Klooster- en schoolcomplex met een hoofdgebouw in neo-Vlaamserenaissance-stijl naar een ontwerp door de architect Ernest Pelgrims uit 1893, een neogotische kapel uit 1870, en aansluitend drie vleugels rond een binnenplaats uit 1870, 1901 en 1910. Het complex werd aangepast en uitgebreid tijdens het interbellum, getroffen door een V-bom in 1945 en heropgebouwd in 1947-1953. Renovatie tot wooncomplex in 2006-2008.
De oorsprong van het Mère Jeanne-Instituut klimt op tot een meisjesweeshuis en washuis, dat in 1862 werd opgericht door Wilhelmina Telghuis (Verviers, 1824-Antwerpen, 1907), dochter van een van oorsprong Nederlandse wolhandelaar. Zij verwierf in 1864 de terreinen van het huidige complex, het vroegere bleekhof van Henricus Geudens, oorspronkelijk het schuttershof van de Jonge Handboog. Deze schuttersgilde had de terreinen bij de Sint-Jorispoort omstreeks 1550 in gebruik gekregen van de Stad Antwerpen. Opgeheven onder het Frans bewind, was het schuttershof in 1798 als nationaal goed verkocht aan de heer Weymans. Aan de straat bevond zich onder meer een traditioneel breedhuis uit de tweede helft van de 16de eeuw, vier traveeën breed en twee bouwlagen hoog onder een zadeldak met getrapte aandaken, dat werd gemarkeerd door een polygonale hoektoren met spits en een getrapt dakvensters boven de voor- en hofgevel. Hier vestigde Telghuis het Sint-Franciscus-Xaveriusgesticht, een meisjestehuis dat zich vanaf 1879 engageerde in het lager onderwijs. In 1866 stichtte zij onder de naam Mère Jeanne de kloostercongregatie Zusters Dienstmaagden van de Heilige Harten van Jezus en Maria.
De eerste bouwcampagne betrof de verhoging van een gebouw palend aan het 16de-eeuwse pand in 1864. Vervolgens werden in 1870-1871 aan de westzijde van de binnenplaats de vleugel met de kapel opgetrokken, en het 16de-eeuwse pand verrijkt met een portaal. In 1879 kreeg de congregatie ook de aanpalende manège Pouillon ter beschikking, het vroegere schuttershof van de Oude Handboog, die werd ingericht tot lagere school. Het 16de-eeuwse pand maakte samen met het aanpalende gebouw plaats voor het hoofdgebouw in neo-Vlaamserenaissance-stijl, waarvan de architect Ernest Pelgrims in 1893 het ontwerp tekende, en dat door de aannemer Charles Van Roey-Luyckx werd opgetrokken. In 1901 kwam de oostvleugel van de binnenplaats tot stand, verhoogd in 1931, en in 1910 volgde de zuidvleugel, waaraan de architect Joseph-Louis Stynen in 1937-1938 twee verdiepingen toevoegde. Het complex werd op 4 maart 1945 zwaar getroffen door een V-bom, en tussen 1947 en 1953 onder leiding van Stynen fasegewijs heropgebouwd. Het Mère Jeanne-Instituut, dat na de Tweede Wereldoorlog naast kleuter- en lager onderwijs ook middelbaar handelsonderwijs aanbood, ging in 1998 op in het Sint-Lievenscollege. Het gebouwencomplex werd in 2006 aangekocht door het bouwbedrijf “Vooruitzicht”, en gerenoveerd tot wooncomplex naar een ontwerp door het architectenbureau Stramien uit 2007, uitgevoerd in 2008, met een tuinaanleg door het bureau AvantGarden.
Het klooster Mère Jeanne behoort tot het vroege oeuvre van Ernest Pelgims, die actief was vanaf omstreeks 1890, tot zijn overlijden in 1927. In opdracht van de Zusters Dienstmaagden van de Heilige Harten van Jezus en Maria bouwde de architect in 1895-1898 ook de neogotische Heilig-Hartkapel van het kasteel Altena in Kontich. Het oeuvre van Pelgrims bestaat hoofdzakelijk uit residentiële architectuur, aanvankelijk in neo-Vlaamserenaissance-stijl of het conventionele neoclassicisme, die tijdens de jaren vóór de Eerste Wereldoorlog evolueerde naar een vrij pompeuze beaux-artsstijl. Tot zijn belangrijkste realisaties uit deze periode behoren het hotel Vanden Bussche aan de Arthur Goemaerelei. In zijn landhuizen paste hij op hetzelfde moment de cottagestijl toe, waarvan het imposante kasteel Nottebohm te Brecht als een representatief voorbeeld geldt. Uit het vroege interbellum dateert het monumentale gevelfront van het warenhuis Grand Bazar aan de Groenplaats, dat Pelgrims samen met Edouard Van Opstal ontwierp.
Het gesloten complex omvat vier vleugels rond een langgerekte binnenplaats, ten zuiden afgesloten door het hoofdgebouw met een gevelfront in neo-Vlaamserenaissance-stijl aan de Tabakvest. Hierbij sluit de voormalige, neogotische kapel aan, die deel uitmaakt van de westvleugel. De overige vleugels, onderbroken door nieuwbouw aan de westzijde, zijn opgetrokken in eenvoudige baksteenbouw.
Met een gevelbreedte van tien traveeën omvat het hoofdgebouw drie bouwlagen onder een zadeldak (leien). De lijstgevel heeft een parement uit rood baksteenmetselwerk in kruisverband met knipvoegen, geaccentueerd door zwarte baksteen voor de mozaïeken van de boogvelden, en smeedijzeren sierankers. Van blauwe hardsteen is gebruik gemaakt voor de geboste plint, waterlijsten, dorpels, speklagen, sluitstenen, kruiskozijnen, topstukken, kraag- en dekstenen. Horizontaal geleed door de puilijst en cordonvormende lekdrempels, beantwoordt de compositie aan een asymmetrisch opzet. De polygonale hoektoren met spits aan de linker zijde, is een reminiscentie aan de hoektoren van het 16de-eeuwse pand dat voor de nieuwbouw plaats maakte. Verder wordt de langgerekte opstand geritmeerd door twee ongelijke risalieten met tuitgevel, schouder- en topstukken. Het twee traveeën brede linker risaliet rust op een boogfries, is op de eerste verdieping verrijkt door een boogveld met waterlijst en sluitstenen, en heeft een obelisk als bekroning. Het één travee brede rechter risaliet met het rondbogige hoofdportaal onder een dito waterlijst, wordt over de bovenbouw gemarkeerd door een rondbogig spaarveld met sluitsteen, en bekroond door een overhoeks topstuk. Verder vrij regelmatig ordonnantieschema, opgebouwd uit registers van enkele en dubbele kruiskozijnen, op de eerste verdieping geaccentueerd door een boogveld met baksteenmozaïek, en op de tweede verdieping door ontlastingsbogen, beide met diamantkopsleutel. Een eenvoudige houten kroonlijst vormt de gevelbeëindiging. De open passage die de vijfde en zesde travee doorbreekt, dateert van de renovatie uit 2007-2008.
De kapelgevel aan de westzijde van de binnenplaats, onderscheidt zich door een register van zeven spitsboogvensters met maaswerk op de eerste verdieping, en een bescheiden klokkentorentje. Het eenbeukige interieur van acht traveeën wordt overkluisd door een spitstongewelf met gordelbogen op halve bundelpijlers. De oorspronkelijke koorpartij van twee traveeën met driezijdige sluiting werd in 1945 verwoest. Het interieur kreeg in 1905 een volledige neogotische beschildering door Léon Bressers, met figuratieve wandschilderingen in het koor en de narthex. Het meubilair, smeedwerk, de kruisweg en heiligenbeelden kwamen uit het atelier Bressers-Blanchaert. De kapel is in 2007-2008 omgevormd tot loft.
Auteurs: Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Braeken J. 2018: Mère Jeanne-Instituut [online], https://id.erfgoed.net/teksten/280802 (geraadpleegd op ).
Mère Jeanne-Instituut. Schoolgebouw van tien traveeën en drie bouwlagen onder zadeldaken (leien). Neogotische bakstenen lijstgevel, verlevendigd met witte natuursteen, daterend uit het vierde kwart van de 19de eeuw. Asymmetrische opbouw met twee, nauwelijks gemarkeerde risalieten, boven de daklijst verhoogd met puntgevels: linker travee als flankerend achtkantig hoektorentje met hoog puntdak. Verder horizontale gevelgeleding met doorlopende dorpels en speklagen. Kruisvensters, op de eerste en tweede bouwlaag overspannen door korfboognissen met waterlijstjes van witte natuursteen verrijkt met diamantkoppen. Rondboogdeuren onder dito waterlijsten.
Bron: DE MUNCK-MANDERYCK M., DECONINCK-STEYAERT R. & PLOMTEUX G. met medewerking van LINTERS A. 1979: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Antwerpen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 3nb, Brussel - Gent.
Auteurs: Plomteux, Greet; Steyaert, Rita; Manderyck, Madeleine
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Plomteux G. & Steyaert R. & Manderyck M. 1979: Mère Jeanne-Instituut [online], https://id.erfgoed.net/teksten/6230 (geraadpleegd op ).