Teksten van Résidence Britannia

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/6585

Résidence Britannia ()

Historiek en context

Modernistisch appartementsgebouw naar een ontwerp door de architect Léon Stynen uit 1935. Opdrachtgever was Alphonse Derboven, directeur van de tabaksfabriek Vander Elst Frères, producent van het populaire, in 1923 gelanceerde sigarettenmerk Belga. Stynen had in het begin van zijn loopbaan voor Derboven al een drietal gebouwen had gerealiseerd. Zo ontwierp hij in de periode 1922-1924 niet alleen diens eigen woning in de Jan Van Rijswijcklaan, maar ook appartementsgebouwen in Knokke (Alfred Verweeplein) en Brussel (Aduatiekersstraat 65). De "Résidence Britannia", waarvoor een bestaand herenhuis werd gesloopt, omvat acht flats van hoge standing, een conciërgewoning en garages. Het gebouw werd in 1935-1936 opgetrokken door de aannemer Gustaaf Moons uit Borgerhout. Voor de berekening van de structuur uit gewapend beton op een paalfundering van Pieux Franki, stond het Technisch Studiebureel Constructor in. Het overschrijden van de reglementaire bouwhoogte werd toegestaan, met verwijzing naar de verfraaiing van het straatbeeld.

De "Résidence Britannia" behoort tot het gerijpte modernistische oeuvre van Léon Stynen, een fase in zijn architectuur die tijdens de latere jaren 1920 tot ontwikkeling kwam onder invloed van Le Corbusiers Pavillon de l’Esprit Nouveau op de Exposition Internationale des Arts Décoratifs et Industriels Modernes van 1925 in Parijs. Het appartementsgebouw volgde op het ontwerp van de eigen woning van de architect in de Camille Huysmanslaan, de "Résidence Elsdonck" in Wilrijk, en de bioscoop "Rex" op de De Keyserlei, en kwam gelijktijdig tot stand met het verwante appartementsgebouw Lachapelle in Berchem. Een gemeenschappelijk kenmerk van beide laatste flats, eigen aan de architectuur van Stynen uit deze bijzonder productieve periode, is de ondubbelzinnig modernistische vormgeving in combinatie met een gepersonaliseerd, veredelt materiaalgebruik. De kunstcriticus Pierre-Louis Flouquet refereert naar deze kwaliteiten in zijn bespreking van de "Résidence Britannia" voor het tijdschrift Bâtir als: "L’architecte moderne dispose d’un ensemble de modes constructifs, et formes essentielles, de matériaux éprouvés qui, selon la qualité de sa sensibilité et la subtilité de ses connaissances, lui permettront de concevior des édifices purement rationels ou d’une esthétique recherchée. La simplicité de ces moyens ne sous-entend nullement l’obligation d’uniformité. (...) Qu’un element neuf intervienne et le nombre de combinaisons s’accroit géométriquement. Cet element neuf, de nos jours, l’industrie le propose à la technique pour qu’elle se l’approprie, et l’ayant assimilé, l’utilise à des fins qui peuvent être hautement artistique sans cesser d’être rationelles. Le nouvel immeuble d’appartements de Léon Stynen, méticuleusement visité, nous faisait récemment songer à cela. Il est peu de constructions où Stynen ne tente, avec la sécurité que donne la réflexion et l’expérience, d’incorporer à l’architecture nouvelle, déjà si solidement établie, quelque element nouveau: tantôt dans l’ordre constructif et tantôt dans lordre esthétique."

Léon Stynen realiseerde met de "Résidence Britannia" midden jaren 1930 een van de meest stijlvolle appartementsgebouwen van hoge standing in Antwerpen. Binnen deze typologie behoort de architectuur bovendien tot de zuiverste uitingen van de Internationale Stijl, met typische kenmerken als de 'façade libre', bandramen en vandaag verdwenen 'hublots'. Vergelijkbare voorbeelden zijn de "Résidence Prince Albert" door de architect Nachman Kaplansky op de Prins Albertlei en de "Résidence Idéale" door de architecten Jules Wellner en Aron Samuel Freudman op de Belgiëlei, beide één jaar later ontworpen in 1936. De geraffineerde eenvoud en gestroomlijnde elegantie van de gevelarchitectuur, vindt een weerspiegeling in de rationele plattegrond van de flats, met bijzondere aandacht voor lichtinval en uitrusting. Waar de "Résidence Elsdonck" het ideaal van het 'immeuble villa' in een groene omgeving vertegenwoordigde, stond de "Résidence Britannia" model voor het flatgebouw in een verdichte stedelijke context. Met deze specifieke typologie had Stynen al eerder ervaring opgedaan tijdens zijn stage bij architect Gerard De Ridder, en in 1933-34 via gezamenlijke projecten met François Dens en het bureau Alfred Portielje en Jan De Braey die destijds als specialisten ter zake golden. De bouw van de "Résidence Britannia" viel samen met de schaalvergroting die zich in deze periode aan de Leien en rond het Stadspark aankondigde, als gevolg van de doorbraak van de koopflat. Drie jaar later, in 1938, realiseerde Stynen in opdracht van de Nationale Kas van Bediendenpensioenen een appartementsgebouw op de Van Eycklei, waar hij allicht voor het eerst experimenteerde met de duplexflat, een typologie die hij in de naoorlogse periode zou perfectioneren.

Architectuur

Met een gevelbreedte van ongeveer 12 m, telt het onderkelderde complex in totaal negen bouwlagen onder een plat dak. In relatie tot de functionele indeling van het gebouw, is de drieledige gevelopstand opgebouwd uit een gedrukte sokkel, een overstekende bovenbouw, en een terugwijkend penthouse. Het gebouw ontleend zijn karakter vooral aan de brede, over zeven bouwlagen oplopende erkerpartij, bedoeld om het vloeroppervlak, de lichtinval en het uitzicht van de appartementen te optimaliseren. Nadrukkelijk horizontaal geleed springt deze 80 cm diep uit het gevelvlak van de bovenbouw, dat zoals gebruikelijk bij Stynen volledig wordt omlijst door een vlak bandprofiel. Ter versterking van de plastische volumetrie, laat de architect de blauwe-hardsteenbekleding van de erker, contrasteren met het parement uit roomkleurig travertijn van de overige geveldelen. Waar de bouwplannen nog uitgaan van de in het modernisme veeleer gebruikelijke stalen ramen, werd in de uitvoeringsfase geopteerd voor schrijnwerk uit tropisch hardhout (Moelmein teak) met een karakteristiek warm coloriet. Stynen besteedde bijzondere zorg aan de indeling van deze hoge en doorlopende raampartijen van drie traveeën, zowel vanuit een functionele als een esthetische reflex, resulterend in een evenwichtige, lineaire verhouding van grafische kwaliteit. Elke travee is daarbij opgedeeld in een ongelijkmatig raster, met twee mobiele raamvleugels voor verluchting en onderhoud. Een gelijkaardig principe had hij een jaar eerder al toegepast voor de stalen raampartijen van de appartementen boven de bioscoop "Rex", en ook in zijn naoorlogse werk bleef hij hier verder op doorwerken. De smeedijzeren borstwering van de dakverdieping heeft een veeleer decoratief ruitpatroon als motief. In de pui is de dubbele reeks 'hublots' die oorspronkelijk het inkomportaal flankeerde bij een latere verbouwing aangepast tot twee rechthoekige vensters; hetzelfde gebeurde vermoedelijk in de inkomhal. Uitgevoerd in brons zijn zowel de inkomdeur als de opschriften in losse letters (huisnaam en -nummer, "service") bewaard; de poort van de dienstingang is vernieuwd.

De ruime appartementen beslaan telkens een volledige verdieping, verbonden door de traphal met lift (oorspronkelijk van het merk Daelemans). Uitgerust voor inwonend personeel, is de L-vormige plattegrond door de centrale hal opgedeeld in een dag- en nachtzone. In de voorbouw aan de lei bevinden zich het 'bureau-fumoir' en de suite van salon en eetkamer, waarbij de keuken met office en terras aansluit. Oorspronkelijk was dit dienstcompartiment uitgerust met inbouwkasten en -aanrechten, een goederenlift vanuit het dienstportaal, een huistelefoon en een stortkoker voor huisvuil. Verbonden door een lange gang bestaat de nachtzone in de achterbouw achtereenvolgens uit de vestiaire, de meidenkamer, en twee slaapkamers aan weerszij van de badkamer. Volgens de bouwplannen omvat de begane grond de inkomhal en de conciërgeloge, en - bereikbaar vanuit de dienstingang - het dienstportaal met bergruimte voor leveringen, vier garages en twee rijwielstallingen. De ondergrond biedt ruimte aan de gemeenschappelijk was- en droogplaats, de badkamer voor het personeel en de privé-kelders.

De inkom- en traphal weerspiegelt de standing van het gebouw, met een wandbekleding uit hetzelfde travertijn als de gevel, een marmeren vloer en indirecte verlichting via plastische lichtkoven; de trap is uitgevoerd in granito.

  • Stadsarchief Antwerpen, bouwdossier 18#2379.
  • Architectuurarchief Vlaanderen, Archief Léon Stynen, dossier Résidence Britannia.
  • FLOUQUET P.L. 1936: Immeuble d’appartements à Anvers. Architecte Léon Stynen, Bâtir 5.42, 676-677.

Auteurs:  Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Braeken J. 2013: Résidence Britannia [online], https://id.erfgoed.net/teksten/144652 (geraadpleegd op ).


Flatgebouw ()

Flatgebouw van negen bouwlagen met acht ruime appartementen naar ontwerp van L. Stynen van 1935-36. Structuur van gewapend beton, parement van travertijn en graniet (erker). Bovenverdieping uitgewerkt als brede erker, dakappartement met overluifeld terras. Horizontale gevelbrede vensterregisters met originele roeden van teak. Begane grond oorspronkelijk met zogenaamde patrijspoorten, nadien verbouwd tot rechthoekige vensters. Rechthoekige deur en poort, laatstgenoemde van dienstingang die onder meer toegang geeft tot de garages. Conciërgewoning op gelijkvloerse verdieping, kelderverdieping met gemeenschappelijke dienstlokalen en individuele kelders.

  • Bâtir, nummer 42, mei 1936, p. 677.

Bron: PLOMTEUX G. & STEYAERT R. met medewerking van WYLLEMAN L. 1989: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Antwerpen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 3nc, Brussel - Turnhout.
Auteurs:  Plomteux, Greet; Steyaert, Rita
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Plomteux G. & Steyaert R. 1989: Résidence Britannia [online], https://id.erfgoed.net/teksten/6585 (geraadpleegd op ).