is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Danszaal Gillade
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument Danszaal Gillade
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Danszaal
Deze vaststelling was geldig van tot
De zaal Gillade is een danszaal in art-decostijl uit het begin van de 20ste eeuw.
Reeds in de 19de eeuw was de zaal van Jean Gillade in de Hoogstraat (huidige Louis D'Haeseleerstraat), toen gekend als De Groenen Hof, een der meest gekende danszalen van Aalst. Tot 1783 had die locatie deel uitgemaakt van de moestuin van het Theresianenklooster aan de Pontstraat, dat na onteigening onder Jozef II verkaveld werd.
Samen met een tiental andere uitbaters van grote zalen richt Jean Gillade in 1904 een brief aan het toenmalige stadsbestuur om tijdens de winter negen dansavonden méér te mogen inrichten dan de ongeveer acht (op kermisdagen) toegelaten dansavonden, als argument werd gesteld dat “...de feestvierders anders naar Dendermonde zouden trekken”. Na het overlijden van Jean Gillade in 1904 blijft zijn weduwe, Marie Modderie, beter gekend als Mieke Gillade, met succes de zaal verder uitbaten. Ook na de Eerste Wereldoorlog blijft het orgel - en de hele zaak - goed draaien.
In 1923 beslist de uitbaatster onder impuls van haar schoonzoon Jean Van Den Broeck en de twee dochters Palmyre en lrène een volledig nieuwe zaal te bouwen. Daardoor verdwijnt de tuin en dus ook de oude naam van de zaal: ze kiezen voor Folies Bergère, naar het beroemde Parijse voorbeeld en het volkstheater aan het Brusselse Noordstation met de zelfde naam. Het zal een art-decogebouw worden. Een stijl die vooral aangewend wordt in cinema's voor stomme film en danszalen voor charleston, waar luxe even de alledaagse miserie doet vergeten.
De bouwplannen worden getekend door de Gentse architect Jules Lippens en in maart 1924 goedgekeurd door het schepencollege. De voorgevel wordt evenwel gestileerder uitgevoerd dan het plan. De symmetrische cementen gevelopbouw met bloembanden en geometrische motieven rond de strakke erkers is typisch voor de eerste periode van Jules Lippens. Die vier erkers springen opvallend - bijna agressief - naar voor en ook het grote steekboogvenster trekt de aandacht. Pas daarna komt de hele, harmonieuze kracht van de gevel tot uiting. Ook met deze gevel bewijst Lippens zich dus als "architect van het temperament"(Batir, januari 1935).
Op 16 november 1924 houdt de N.S.B. (Nationale Strijdersbond) in de Folies Bergère al een feest ten voordele van de oorlogswezen. Maar slechte afspraken met de aannemer (waaruit betalingen voor niet uitgevoerde werken voortvloeien) en een proces met de rentenier Boyé over een gemeenschappelijke scheidingsmuur leiden in september 1925 tot financiële problemen. In maart 1926 wordt de zaak failliet verklaard. De zaal “bevattende drie groote ingangsdeuren, ingangsplaats, winket, drij bufetten” wordt “openbaarlijk”te koop aangeboden: “Dezen eigendom gansch nieuw is gebouwd in ciment en is gevloerd met mozaiek, behalve de zaal die voorzien is van een plankenvloer. Hij is ook voorzien van elektrieksche verlichting en van twee ventilateurs”. De instelprijs op de laatste zitdag is 80.000 frank.
In april 1927 koopt de Aalsterse textielfabriek ‘de Viscose’ het pand en gebruikt het als feestzaal en lokaal van de 'Fanfare Viscose'. Tijdens de mobilisatie (1938-40) werden er opgeroepen soldaten gehuisvest. Gedurende de Tweede Wereldoorlog huurt de stad de zaal voor een symbolische frank om er bedeelde Winterhulp soep te laten bedelen in het ruime ingangsportaal.
Later verwerft de fabrikant Adolf Van Laethem de zaal. Hij richt er een atelier in voor het vervaardigen van haarnetjes, dat tot een 'passementwerkerij' uitgroeit (gordijnenkwasten en dergelijke).
In 1946 koopt het schepencollege van Aalst de zaal voor 1.800.000 frank, om er voorlopig een stadsschouwburg (ter vervanging van het gesloopte gebouw op de Hopmarkt) in onder te brengen, “om de toneelverenigingen op enigszins waardig peil hun culturele activiteiten te kunnen laten voortzetten, in afwachting van een nieuwe, moderne schouwburg”. Op de volgende gemeenteraadszitting is er heel wat kritiek op deze onverwachte aankoop. De oppositie laakt de ongeschiktheid (onder andere de vermeende slechte akoestiek) voor toneel van de zaal, terwijl de meerderheid de troeven van het pand naar voor brengt: “nog voor enkele maanden in orde gebracht, heeft deze zaal verwarming, een buffet, kleedkamers en een scène met daaronder cabienen. Het balkon kan gemakkelijk van 5 op 6 m gebracht worden. Bovendien komt er zo weer leven in de buurt, want er is weinig gelegenheid voor nering en tering... “. De glorietijd van de Hoogstraat (huidige Louis D'Haeseleerstraat) als uitgangsbuurt is inderdaad voorbij. Het stadsbestuur, dat decennia lang gestreden heeft tegen de zedeloosheid van de danszalen van de Hoogstraat (huidige Louis D'Haeseleerstraat), “Waar men den nacht door tapt en schinkt/ En tot den morgen spoelt en drinkt/ En niets dan slechte lied'ren zingt/ En op een orgel danst en springt”, dat stadsbestuur bezit nu de twee meest vermaarde zalen van die straat. Op voornoemde gemeenteraad wordt meteen een lening bij het Gemeentekrediet gestemd om de aankoop te bekostigen, maar toch komt er een kink in de kabel, want in 1949 maakt de Raad Van State de koop ongedaan omdat de stad nog steeds niet betaald heeft.
Ten slotte zal het ministerie van onderwijs het pand verwerven ter uitbreiding van de rijksmiddelbare meisjesschool. In 1977 stelt het Gebouwenfonds der Rijksscholen voor de “krotwoningen die de wijk ontsieren” te slopen. Enkel een eerste fase wordt uitgevoerd, de twee oude danszalen mogen nog even blijven.
Na de bescherming als monument in 1997 vat het Koninklijk Lyceum het plan op de ontmantelde zaal volledig in haar oorspronkelijke toestand te herstellen. Tien jaar later is de zaal in haar oude glorie hersteld en doet zij dienst als schoolrestaurant, gymnastiek- en feestzaal.
De zaal Gillade bezit weliswaar niet het allure van het gesloopte "Colisseum" (voormalig "Palais du Valentino") te Gent, maar betekent voor de stad Aalst een zeldzaam geworden overblijfsel van het vroegere uitgaansleven.
De zaal heeft haar oorspronkelijke structuur behouden, ofschoon deze door een vals plafond lange tijd niet zichtbaar was. De oorspronkelijke, eenvoudige bevloering is eveneens bewaard.
De danszaal is door haar gecementeerde gevel een voorbeeld van vroege art-decotoepassing in de gevelarchitectuur, gekenmerkt door een brede segmentboogvormige overspanning over de gehele gevelbreedte, waarbij de boog en de zwikken met in cement uitgevoerde florale motieven zijn uitgewerkt. Op de verdieping bevinden zich vier driehoekige erkers, een motief dat sedert de jaren 1920 veelvuldig zal worden toegepast en dat reeds aangetroffen wordt in het eerste decennium van de 20ste eeuw. Op de penanten onder de kroonlijst is ook nog het - op een classicistische vormentaal geïnspireerd - hangend bloementrosmotief aan te treffen.
De gevel van de danszaal is een typisch voorbeeld van gevelarchitectuur en -ornamentiek als voorbode van de art deco van de jaren 1920, meer bepaald een "revival" van florale, aan classicistische ornamentiek ontleende motieven, doch verstrakt in hun vormgeving, alsook het gebruik van driehoekige erkers aan gevels. De aanpalende kleinere gebouwen - het voormalig "Amerikaantje" en een pand met houten winkelpui - hebben eveneens gecementeerde, maar eenvoudige gevels.
Auteurs: Van den Bossche, Hedwig
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Louis D'Haeseleerstraat
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Danszaal Gillade [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/69 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.