Geheel gevormd door een café en een burgerhuis in art-nouveaustijl, gebouwd in opdracht van Edmond Van den Hende-Jacobs, naar een ontwerp door Gustave Fierens uit 1909 (gevelinscripties). Het ensemble is representatief voor het vroege oeuvre van de architect, wiens carrière omstreeks 1905 een aanvang nam. Van bij de start bijzonder productief, realiseerde Fierens vóór de Eerste Wereldoorlog tientallen heren- en burgerhuizen in Antwerpen, vaak ontworpen als eenheidsbebouwing. Daarbij paste hij naargelang het project de beaux-artsstijl of een gematigde art nouveau toe, soms een combinatie van beide, geïnspireerd op eigentijdse Franse voorbeelden. Tijdens de jaren 1920 en 1930 evolueerde zijn architectuur van een sobere art deco naar een gematigd modernisme. Tot de belangrijkste latere werken behoort het sociaal wooncomplex van de huisvestingsmaatschappij Onze Woning uit 1937-1939, met in totaal 205 flats ingeplant op het bouwblok Nationalestraat, Kronenburgstraat, Van Craesbeeckstraat en Willem Lepelstraat. De architect was actief tot midden jaren 1950.
Met een gevelbreedte van drie traveeën, omvatten de volgens repeterend schema gekoppelde rijwoningen drie bouwlagen onder een zadeldak (nok parallel aan de straat, pannen). De lijstgevels hebben een kleurrijk metselwerkparement in kruisverband, met gebruik van blauwe hardsteen voor de hoge, bewerkte plint en lekdrempels, en witte natuursteen (Euville) voor de boogaanzetstukken, kraag- en sluitstenen, de puilijst, medaillons, vensterposten en steigergaten. In het rechter pand (nummer 48) bestaat het metselwerk uit ivoorkleurige ‘Rijnse brikken’, voor de ontlastingsbogen, borstweringen en friezen geaccentueerd door groen geglazuurde baksteen (Giessen). In het linker pand (nummer 50) zijn volgens hetzelfde principe gele en ivoorkleurige ‘Rijnse brikken’ gecombineerd. Beide enkelhuizen hebben een gelijkaardige begane grond, maar een afwijkend ordonnantieschema in de bovenbouw. Geleed door de geprofileerde puilijst, wordt de bovenbouw van nummer 48 in kolossale orde geritmeerd door getoogde spaarvelden met sluitsteen, waarvan de met kraagstenen versierde lisenen rusten op art-nouveau-medaillons. Axiaal van opzet wordt de bovenbouw van nummer 50 geopend door drie- en vierlichten met bewerkte posten. Het drielicht van de eerste verdieping onderscheidt zich door een smeedijzeren art-nouveau-borstwering in de middenas, een ijzeren I-latei met rozetten en een gestrekte waterlijst. Verder overwegend schouderbogige muuropeningen, de bovenvensters op gebogen lekdrempels met spuwer. Een houten kroonlijst op modillons en uitgelengde consoles vormt telkens de gevelbeëindiging. In nummer 48 rest van het houten schrijnwerk enkel de inkomdeur met siersmeedwerk; smeedijzeren keldertralies. In nummer 50 is ook het vensterschrijnwerk met typische roeden gedeeltelijk behouden. De verlaagde middendeur en de mezzaninevensters van dit pand zijn latere verbouwingen. Oorspronkelijk waren de getoogde boogvelden onder de kroonlijst gevuld met kleurrijke tegelpanelen.
De plattegronden beantwoorden aan de klassieke typologie van het burgerhuis, dat uit een hoofdvolume en een smalle achterbouw bestaat, ontsloten door de zijdelings ingeplante inkom- en traphal. Volgens de bouwplannen omvat de begane grond van het rechter pand (nummer 48) de gebruikelijk enfilade van salon, eetkamer en veranda, in de achterbouw geflankeerd door de keuken annex pomphuis en wc. De begane grond van het linker pand (nummer 50) volgt hetzelfde schema, maar met een café in plaats van het salon. Van de bovenverdiepingen ontbreken de plattegronden in het bouwdossier.
- Stadsarchief Antwerpen, bouwdossier 1909#618.
- GOEYVAERTS J. & DE RIDDER G. [1910]: Jubelalbum van de Kring voor Bouwkunde 1900-1910, Antwerpen, 86-87.