Neogotisch burgerhuis samen met het links aanpalende burgerhuis in neo-Vlaamserenaissance-stijl gebouwd naar een ontwerp door de architect Albert Delrue uit 1881. Opdrachtgever was Joseph Hubert Kockx, een handelaar in confectiekleding uit de Schippersstraat, die vervolgens zijn intrek nam in het linker pand (nummer 19). In 1872 had hij op het hoekperceel van De Coninckplein en Van Arteveldestraat al twee gekoppelde neoclassicistische burgerhuizen laten bouwen. Op de aanpalende percelen zijde Van Arteveldestraat volgden in 1879 en 1880 de neo-Vlaamserenaissance-huizen “In den Arend” en “Jacob van Artevelde”, waarvoor Kockx een eerste maal beroep deed op Delrue. 'Geteisterd' tijdens de Tweede Wereldoorlog, werd de dakstructuur in 1946 in opdracht van de bakker Fr. Weyns door de architect M. De Clercq vervangen door een vierde bouwlaag.
De burgerhuizen Kockx behoren tot het vroege oeuvre van Jan Delrue, van wie een vijfentwintigtal nieuwbouwprojecten zijn geïdentificeerd uit de jaren 1877 tot 1894. Hij paste voor zijn burgerhuizen zowel de conventionele neoclassicistische stijl toe, als een rijk geornamenteerde tot pittoreske neo-Vlaamserenaissance, neobarokke of neogotische vormentaal. De architect was aanvankelijk vooral actief in de Stationswijk, en vanaf midden jaren 1880 ook in Zurenborg, waar hij enkele huizengroepen tot stand bracht voor de Naamlooze Maatschappij voor het bouwen van Burgershuizen in het Oostkwartier. De laatste tien jaar van zijn leven – hij overleed op vijfenveertigjarige leeftijd – lijkt Delrue niet meer actief te zijn geweest.
Rijwoning oorspronkelijk met enkelhuisopstand van drie traveeën en drie bouwlagen onder een complex zadeldak (nok parallel aan de straat), sinds 1946 vier bouwlagen onder een plat dak. Bij deze verbouwing na oorlogsschade verdwenen de manke puntgevel met houten windveren en makelaar, geopend door spitsbogig drielicht met maaswerk, en het spitse dakvenster met schouderstukken en een kruisbloem. Ook de pui is verbouwd, oorspronkelijk geopend door een spitsboogportaal en kruiskozijnen, alle bekroond door een wimberg met kruisbloem. Zo resten van de oorspronkelijke opstand slechts de twee bovenverdiepingen, opgetrokken uit rood baksteenmetselwerk in kruisverband, met speklagen en kruismonelen uit witte natuursteen, verankerd door smeedijzeren lelie-ankers. De opstand is opgebouwd uit registers van kruiskozijnen met een ontlastingsboog, gevat in een spits, blind boogveld. De linker portaaltravee onderscheidt zich op de eerste verdieping door een breder kruiskozijn en een ondiep balkon met balusters op de postamenten.
- Stadsarchief Antwerpen, bouwdossiers 1881#822, 1872#268 en 18#19972.