Historiek en context
Traditionele koopmanswoning waarvan de oorsprong teruggaat tot de 15de eeuw. In 1494 verkocht Gielis de Buekelere een complex van twee huizen met aanhorigheden genaamd “Cleynen Sot” en “Grooten Sot” aan Jacob Raet. Dierick de Moeleneer die de panden in 1548 verwierf, voerde in 1549 belangrijke verbouwings- en uitbreidingswerken uit. Deze omvatten de bouw van een zomerhuis, een pakhuis, een aanbouw aan de straatvleugel en twee huistorens aan drie zijden van de binnenplaats, met prestigieuze interieurs in renaissancestijl toegeschreven aan Pieter Coecke van Aelst. Na het overlijden van De Moeleneer in 1559, kwam het complex in 1563 in het bezit van Pauwel van Dale, heer van Lillo, die twee jaar later “Het Brantijser” aan zijn eigendom toevoegde. Vermoedelijk dateert het huidige gevelfront uit deze periode. Zijn zoon jonker Peter van Dale verkocht het volledige goed dat doorliep tot de Kattenstraat, in 1604 aan Alexandrina Balbani.
In 1698 verwierf abt Gregorius Piera het eigendom, als refugium van de abdij van Tongerlo. Rond 1745-1760 werd de buitenarchitectuur in eigentijdse stijl aangepast, met verwijdering van de kruiskozijnen, bepleistering en beschildering van de gevels. In beslag genomen na opheffing van de norbertijnenorde in 1798 en sinds 1810 eigendom van de Stad Antwerpen, diende het complex van 1810 tot 1839 als gendarmerie, van 1840 tot 1884 als Koninklijk Atheneum, en van 1885 tot 1968 als "Antwerpsche Vlaamsche Muziekschool", het latere Koninklijk Vlaams Conservatorium Antwerpen. De Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius (UFSIA) verwierven in 1991 “Den Grooten Sot” en “Het Brantijser”, en voerden een ingrijpende restauratie uit onder leiding van de architecten Luc Fornoville en Mark Vanhecke, opgeleverd in 1999. Sindsdien huisvesten beide panden de Antwerp Management School, onderdeel van de Stadscampus van de Universiteit Antwerpen.
Architectuur
Het complexe herenhuis omvat vier vleugels gegroepeerd rond twee binnenplaatsen. Negen traveeën breed, omvat het hoofdvolume aan de straat twee bouwlagen onder een steil zadeldak met aandaken (nok parallel aan de straat, leien). Zandstenen lijstgevel op een hoge plint met verkleinende ordonnantie en gekrulde muurankers. Aangepaste rechthoekige vensters met kwartholbeloop onder een wigvormig ontlastingssysteem gescheiden door smalle penanten, voorheen beluikt op begane grond, blinde vensters in derde travee. In de zevende travee, laatclassicistische deuromlijsting met pilasters en een gekorniste waterlijst op trigliefen uit de vroege 19de eeuw, blijkbaar als vervanging van een bredere rondboogpoort waarvan de rechtstanden en eerste boogstenen nog zichtbaar zijn.
Rechthoekige binnenplaats omgeven door lijstgevels van vier of negen traveeën en anderhalve of twee verdiepingen onder leien zadeldaken. Beschilderde bak- en zandsteenbouw met gekrulde ankers. Afgeschuinde sokkel. Kloosterkozijnen, rechthoekige en segmentboogvormige vensters met kwartholbeloop. In zuidoosthoek: arcade van drie geprofileerde rondbogen opgevangen door sokkels, onder een arduinen waterlijst. Zuidwestelijke hoek met een zeskantige huistoren op een zandstenen sokkel, ingekort ter hoogte van de daklijst en afgedekt met een afgesnuit zadeldak; rechthoekige vensters en een korfboogpoortje met kwartholbeloop. Twee parallelle vleugels in traditionele bak- en zandsteenbouw met getrapte aandaken vormen de achterbouw aan de noordzijde.
Een van de monumentale 16de-eeuwde schouwen uit het interieur van “Den Grooten Sot” kwam in 1823 in het kabinet van de burgemeester op het Stadhuis terecht. De vier traveeën brede houten erker op saterkorbelen van de binnenplaats, werd gedemonteerd en verhuisde in 1864 als museumstuk naar het Vleeshuis.
- S.N. 1977: Antwerpen die Scone, nummer 7.