, samengesteld uit twee riemen en twee touwen, met zijn gewichten tot op de eerste zolder reikt. Zowel in de achtermolen als in de voormolen bevindt zich een koppel maalstenen. Ook de bollenregulator voor het bijsteken van de loper in de voormolen bevindt zich op deze zolder. Onder de molenkap situeert zich het luiwerk dat in verbinding staat met de buitenlui dat aan de voorzijde buiten onder een luikap steekt. In de plankenvloer tussen de twee maalstoelen bevindt zich een luigat met luiluik. In de zijwanden van de kast steken twee ronde kijkgaten, aan de windzijde een teerluik en aan de voorzijde laadluik.

Voor de windaandrijving zorgen enerzijds het vangwiel, dat 54 kammen telt en inhaakt in een schijfloop met 15 staven om de loper in de achtermolen aan te drijven. Het voorwiel telt 48 kammen en brengt de kracht over op een kamwiel met 14 kammen, dat op zijn beurt de loper in de voormolen in beweging brengt. Tegen één van de zijden bevindt zich de vang.

De gesloten voet van de Hoogmolen, waar de wanmolen staat, wordt heden gebruikt als berging.

De geschiedenis van de windmolen laat zich tot op vandaag nog altijd gedeeltelijk aflezen via de vele inscripties die in de houten constructie zijn ingebeiteld. De steenlijst vermeldt het bouwjaar "1717". Onderaan de standaard staat "+ / pvn / 1801", op een kruisplaat "1831". Op de zijkant van de graankoker staat te lezen "ETRUS M / De Vos / Mu IN IAER/ 1801/ TOT AELB” (de eerste letter P verdween bij het uitzagen van de zijkant) alsook "CH. MESSIAEN / 1853" en "1860 FIDELE MESSIAEN". De weegband rechts van de ingang herinnert aan "E MESSIAEN 1847".

De maaluitrusting van de mechanische maalderij is nog volledig bewaard. Deze omvat in het bijzonder twee maalstoelen, een buil, een haverpletter, een elevator en een graanreiniger. Het geheel werd (en kan nog steeds worden) aangedreven door een elektromotor en een daarop aansluitend systeem van overbrengingsassen, riemschijven en drijfriemen.

  • Afdeling Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumentenzorg West-Vlaanderen, Monumenten en Landschappen, archiefnummer W/00655.
  • BECUWE F. & VEREECKE R. 2016: De Hoogmolen in Aalbeke (Kortrijk). Beheersplan onroerend erfgoed, Nieuwpoort, Monument in Ontwikkeling bvba, onuitgegeven studie in opdracht van de stad Kortrijk.
  • CORNILLY J. 2001: Monumentaal West-Vlaanderen. Beschermde monumenten en landschappen in de provincie West-Vlaanderen. Deel I: Arrondissementen Ieper, Kortrijk, Roeselare, Tielt, Brugge, 127.
  • DE VLIEGHER L. 1984: Molens in West-Vlaanderen, Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen, deel 9, Tielt-Weesp, 270-271.
  • DEVYT C. 1966: Westvlaamse windmolens. Inventaris van de toestand op 1 januari 1965, Brugge, 58.
  • GOEMINNE L. 1997: Verzet tegen de bouw van een tweede windmolen in Aalbeke in 1751, De Leiegouw 39.2, 187-192.
  • MATTELAER P. 1979: De molens van Zuid-West-Vlaanderen, De Leiegouw 21, 31-64.
  • MATTELAER P. 2006: De Molens van Aalbeke, Ons Molenheem 31.3, 58-60.
  • MULDERS T. 1946-1948: De windmolens tussen Schelde en Leie, Handelingen van de Koninklijke Geschied- en Oudheidkundige Kring van Kortrijk XXII, 46-107.
  • SANTY F. 1997: Aalbeekse Hoogmolen gerestaureerd, De Leiegouw 39.1, 121-122.
  • SANTY F., CALLENS I. & DECALUWE C. 1995: Landelijk leven en hoevengids Groot-Kortrijk. Deel 7. Aalbeke, Tielt.
  • SANTY F. & CASTEL M. 1997: De molens van Aalbeke, De Leiegouw 39.3-4, 371.
  • VANDENBERGHE M. & MAES J. 1960: De molens van Aalbeke, De Belgische Molenaar 55, 284.
  • VANDENBERGHE M. & MAES J. 1960: De molens van Aalbeke, De Belgische Molenaar 58, 187.

Auteurs:  Becuwe, Frank
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Becuwe F. 2020: Hoogmolen en mechanische maalderij [online], https://id.erfgoed.net/teksten/359268 (geraadpleegd op ).


Hoogmolen ()

Mechanische maalderij met bijhorende zogenaamde "De Hoogmolen" of "Messiaens-molen". Staakmolen opgetrokken in 1753, vervangt de in 1714 afgebrande molen. In bedrijf tot 1967.

Standaardmolen op vier ingebouwde bakstenen teerlingen, gelegen op een heuvel. Verticale beschieting aan de zij- en voorkant; eterniet-leien aan de windweeg en op de kap. De staart is gemaakt van een ijzeren roede, van de in 1942 omgewaaide standaardmolen op de wijk Malcence te Luigne, die verlengd werd met een balk. De molen wordt enkel vastgezet met twee loopschoren. Gebroken kap. Roeden half verdekkerd. De binnenroede komt van de stenen Tombroekmolen (1906) te Luigne.

Maalzolder met haverpletter; steenzolder met twee maalstoelen. Het vangwiel, dat evenals het voorwiel oorspronkelijk een wiel met twee armen was, zou afkomstig zijn van een molen uit de Westhoek.

Op de steenlijst staat "1717", op de standaard onderaan "+ /pvn / 1801", op een kruisplaat "1831". Op de zijkant van een graankoker leest men "Etrus M/ De Vos? Mu In Iaer/ 1801/ Tot Aelb (de eerste letter P is verdwenen bij het uitzagen van de zijkant); "Ch. Messiaen/ 1853"; "1860 Fidele Messiaen". Op de weegband rechts van de ingang "E Messiaen 1847".

  • Afdeling Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumentenzorg West-Vlaanderen, Monumenten en Landschappen, archiefnummer W/00655.
  • DE VLIEGHER L. 1984: De molens in West-Vlaanderen, Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen, deel 9, Tielt, 270-271.

Bron: DE GUNSCH A. & METDEPENNINGHEN C. met medewerking van CALLENS T. & VAN DEN MOOTER M. 2006: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Kortrijk, Deel IIA: deelgemeenten Aalbeke, Bellegem, Bissegem en Heule, Deel IIB: deelgemeenten Kooigem, Marke en Rollegem, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL5, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs:  Callens, Toon; Van den Mooter, Maarten; De Gunsch, Ann; Metdepenninghen, Catheline
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Callens T. & Van den Mooter M. & De Gunsch A. & Metdepenninghen C. 2006: Hoogmolen en mechanische maalderij [online], https://id.erfgoed.net/teksten/60475 (geraadpleegd op ).