Geheel van twee appartementsgebouwen respectievelijk in art-deco- en beaux-artsstijl, naar een ontwerp door de architect François Dens uit 1928. Opdrachtgever was Chaim (Charles) Finkelstein (1874-1950), geboren in het Poolse Slomniki (destijds Russisch grondgebied), die vanuit Krakau naar Antwerpen emigreerde in 1896. Met zijn eerste echtgenote Kayla Timberg (Krakau, 1871-Berlijn, 1922) had hij vier kinderen geboren tussen 1897 en 1904, het oudste in Krakau en de jongste drie in Antwerpen. De diamanthandelaar, één van de eerste ‘sightholders’ van het diamantconcern De Beers, richtte in 1896 de firma Société Diamantaire Ch. Finkelstein & C° op, die vandaag nog steeds vanuit Antwerpen opereert. In 1904 behoorde hij tot de medeoprichters van de Antwerpse Diamantbeurs, en zetelde vervolgens ook in het bestuur van deze instelling. Daarnaast bekleedde hij een vooraanstaande positie binnen de orthodox Joodse gemeente Machsike Hadass. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden de diamanthandel voortgezet vanuit New York, waar Finkelstein in 1950 overleed.
Volgens de oorspronkelijke bouwplannen uit 1928, behelsde het vastgoedproject in totaal negentien huurflats van hoge standing, zes in het linker pand (nummer 15A) en dertien in het brede rechter pand (nummer 15B), verder twee winkels met woonst, twee conciërgewoningen en een gemeenschappelijke garage achteraan op het perceel. Beide flatgebouwen telden zeven bouwlagen, met een hoogteverschil veroorzaakt door het hoge souterrain van het rechter pand. Een gewijzigd ontwerp uit 1929 voegde nog een extra verdieping toe aan het linker pand, waardoor het totaal aantal flats twintig bedroeg, en de kroonlijst van beide gebouwen op gelijke hoogte kwam te liggen. De bouwwerken werden uitgevoerd door de aannemersfirma P. Lecluyse & Zonen uit Berchem.
Het project verving twee bestaande herenhuizen, waarvan bepaalde gedeelten - funderingen, muurwerk - in de nieuwbouw werden geïntegreerd, met uitbreiding van het volume achteraan en toevoeging van extra verdiepingen. Dit gold in extenso voor het rechter pand, dat minstens tot op de hoogte van het ‘schoon verdiep’ zo goed als integraal behouden bleef, inclusief het interieur van vestibule en hal, wellicht zelfs van de vroegere ontvangstvertrekken, wat het niveauverschil tussen beide flatgebouwen verklaart. Het hotel in kwestie, een gebouw in klassiek geïnspireerde eclectische stijl dat tot de meest voorname en imposante herenwoningen aan de Belgiëlei behoorde, werd in 1890 ontworpen door de architect Victor Durlet. Bouwheer was graaf Léon Philippe Clément Marie Joseph van de Werve de Vorsselaer (1851-1920), gehuwd met Irène Kervyn d’Oud Moreghem (1857-1938), voorzitter van de Société Royal de Zoologie d’Anvers, die hier resideerde tot zijn overlijden. Vergelijkbaar als voorbeeld van recuperatie en nieuwbouw is het gelijktijdig opgetrokken appartementsgebouw Belgiëlei 3, een ontwerp door de architecten Alfred Portielje en Jan De Braey uit 1929, in opdracht van M.G. Freudberg, gewezen agent van de Red Star Line.
François Dens, die als architect actief was vanaf 1906 tot begin jaren 1950, ontplooide een succesvolle loopbaan in dienst van de burgerij en het bedrijfsleven. Al vanaf de vroege jaren 1920 legde hij zich toe op het grotere appartementsgebouw van hoge standing, dat in stijl evolueerde van beaux-arts, over art deco naar een zakelijk modernisme. Ontstaan eind jaren 1920, kenmerkt het appartementsgebouwen Finkelstein zich door een ingehouden, respectievelijk aan de art-deco- en beaux-artsstijl ontleende vormgeving.
Met een gevelbreedte van respectievelijk drie en vijf traveeën, omvat het linker pand acht bouwlagen en het rechter pand een souterrain en zeven bouwlagen, onder platte daken. Beide gebouwen onderscheiden zich door een geïndividualiseerd gevelfront wat ordonnantie en stijl betreft, met als gemeenschappelijk kenmerk een verzorgde parement uit witte natuursteen. Symmetrisch van opzet, met de klemtoon op de brede, door oplopende erkers of bow-windows gemarkeerde zijtraveeën, beantwoorden beide opstanden aan een klassiek driedelig compositieschema, opgebouwd uit de pui, de bovenbouw en een meerledige attiek.
Nummer 15A onderscheidt zich door een oorspronkelijk met marmer beklede begane grond, aan weerszij van het middenportaal geopend door winkelpuien met zijportaal. Deze is vandaag verbouwd en met zwart graniet bekleed. Waar de aansluitende tweede bouwlaag als entresol fungeert, worden de derde tot zesde bouwlaag als hoofdverdiepingen gemarkeerd door een balkon en het hoofdgestel. De licht terugwijkende, hoogste twee bouwlagen zijn opgevat als attiek, waarvan de door pilasters geritmeerde eerste geleding in de middenpartij is uitgewerkt als pseudo-loggia, en de tweede wordt beëindigd door de kroonlijst. Opgebouwd uit regelmatige vensterregisters, hebben de over de eerste tot zesde verdieping oplopende erkerpartijen een driezijdige vorm. Sober van karakter, beperkt het geveldecor zich tot friezen, profielen en smeedijzeren borstweringen in art-decostijl. Het oorspronkelijk houten vensterschrijnwerk is nog in beperkte mate bewaard, de smeedijzeren inkomdeur is verwijderd.
Nummer 15B behield de door pilasters geritmeerde onderbouw van het vroegere herenhuis, opgetrokken uit witte natuursteen met schijnvoegen op een geprofileerde hardstenen plint met getraliede keldermonden; oorspronkelijk rondbogig werd de koetspoort uiterst rechts verlaagd tot een rechthoekig portaal met bovenlicht. Hoger opgetrokken zijrisalieten bepalen de symmetrie van de compositie, over de eerste vier verdiepingen gemarkeerd door oplopende bow-windows. Opgebouwd uit regelmatige registers van rechthoekige vensters, geeft een doorgetrokken balustrade de bel-etage aan, en onderscheiden rondboogvensters de door een kordon belijnde vierde verdieping. Van de twee terugwijkende attiekgeledingen, alternerend voorzien van balustrades of smeedijzeren borstweringen, is de eerste geleding in de middenpartij uitgewerkt als loggia met gebuikte Ionische kolommen. Klassiek geïnspireerde vensteromlijstingen, sluitstenen, onderdorpels en smeedwerk naar classicistisch patroon, vormen verder de enige decoratie. Ook hier is het oorspronkelijk houten vensterschrijnwerk in beperkte mate bewaard, en verdween de smeedijzeren inkomdeur.
Nummer 15A, met een L-vormige plattegrond, omvat acht flats die elk een volledige verdieping beslaan, ontsloten door de gemeenschappelijke inkom- en traphal met lift. Conventioneel van indeling en georganiseerd door de hall met vestiaire, beslaat een suite van salon, eetkamer en veranda over de volledige diepte de rechterflank van de flat, beëindigd met een terras. In de langgerekte linkerflank, opgedeeld door de traphal, nemen een tussenkamertje en een eerste slaapkamer annex badkamer de straatzijde in. De keuken met stortkoker voor huisvuil en de office en bevinden zich in de middenzone; ontsloten door de nachthal herbergt de achterbouw de meidenkamer en twee overige slaapkamers met gemeenschappelijke badkamer. Twee winkels van verschillende oppervlakte, elk met achterliggende woonst, flankeren de vestibule op de begane grond, waar de conciërgewoning aansluit bij de traphal. Ondergronds beschikken de flats over een individuele kelder.
Nummer 15B, met een T-vormige plattegrond, omvat dertien flats, waarvan de grootste het volledige ‘schoon verdiep’ beslaat, en de overige twee aan twee de hogere verdiepingen delen, aan weerszij van de centraal ingeplante traphal met lift en dubbele ‘monte charge’. Deze laatste hebben een identieke plattegrond in spiegelbeeld, slechts licht afwijkend in breedte vanwege het oneven aantal geveltraveeën. Verder is de indeling van de appartementen exact hetzelfde als in nummer 15A. Het appartement op het ‘schoon verdiep’ behield de indeling in staatsievertrekken ‘en enfilade’ zoals in het vroegere hotel, waarvan ook de vestibule en de inkomhal met zuilen nog bestaat. De L-vormige suite in de voorbouw, bestaat uit een feestzaal, het salon en de eetkamer met terras en office. In de hoger gelegen nieuwbouwvleugel bevinden zich vier slaapkamers met twee gemeenschappelijke badkamers, en een meidenkamer met eigen sanitair. Bij de traphal sluit de conciërgewoning aan, opgedeeld over de begane grond en het souterrain, waar de flats over een individuele kelder beschikken.
Auteurs: Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Braeken J. 2015: Geheel van twee appartementsgebouwen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/173233 (geraadpleegd op ).
Flatgebouw van vijf traveeën en zeven bouwlagen onder plat dak uit eerste helft 20ste eeuw. Lijstgevel met natuurstenen parement op arduinen sokkel, geblokte verhoogde begane grond, uiterste traveeën met halfronde erkers op tweede tot vijfde verdieping Middentravee met loggia op zesde bouwlaag Rechthoekige muuropeningen; rondboogvensters op vijfde bouwlaag. Vernieuwde vleugeldeur in rechter travee.
Aansluitend flatgebouw in zelfde stijl, doch smaller en hoekiger; vernieuwde begane grond.
Bron: PLOMTEUX G. & STEYAERT R. met medewerking van WYLLEMAN L. 1989: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Antwerpen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 3nc, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Plomteux, Greet; Steyaert, Rita
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Plomteux G. & Steyaert R. 1989: Geheel van twee appartementsgebouwen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/6483 (geraadpleegd op ).