is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Appartementsgebouw in art-decostijl
Deze vaststelling is geldig sinds
Appartementscomplex in zakelijke art-decostijl naar een ontwerp door de architect David Moëd uit 1934. Opdrachtgever was de naamloze maatschappij L’Immobilière Franco Anversoise (I.F.A.), een vastgoedmaatschappij opgericht voor de bouw en het beheer van het complex door Maurice Arouété (Constantinopel, 1893-Oviedo, 1965) die er zelf ook een appartement betrok. Deze diamanthandelaar van Ottomaans-Joodse afkomst, geboren in huidige Istanbul, was in 1909 naar Antwerpen geëmigreerd, samen met zijn oudere broer Maer en mogelijk andere leden van het gezin. Later vestigde hij zich in Parijs, waar hij de Franse nationaliteit verwierf en in 1927 in het huwelijk trad met Laure Behar (°Constantinopel, 1906), om vervolgens terug te keren naar Antwerpen. Maurice Arouété ontsnapte net als zijn zonen Robert en Jean aan de jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog, en overleed op 72-jarige leeftijd in het Spaanse Oviedo.
De bouw van het complex, dat uit een groot flatgebouw aan de straat en een kleiner in de tuin bestaat, werd najaar 1934 aangevat en eind 1935 voltooid. Voor de uitvoering tekende de aannemer Gustaaf Jules De Witte uit Borgerhout. Het flatgebouw in de tuin, nog tijdens de bouw verhoogd met een extra verdieping, kreeg in 1936-1937 een bescheiden aanbouw met portaal- en kantoorfunctie. Voordien werd het perceel ingenomen door het hotel Bennert, een statig, door portieken geflankeerd herenhuis in eclectische stijl uit het laatste kwart van de 19de eeuw. Het appartementscomplex omvat veertien flats van hoge standing in het hoofdgebouw, en vijf bescheiden standaardflats in het bijgebouw. Uiterlijk begin 1936 nam architect Moëd zelf zijn intrek in één van de appartementen van het pas voltooide complex. Dat jaar ontwierp hij voor Maer Arouété, eveneens diamanthandelaar van beroep, het flatgebouw Quellinstraat 45, na eerder al diens woning Edelinckstraat 9 te hebben verbouwd.
De Joodse architect David Moëd, wiens loopbaan vermoedelijk begin 1928 van start ging, liet zich al vroeg in zijn loopbaan, opmerken met de standingvolle art-deco-flatgebouwen Rapoport-Wellner aan de De Merodelei, en Dimenstein-Greenberg in de Consciencestraat. Van Moëd zijn in Antwerpen een vijftiental appartementsgebouwen gekend, veelal voor Joodse opdrachtgevers. Zijn architectuur onderscheidt zich door een ingehouden modernisme, met een verzorgde afwerking en een discrete ornamentiek in art-decostijl. De ruime en comfortabele appartementen bestemd voor de welstellende middenklasse of burgerij, beantwoorden aan een conventioneel schema, voorzien van eigentijds comfort en uitgerust voor inwonend personeel. Moëd wist in mei 1940 met vrouw en kinderen bezet Europa te ontvluchten, dankzij een irregulier visum verstrekt door de Portugese consul in Bordeaux. Zij vestigden zich in de Verenigde Staten, waar David opnieuw een architectenpraktijk uitbouwde. Moëd overleed in 1991 in Israël.
Het appartementscomplex Arouété behoort met het nauw verwante, één jaar later ontworpen complex van de maatschappij Boduognat hogerop aan de Belgiëlei, tot de belangrijkste privé-woningbouwprojecten van David Moëd uit de jaren 1930. In beide gevallen beschikkend over het ruime, diepe perceel van een voornaam herenhuis, betekende de inplanting van een tweede, kleiner flatgebouw in de tuin, een novum in Antwerpen. De gebouwen staan haaks ten opzichte van elkaar ingeplant op het L-vormige perceel. Beide complexen werden in 1937 gepubliceerd in het tijdschrift Bâtir: “L’architecte D. Moëd fut lancé par la construction rapide, mais méthodiquement poursuivie d’une suite de bâtiments d’appartements puissants, pittoresques ou élégants, étudiés pour l’usage d’une bonne bourgeoisie, en partie étrangère. Si les immeubles édifiés d’après les conceptions techniques de l’architecte D. Moëd révèlent parfois une certaine complaisance décorative, ne croyons pas qu’il ne puisse penser une construction plus sobre, plus proche du hautain principe de la fonction pure qui oriente universellement l’évolution architecturale. Mais il cède plus aisément que quelques puristes obstinés au goût que les Anversois montrèrent de tous temps pour l’architecture somptueuse ornée. Constatons d’ailleurs que de façon générale cette ornementation est expressive et personelle.”
Het hoofdgebouw met een gevelbreedte van ruim 20 m, omvat een souterrain en zeven bouwlagen onder een plat dak. Opgetrokken met een structuur uit gewapend beton, onderscheidt het gevelfront zich door een parement uit overwegend witte natuursteen (Savonnière, Brauvilliers en Euville), in combinatie met blauwe hardsteen voor de plint en het portaal, en rood baksteenmetselwerk (Cobricam) voor de zijrisalieten. Symmetrisch van opzet legt de compositie de klemtoon op de brede middenpartij, die vanaf de pui is opgevat als een breed overstekende, oplopende erkerpartij, met een nadrukkelijk horizontale geleding afgewerkt door de kroonlijst. Het gevelontwerp voorzag een vlaggenmast – niet uitgevoerd of verdwenen – als bekroning van de gegroefde middenpenant. De centrale erkerpartij wordt geflankeerd door rijzige, oorspronkelijk nog hoger opgetrokken zijrisalieten, waarvan de getrapte, typisch bewerkte art-deco-bekroning met dekstenen uit bouwkeramiek, is verdwenen. Waar met rondboogjes afgewerkte drielichten, gevat in een geprononceerde omlijsting met doorlopende ribben het verticale karakter versterken, zorgen balkons met sierlijke smeedijzeren borstwering op de eerste verdieping voor een decoratief accent. Van het eenvoudig omlijste, rechthoekige middenportaal met bovenlicht, zijn de fraaie smeedijzeren vleugeldeuren - één voor het hoofdgebouw en één voor het bijgebouw - verwijderd; balkonborstweringen en keldertralies bleven behouden. Oorspronkelijk uitgevoerd in geverniste eik, met kleine roeden en getint loodglas in de risalieten, is het vensterschrijnwerk nagenoeg volledig vernieuwd.
De U-vormige plattegrond omvat twee identieke appartementen per verdieping, in spiegelbeeld gegroepeerd rond de centraal ingeplante traphal met lift. Een suite van salon en eetkamer beslaat over de volledige breedte de straatzijde, met toegang via de hall. Parallel strekken zich aan de tuinzijde, de keuken, een eerste slaapkamer en de meidenkamer uit, onderling verbonden door het terras dat is uitgerust met een stortkoker voor huisvuil. Ontsloten door de nachthal, herbergt de lange vleugel de badkamer en de overige twee slaapkamers , waarvan de grootste met een balkon uitkijkt over de tuin. Met dezelfde indeling, boeten de gelijkvloerse flats aan ruimte in voor de gemeenschappelijke inkomhal en de conciërgeloge. In het souterrain beschikken de appartementen over een individuele kelder.
Het bijgebouw vormt een half vrijstaande constructie van vijf bouwlagen onder plat dak, op een quasi rechthoekige plattegrond van drie bij twee traveeën. De constructie leunt met de gemene muur aan tegen de klassenvleugel van het Stedelijk Onderwijs Gesticht voor Jongens 3. De architectuur beantwoordt aan een sober, modernistisch opzet, met een structuur uit gewapend beton, waarbij de uiterste travee zich onderscheidt als inkom- en traphal met lift. De opstanden zijn alternerend opgebouwd uit stroken baksteenmetselwerk met brede raampartijen, en stroken cementbepleistering in ‘simili pierre’, afgewerkt met een kroonlijst. De latere aanbouw met een open portiek als begane grond, heeft een aangepaste vormgeving. Met een bescheiden, compact standaardprogramma, omvatten de vijf identieke flats een woonkamer, twee slaapkamers, een badkamer en een keuken met terras.
Auteurs: Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Belgiëlei
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Appartementsgebouw in art-decostijl [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/6489 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Stad Antwerpen
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.