Burgerhuis in eclectische stijl naar een ontwerp door de architecten Florent Vaes en Joan Coninck Westenberg uit 1911. Opdrachtgever was Maarten Rudelsheim (Amsterdam, 1873-Antwerpen, 1920), die in 1885 vanuit zijn geboortestad naar Antwerpen emigreerde, met zijn vader kruidenier Bernard Rudelsheim (°Amsterdam, 1837), moeder Grietje Bierman (°Edam, 1838) en jongere zus Marie-Rosette (°Amsterdam, 1875). Hij studeerde tot doctor in de Germaanse filologie aan de Rijksuniversiteit Gent, werd tot Belg genaturaliseerd in 1898, en tot assistent bibliothecaris van de stad Antwerpen benoemd in 1900. De huisnaam "Neerlandia" verwerkt in een gevelsteen op de erker, kan zowel naar de Nederlandse afkomst als naar de vorming als neerlandicus van de bouwheer verwijzen. Rudelsheim overleed in 1920 in de Antwerpse gevangenis, veroordeeld tot tien jaar cel voor zijn rol als activist en voortrekker van de vernederlandsing van de Gentse universiteit tijdens de Eerste Wereldoorlog.
De schoonbroers Florent Vaes en Joan Coninck Westenberg, die vóór de Eerste Wereldoorlog gedurende een zestal jaar een gezamenlijke praktijk voerden, legden zich naast de cottagevilla in het bijzonder toe op dit specifieke woningtype. Zelf gevestigd in een dubbelwoning in de Bosmanslei, werden alleen al aan de Jan van Rijswijcklaan zeven van dergelijke burgerhuizen opgetrokken.
Met een gevelbreedte van twee ongelijke traveeën, omvat de rijwoning een souterrain en drie bouwlagen onder een plat dak. De lijstgevel heeft een parement uit metselwerk van witte Silezische brikken in kruisverband, ruim verwerkt met natuursteen. De asymmetrische gevelcompositie legt de klemtoon op de brede zijtravee, die over de eerste twee bouwlagen wordt gemarkeerd door een oplopende driezijdige erker, en hogerop door een drielicht. Verder is de gevel vrij sober van opzet, met een nadrukkelijke horizontale geleding, boven de kroonlijst afgewerkt door hoekpostamenten. De discrete ornamentatie is ontleend aan de Lodewijk XVI-stijl, met als meest opvallende onderdelen het entrelacs-paneel, de chutes en rozetten van erker en postamenten, en de vensteromlijstingen met oren. De deur met een getoogde luifel als middenkalf, wordt bekroond door een ronde oculus. Het oorspronkelijke houten schrijnwerk met kleine roedeverdeling is bewaard, evenals de smeedijzeren keldertralies en het voortuinhek.
De plattegrond beantwoordt aan de klassieke typologie van de burgerwoning, met oorspronkelijk een kantoor en de keuken in het souterrain. Volgens de bouwplannen biedt de begane grond ruimte aan een suite van salon en eetkamer, geflankeerd door de inkom en het trappenhuis. Een veranda over de volledige breedte van de woning, met een erker als zitje, kijkt uit over de tuin. De bovenverdiepingen omvatten vermoedelijk een voorkamer en respectievelijk twee en een achterkamers.
- Stadsarchief Antwerpen, bouwdossier 1911#244; vreemdelingendossier 481#56602.
- DE VOS-VAN KLEEF D. 1913: Nieuwe huizen in en rond de stad, De Bouwgids 5.10, 175-176.