Geheel van drie burgerhuizen in neoclassicistische stijl, naar een ontwerp door de architect Lievin Van Opstal uit 1887. Opdrachtgever was ridder Charles de Bosschaert, toenmalig eigenaar van het aanpalende Rubenshuis waarvan de percelen oorspronkelijk deel uitmaakten. Aannemer C. Joseph Brusselairs voerde de bouwwerken uit.
Charles Marie Joseph de Bosschaert (Antwerpen, 1813-La Hulpe, 1892), burgemeester van Hemiksem, was in 1859 gehuwd met Amélie Thècle Emilie Weber de Treuenfels (Antwerpen, 1835-La Hulpe, 1934), met wie hij een dochter kreeg, Axeline de Caters-de Bosschaert (Antwerpen, 1872-Berchem, 1960). De familie De Bosschaert behoorde minstens sinds de 17de eeuw tot de notabelen van Antwerpen. De grootvader van Charles, Charles Nicolas Joseph de Bosschaert (1715-1792) had het Rubenshuis in 1764 verworven, en zijn dochter zou het in 1937 verkopen aan de stad Antwerpen. Samen met de panden aan de Wapper liet Charles De Bosschaert op het gedeelte van zijn eigendom zijde Hopland, door Van Opstal een een geheel van zes winkelhuizen optrekken. Eveneens In 1887 kocht Charles de Bosschaert het chateau de Longue Queue in La Hulpe, waar hij vijf jaar later overleed. In opdracht van de douairière de Bosschaert-Weber de Treuenfels werd naast de winkelhuizen aan het Hopland een imposant neobarok pakhuis opgetrokken, naar een ontwerp door de architect Joseph Hertogs uit 1900, waarvan de bewaarde pui vandaag de tuinmuur vormt van het Rubenshuis. Dochter Axeline de Caters-de Bosschaert liet in 1910 door Hertogs een complex met winkels en kantoren bouwen, palend aan het pakhuis op de hoek van Hopland en Kolveniersstraat.
Representatief voor zijn late oeuvre, kwam het vastgoedproject De Bosschaert tot stand aan het einde van de succesvolle loopbaan van Lievin Van Opstal, die alleen al in de jaren 1870 meer dan honderd woningen realiseerde in Antwerpen, gaande van burgerhuizen als deze tot de meest prestigieuze herenwoningen voor het patriciaat, met een grote concentratie op de verkavelde voormalige krijgsgronden van de Leien en rond het Stadspark. Actief van midden jaren 1840 tot kort voor 1900, liep zijn praktijk vanaf 1880 samen met die van zijn zoon en opvolger Edouard Van Opstal.
Het geheel bestaat uit twee gespiegelde rijwoningen en een individuele rijwoning, elk twee ongelijke traveeën breed, een souterrain en drie bouwlagen hoog, onder een zadeldak. De bepleisterde en beschilderde lijstgevels met een geblokte begane grond, rusten op een hoge plint uit blauwe hardsteen. Samengevoegd tot één handelspand, werden de vensters en getraliede souterrainmonden van de pui in 1991 verbreed en doorgebroken, met behoud van de pilasterordonnantie. Daarbij verdwenen de gekoppelde houten inkomdeuren met bovenlicht van de twee linker panden, en bleef enkel het portaal met tussendorpel, rondbogig bovenlicht en houten deur van het rechter pand bewaard. Horizontaal geleed door waterlijsten, en verticaal geritmeerd door kolossale pilasters of een rechthoekig spaarveld, beantwoordt de bovenbouw aan een alternerend ordonnantieschema. Registers van ongelijke rechthoekige vensters in geriemde omlijsting met onderdorpel. Een klassiek hoofdgestel met casementen in de fries en een houten kroonlijst op klossen en tandlijst vormt de gevelbeëindiging.
De plattegronden beantwoorden oorspronkelijk aan de klassieke typologie van het burgerhuis, dat uit een hoofdvolume en een smalle achterbouw in entresol bestaat, ontsloten door de zijdelings ingeplante inkom- en traphal.
- Stadsarchief Antwerpen, bouwdossier 1887#1352.