is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Appartementsgebouw in art-decostijl
Deze vaststelling is geldig sinds
Appartementscomplex in zakelijke art-decostijl naar een ontwerp door de architect David Moëd uit 1935. Opdrachtgever was de naamloze maatschappij Boduognat, vernoemd naar het vandaag verdwenen standbeeld van het opperhoofd der Nerviërs op het nabijgelegen ‘rond punt’ van de Belgiëlei. De vastgoedmaatschappij opgericht voor de bouw en het beheer van het complex, werd vertegenwoordigd door de diamanthandelaar Maurice Salti (Constantinopel, 1880-Antwerpen, 1956), die er in oktober 1936 zelf een appartement betrok. Van Ottomaans-Joodse afkomst, geboren in het huidige Istanbul, was Salti in 1887 samen met zijn vader Haïm Joseph Salti (°Constantinopel, 1859), zijn moeder Rebecca Esquenasi (Constantinopel, 1860-Amsterdam, 1917) en zijn vijf jaar jongere broer Albert naar Antwerpen geëmigreerd, waar de vier andere kinderen van het gezin geboren werden. Hij huwde in 1908 in Bordeaux met Marguerite Götz (°Antwerpen, 1887), die in 1911 dochter Rebecca Jacqueline en in 1914 zoon André Benjamin ter wereld bracht. Deze laatste zou in 1943 omkomen in het vernietigingskamp Auschwitz. Maurice Salti die in 1937 tot Belgisch staatsburger was genaturaliseerd, overleed op 76-jarige leeftijd in Antwerpen.
De bouw van het complex, dat uit een groot flatgebouw aan de straat en een kleiner in de tuin bestaat, werd najaar 1935 aangevat en najaar 1936 voltooid. De bouwplannen werden tijdens de uitvoering tot twee maal toe gewijzigd, in november 1935 en januari 1936. Daarbij kregen de achtergevels, aanvankelijk ontworpen met erkerpartijen, bow-windows en afgeronde hoeken, een sterk vereenvoudigd profiel, gepaard met beperkte verschuivingen in de indeling van de plattegrond. Het appartementscomplex omvat veertien flats van hoge standing in het hoofdgebouw, en acht bescheiden standaardflats in het bijgebouw.
De Joodse architect David Moëd, wiens loopbaan vermoedelijk begin 1928 van start ging, liet zich al vroeg in zijn loopbaan, opmerken met de standingvolle art-deco-flatgebouwen Rapoport-Wellner aan de De Merodelei, en Dimenstein-Greenberg in de Consciencestraat. Van Moëd zijn in Antwerpen een vijftiental appartementsgebouwen gekend, veelal voor Joodse opdrachtgevers. Zijn architectuur onderscheidt zich door een ingehouden modernisme, met een verzorgde afwerking en een discrete ornamentiek in art-decostijl. De ruime en comfortabele appartementen bestemd voor de welstellende middenklasse of burgerij, beantwoorden aan een conventioneel schema, voorzien van eigentijds comfort en uitgerust voor inwonend personeel. Moëd wist in mei 1940 met vrouw en kinderen bezet Europa te ontvluchten, dankzij een irregulier visum verstrekt door de Portugese consul in Bordeaux. Zij vestigden zich in de Verenigde Staten, waar David opnieuw architectenpraktijk uitbouwde. Moëd overleed in 1991 in Israël.
Het appartementscomplex Boduognat behoort met het nauw verwante, één jaar vroeger ontworpen complex van de maatschappij Immobilière Franco Anversoise verderop aan de Belgiëlei, tot de belangrijkste privé-woningbouwprojecten van David Moëd uit de jaren 1930. In beide gevallen beschikkend over het ruime, diepe perceel van een voornaam herenhuis, betekende de inplanting van een tweede, kleiner flatgebouw in de tuin, een novum in Antwerpen. De gebouwen staan haaks op elkaar ingeplant, verbonden door de tuinaanleg met op het centrale rond punt oorspronkelijk een fonteintje. In tegenstelling tot het eerst gebouwde complex, waar de centrale traphal de toegang tot de tuin verspert, hield de architect bij het ontwerp van het complex Boduognat rekening met een vrije doorgang via portaal en inkomhal voor de ‘auto-pompe’ van de brandweer. Beide complexen werden in 1937 gepubliceerd in het tijdschrift Bâtir: “L’architecte D. Moëd fut lancé par la construction rapide, mais méthodiquement poursuivie d’une suite de bâtiments d’appartements puissants, pittoresques ou élégants, étudiés pour l’usage d’une bonne bourgeoisie, en partie étrangère. Si les immeubles édifiés d’après les conceptions techniques de l’architecte D. Moëd révèlent parfois une certaine complaisance décorative, ne croyons pas qu’il ne puisse penser une construction plus sobre, plus proche du hautain principe de la fonction pure qui oriente universellement l’évolution architecturale. Mais il cède plus aisément que quelques puristes obstinés au goût que les Anversois montrèrent de tous temps pour l’architecture somptueuse ornée. Constatons d’ailleurs que de façon générale cette ornementation est expressive et personelle.”
Het hoofdgebouw met een gevelbreedte van ruim 20 m, omvat een souterrain en zeven bouwlagen onder een plat dak. Opgetrokken met een structuur uit gewapend beton, onderscheidt het gevelfront zich door een verzorgd parement uit witte natuursteen in groot steenverband, op een plint uit blauwe hardsteen. Symmetrisch van opzet legt de compositie de klemtoon op het brede, geprofileerde, hoger opgetrokken en van boven de pui licht overstekende middenrisaliet. Nadrukkelijk horizontaal geleed, met brede raampartijen wordt dit laatste afgewerkt door een blinde attiek, met als centraal topstuk de console van een vermoedelijk nooit geplaatste vlaggenmast. Beide flankerende traveeën kenmerken zich door de halfronde erkertjes met gebombeerde beglazing, die de middenas van raampartijen beeldbepalend accentueren. Zoals de raampartijen is het middenportaal gevat in een geprofileerde omlijsting met waterlijst. De fraaie smeedijzeren vleugeldeur en keldertralies zijn bewaard, evenals het merendeel van het oorspronkelijke stalen vensterschrijnwerk, geleverd door de firma Constructions Métalliques de Hoboken “Cometho”.
De U-vormige plattegrond met vleugels van ongelijke lengte, omvat twee appartementen per verdieping, afwijkend van oppervlakte en indeling, ontsloten door de uit de middenas ingeplante traphal, die met een grote en kleine lift is uitgerust. Een suite van salon en eetkamer beslaat telkens over de volledige breedte de straatzijde, toegankelijk via de hall met vestiaire. Parallel hiermee bevindt een eerste slaapkamer zich aan de tuinzijde. Ontsloten door de nachthal, herbergt de lange vleugel achtereenvolgens de keuken met terras alwaar een stortkoker voor huisvuil, de meidenkamer, de bad- en overige slaapkamers, waarvan de grootste met een balkon uitkijkt over de tuin. In het kleinere zuidelijke appartement gaat het om twee slaapkamers en één badkamer, in het grote noordelijke - dat ook de traphal incorporeert - om drie slaapkamers en twee badkamers. Met dezelfde indeling, boeten de gelijkvloerse flats aan ruimte in voor de gemeenschappelijke inkomhal met vrije doorgang naar de tuin, waardoor het kleine appartement slechts twee slaapkamers telt. In het souterrain beschikken de appartementen over een individuele kelder.
Het bijgebouw vormt een vrijstaande constructie van vier bouwlagen onder plat dak, op een plattegrond in zaagtand van vier bij drie traveeën, met een aanleunend inkomportaal. De architectuur beantwoordt aan een sober, modernistisch opzet, met een structuur uit gewapend beton, en opstanden alternerend opgebouwd uit stroken baksteenmetselwerk met brede raampartijen, en stroken cementbepleistering in ‘simili pierre’, afgewerkt met een kroonlijst. Met een bescheiden, compact standaardprogramma, zijn de acht flats twee aan twee per verdieping gegroepeerd rond de traphal met lift. Zij omvatten een woonkamer, twee slaapkamers, een badkamer en een keuken met terras alwaar een stortkoker voor huisvuil, en een meidenkamer.
Auteurs: Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Belgiëlei
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Appartementsgebouw in art-decostijl [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/6507 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Stad Antwerpen
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.