Voornaam burgerhuis in eclectische stijl, voor eigen rekening gebouwd door de ingenieur Tobie Claes, naar een ontwerp uit 1896. Tobie Claes (Mechelen, 1865-Antwerpen, 1949), echtgenoot van Mélanie Janssens, behaalde in 1887 het diploma van ingenieur Bruggen en Wegen aan de Universiteit van Gent. Van 1889 tot 1892 was hij verantwoordelijk voor de aanleg van de spoorlijn Mylé-Kalamata op de Peloponesos in Griekenland. Met Edmond Francken en Omer Huet, ingenieurs van de Belgische Spoorwegen, en de geoloog Jules Cornet, maakte Claes in 1895 deel uit van een technisch parlementaire onderzoekscommissie, die de aanleg van de spoorlijn Matadi-Leopoldstad moest inspecteren. Als ingenieur Bruggen en Wegen voor het Ministerie van Openbare Werken, was hij in eigen land betrokken bij de aanleg van het Albertkanaal en de tunnels onder de Schelde. Hij bracht het tot inspecteur-generaal van Bruggen en Wegen, en directeur van de dienst Zeeschelde. In 1930 publiceerde Claes een autobiografie onder de titel: "Frans Notelaers, staatsingenieur".
Met een gevelbreedte van vier traveeën, omvat de rijwoning een souterrain en twee bouwlagen onder een mansardedak. De lijstgevel heeft een parement uit rood baksteenmetselwerk in kruisverband met knipvoegen, de ontlastingsbogen en mozaïeken op fries en borstweringen geaccentueerd door gele en zwarte baksteen. Verder is witte natuursteen gebruikt voor de deuromlijsting, bossage, speklagen, hoekblokken en waterlijsten, blauwe hardsteen voor de plint en lekdrempels, keramiektegels met een patroon in geel, wit en zwart voor de fries van het hoofdgestel, en leien als dakbedekking. Asymmetrisch van opzet en geleed door de puilijst, legt de gevelcompositie de klemtoon op het brede zijrisaliet, dat op de bovenverdieping wordt gemarkeerd door een houten erker met consoles en bekronend smeedijzeren balkon. De inkomdeur met bovenlicht in de derde travee, heeft een entablement als omlijsting. Verder is de opstand opgebouwd uit registers van steegboogopeningen op de begane grond en rondboogvensters op de bovenverdieping, met sluitsteen, ontlastingsboog en baksteenmozaïek op de borstwering. Een klassiek hoofdgestel met tegelfries en houten kroonlijst op klossen vormt de gevelbeëindiging. Het houten schrijnwerk van de inkomdeur, de vensters en de dakkapellen met driehoekig fronton is bewaard, evenals de ijzeren voetschraper. De oorspronkelijk getoogde souterrainvensters werden verbouwd tot garagepoorten.
- Stadsarchief Antwerpen, bouwdossier 1896#1145.