BP-building ()

Historiek en context

Kantoorgebouw in naoorlogs modernisme gebouwd in opdracht van BP Belgium, de Belgische vestiging van olieproducent British Petroleum Company. Het ontwerp door de architecten Léon Stynen en Paul De Meyer, voor de uitvoering geassisteerd door Joseph Reusens, dateert van 1959-1960. De bouwwerken door het aannemersbedrijf Algemene Ondernemingen Weduwe Jerôme Van Coillie uit Oostende, gingen in 1961 van start om in 1963 te worden voltooid. Bij de ontstaansproces waren verder onder meer de ingenieursbureaus Constructor (beton), Robert et Musette (staal) en Seco (bouwkundig toezicht) betrokken, terwijl de staalconstructie werd geproduceerd door de staalfabriek Cockerill-Ougrée uit Seraing. Voor de interieurinrichting ten slotte tekenden de ontwerpers Claude Blondel en Raymond Van Loo, en industrial designer Camus, in samenwerking met de Kortrijkse Kunstwerkstede Gebroeders De Coene. Het gebouw werd op last van Stedenbouw 8 m meer noordwaarts ingeplant dan oorspronkelijk voorzien. Van het geplande auditorium aan de achterzijde van het gebouw kwam uiteindelijk niets terecht. De BP-building werd bekroond met de SBUAM-prijs van 1964, de eerste editie van de jaarlijkse architectuurprijs uitgereikt door de Société belge des Urbanistes et Architectes modernistes. Na de verzekeringsmaatschappijen Belgische Lloyd en Royale Belge, is het gebouw vandaag eigendom van de bank AXA. Het onderging intussen een grondige renovatie, met verlies van de oorspronkelijke inrichting.

Het vrijstaande torengebouw is magistraal ingeplant op de hoek van de Jan Van Rijswijcklaan en de Camille Huysmanslaan in een groenzone van 7000 m², die overloopt in het openbaar park Mastvest en wordt begrensd door de verdiepte bedding van de Ring. Het nieuwbouwproject van BP Belgium had tot doel de 350 personeelsleden van de Antwerpse zetel, die tot dan verspreid over meerdere locaties tewerkgesteld waren, in één kantoorcomplex te groeperen. Naar verluidt dacht de maatschappij in eerste instantie aan de Eiermarkt als nieuwe vestigingsplaats, maar wist Stynen de huidige, spectaculaire locatie door te drukken. Door de keuze van een bouwterrein buiten het stadscentrum, ging het bedrijf voorop in een opkomende trend bij grote ondernemingen, om hun maatschappelijke zetel in de periferie te vestigen nabij de grote verkeerswegen. Het terrein aan de rand van de Tentoonstellingswijk, een restant van de Brialmontomwalling, beantwoordde niet alleen aan de eigentijdse vereisten van een vrije inplanting in het groen. De ligging aan de Jan Van Rijswijcklaan, de belangrijkste invalsweg naar het stadscentrum vanuit richting Brussel, verzekerde ook een goede bereikbaarheid voor het autoverkeer. Architect Renaat Braem plande hier overigens eerder zijn eerste versie van het Nationaal Bouwcentrum, alvorens de terreinkeuze op het tegenoverliggende Wilrijkseplein viel. De stedenbouwkundige inplanting en de verkeerssituatie werd echter al kort na de voltooiing van de BP-building totaal gewijzigd, door de plannen voor de Ring en de Singel op het tracé van de Brialmontomwalling. Het is niet duidelijk of en in hoeverre Stynen met zijn ontwerp van het gebouw op deze feiten heeft geanticipeerd.

Voor Léon Stynen en Paul De Meyer, die inzake kantoorgebouwen niet aan hun proefstuk waren, bood de opdracht een volkomen nieuwe uitdaging, qua inplanting en concept. Hun ontwerpen uit de jaren 1950 situeerden zich immers nog in de binnenstedelijke context van het gesloten bouwblok, zoals het Consulaat van de Verenigde Staten van Amerika, L'Assurance Liégeoise beide aan de Frankrijklei en het torengebouw van E.B.E.S. aan de Mechelsesteenweg. Hier gaf de ruime, open omgeving een grote zichtbaarheid aan het torengebouw, dat omgekeerd een weids panorama bood op stad en hinterland. Anders dan voor het E.B.E.S.-torengebouw, dat met een conventioneel betonskelet was opgetrokken, ontwikkelden de architecten voor de BP-building bovendien een bijzonder innovatief en gedurfd constructieprincipe. De basisstructuur van het gebouw is een zogenaamde 'hangconstructie', die als eerste toepassing van deze aard in Europa geldt. Het Rotterdamse architectenbureau Van den Broek en Bakema maakt evenzeer aanspraak op deze primeur, met de torens van het stadhuis van Marl (Duitsland), een ontwerp uit 1958. Het concept was al in de latere jaren 1920 geformuleerd door de Duitse modernisten Heinz en Bodo Rasch, zonder ooit tot uitvoering te zijn gekomen. Het constructieprincipe berust op een combinatie van staal en beton, waarbij de trekspanningen die beter door het staal opgevangen kunnen worden, afgezonderd zijn van de drukspanningen waaraan beton de beste weerstand biedt. De ruggengraat is een zware, 57 m hoge schacht van beton, waarin de liften, de trappen, het sanitair, de lucht- en ventilatiekokers zijn ondergebracht. Hierop rust een monumentale betonnen draagconstructie met stalen kern, bestaande uit twee hoofdbalken van elk 55 m lengte, die op hun beurt negen dwarsbalken van 18 m lengte schoren, met een porte-à-faux van 6 m. Aan deze draagstoel zijn de 22 stalen trekkabels bevestigd, waaraan het uit de kern uitkragende staalskelet van de vloerplaten en de niet dragende gevelwanden zijn opgehangen. Stynen zou zich in 1962 nog een tweede maal beroepen op het principe van de ‘hangconstructie’, als wedstrijdinzending voor het Glaverbelgebouw in Watermaal-Bosvoorde. Zijn ontwerp van een wigvormig torengebouw haalde het echter niet van de bekroonde inzending, het ringvormige kantoorgebouw van Renaat Braem.

Léon Stynen, die in 1960 na bijna veertig jaar praktijk stilaan het einde van zijn loopbaan zag naderen, realiseerde met de BP-building niet alleen een van de hoogtepunten uit zijn oeuvre, maar ook een van de belangrijkste hoogbouwprojecten van de Belgische naoorlogse architectuur. Op hetzelfde moment bouwde hij met De Meyer vlakbij het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium, een tweede ijkpunt in de wijk, dat in een latere bouwfase zou uitgroeien tot het kunstencentrum de Singel. Met hun stedenbouwkundige studie voor de Wezenberg, dat de inplanting van de BP-building als uitgangspunt nam, probeerden de architecten vervolgens ook tevergeefs hun stempel te drukken op de verdere urbanisatie van de Tentoonstellingswijk. Het naoorlogse oeuvre van Stynen en De Meyer wordt gekenmerkt door een doorgedreven rationaliteit die vorm en constructie tot eenheid brengt, een rigoureuze maatvoering, en het streven naar een bouwfysisch volmaakte uitvoering. De BP-building ontleent zijn elegantie aan de lichtheid van de constructie, en het evenwicht van de proporties. Open en verticaal van karakter, legt het ontwerp niettemin de klemtoon op het strakke volume en de horizontale geleding van het gebouw. Uit het verfijnde brutalisme van vooral de monumentale draagstructuur, en uit het evenwichtige raster van de gordijngevels, blijkt de bewondering enerzijds voor Le Corbusier en anderzijds voor Ludwig Mies van der Rohe. Albert Bontridder beschrijft de BP-building in 1979 als: "Een lichtpunt in de strijd om aan de ijzeren greep van de flat- en kantoorbouwobsessie, die meer dan ooit de keel van de architekten toeknijpt, te ontsnappen." Hij citeert Pierre Puttemans: "un incontestable sens du spectacle architectural, ce qui est ce qu’il y a de meilleur chez Stynen", en ook Renaat Braem: "… een koene strukturele oplossing tot vanzelfsprekendheid… gebracht in een eenvoudige verschijning, die de spanningen toont zonder er al te veel aandacht voor te vragen. De opgehangen gevel, de dragende kern, de overstekende draagstoelen in gewapend beton zijn er, maar maken geen lawaai, ze zijn er omdat ze beantwoorden aan een logisch gefundeerde redenering. De verschijning is tevens stoer als konstruktie, en licht zwevend als omsloten ruimte, in alle details vasthoudend aan de menselijke schaal en sympathiek van materiaalkeus."

Architectuur

De kantoortoren vormt een balkvormig volume van dertien verdiepingen hoog, waarvan twee terugwijkende dakverdiepingen. De compositie bestaat uit drie geledingen: de massieve inspringende sokkel, het ‘opgehangen’ torenlichaam omhuld door transparante gordijngevels, en de sculpturale draagstructuur als bekroning. Waar de architecten in hun eerste ontwerp nog uitgingen van open vakwerkliggers als draagstructuur, werd uiteindelijk de voorkeur gegeven aan een massieve balkenconstructie. De typische betonnen belvedère die aanvankelijk als uitsprong aan de bovenste verdieping voorzien was, zoals in het appartementsgebouw De Zonnewijzer in de Mechelsesteenweg, werd uiteindelijk weggelaten. Door de volledige afwezigheid van kolommen of steunpunten aan de omtrek van het gebouw, zijn de lichte gordijngevels volkomen autonoom van ritme en verhoudingen, met bijgevolg een onbelemmerd uitzicht en een maximale lichtinval voor de kantoren. Het zwevende karakter van gebouw, wordt nog versterkt door het dwars onder de constructie geschoven volume met de toegangs- en ontvangsthal en het geplande auditorium. Sokkel, dakverdiepingen en draagstructuur zijn uitgevoerd in zichtbeton, waarbij de grootste zorg werd besteed aan de bekisting. De gordijngevels van het torenlichaam bestaan uit een doorlopende structuur van houten raamkaders in Moulmeinteak voorzien van dubbele beglazing, en een fijn metalen raster dat zowel de zonweringen, als de smalle loopbruggen bestemd voor de reiniging van het glaswerk integreert. Het inkompaviljoen is opgevat als een beglaasde luifelconstructie, met verticale houten lamellen als zonnewering. Opmerkelijk zijn de cilindrische betonnen kokers die volgens een rasterpatroon het omringende plantsoen doorbreken, en de ondergrondse parkeergarage afbakenen.

De begane grond vormt een open toegangshal met inkomsas en ontvangstbalie, rijk uitgevoerd met een wit marmeren vloer, en oorspronkelijk bemeubeld met zwart lederen fauteuils. Het auditorium waarvan enkel de fundering werd uitgevoerd, moest hier in spiegelbeeld bij aansluiten. In de ondergrond bevindt zich de parkeergarage ontsloten door een toegangshelling, die volgens de bouwplannen is uitgerust met een was-, een smeerinstallatie en een benzinepomp. Op de verdiepingen herbergt de tweeledige centrale kern de drie personenliften, de goederen- en dossierlift, sanitair, vestiaires, dienstlokalen en de twee metalen noodtrappen. De eerste tien verdiepingen hebben een standaardplattegrond, met een omlopende gang rond de kern en een gordel van kantoren aan de gevelzijden. Voor de kantoorindeling werd oorspronkelijk gebruik gemaakt van verplaatsbare, met hout beklede wanden voorzien van glas in de bovenlichten, akoestische zolderingen en linoleumvloeren. De elfde verdieping herbergt aan een zijde het personeelsrestaurant in self-service, en aan de andere zijde het restaurant en de club voor de directie, bediend door de gemeenschappelijke keuken. De club voor het personeel bevindt zich op de twaalfde verdieping omringd door ruime dakterrassen, met louter technische lokalen op het dertiende niveau erboven. Voor de kantoorinrichting, verder uitgerust met kantoormeubilair in metaal voor het personeel en hout voor de directie, werd één type stoel ontwikkeld op basis van een polyester kuipje en een verchroomd onderstel. Deze bestond in meerdere varianten – al of niet met armleuningen of voorzien van wieltjes, vast of pivoterend en verstelbaar in hoogte. Het personeelsrestaurant opteerde voor een lichte stapelbare stoel: model 3100 (de mier) van Arne Jacobsen in teakuitvoering, daar waar de raadzaal was uitgerust met een grote houten vergadertafel in ellipsvorm en Knoll-stoelen Model 71 van Eero Saarinen.

Aan de voet van de BP-building stond eertijds het beeld "perennis perdurat poeta" opgesteld, een brons door de beeldhouwer Idel Ianchelivici uit 1970, met voorstelling van twee paarden waarop een liggende figuur. Het werd ter gelegenheid van Antwerpen 93 (Culturele Hoofdstad van Europa) door BP Belgium aan de stad Antwerpen geschonken en overgeplaatst naar het Frederik van Eedenplein.

  • Stadsarchief Antwerpen, bouwdossiers 18#41067 en 18#43097
  • Architectuurarchief provincie Antwerpen, archief Léon Stynen, dossier BP-building.
  • BEKAERT, G. & DE MEYER, R. 1990: Léon Stynen, een architect. Antwerpen, 1899-1990, Antwerpen, 58-61.
  • BONTRIDDER, A. 1979: Gevecht met de rede. Léon Stynen. Leven en werk, Antwerpen, 156-169.
  • NOVGORODSKY, L. 1963: Les nouveaux bureaux de la société B.P. Belgium à Anvers, La Technique des Travaux 39.5-6, 130-139.
  • PUTTEMANS, P. 1964: L’immeuble B.P. Belgium à Anvers, Architecture 64 64.56, 392-400.
  • S.N. 1961: Suspension Structures. Office Tower. Hung Curtain Walls, Progressive Architecture 42.9, 204-207.
  • S.N. 1962: Immeuble de B.P. Belgium Anvers, La Maison 18.2, 48-51.
  • S.N. 1964: Le building de la B.P. Belgium à Anvers, La Maison 20.4, 104-109.
  • S.N. 1964: Aménagement du centre administrative de la B.P. Anvers, Architecture 64 64.57, 487-490.

Auteurs:  Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Braeken J. 2012: BP-building [online], https://id.erfgoed.net/teksten/140135 (geraadpleegd op ).


B.P.-building, nu kantoorgebouwen ()

Voorheen zogenaamde "B.P.-building", nu kantoorgebouwen van de Belgische Lloyd. Ontwerp van L. Stynen in samenwerking met P. De Meyer, 1960-63. Bekroond met architectuurprijs van Société Belge des Urbanistes et Architectes Modernistes. Vrijstaand complex in groene omgeving op kruising van Jan Van Rijswijck- en Camille Huysmanslaan. Eerste Europese realisatie van ophangsysteem met niet-dragende gevelwanden. De ruggengraat van het gebouw, die alle drukspanningen opvangt, is een verticale kooi van gewapend beton waarin liften, trappen, lucht- en ventilatiekokers zijn opgenomen. Deze 57 m hoge centrale kern verleent boven het dak steun aan twee hoofdbalken van elk 55 m die op hun beurt negen dwarsbalken schoren. Aan het uiteinde van deze balken zijn metalen kabels opgehangen, waaraan de vloeren van de twaalf verdiepingen en het raster van de gevelwanden zijn vastgemaakt. Ingang en conferentiezaal op gelijkvloers staan los van het torengebouw. Kern en bovenste bouwlaag van gewapend beton, raamwerk van hout (Moulmeinteak) met dubbele beglazing, tussen ramen en borstwering is op elke verdieping een smalle loopstrook. Oost-, zuid- en westgevel met zonnewering van kunststoflamellen.

  • BONTRIDDER A. 1962; Léon Stynen , s.l., 156-169.
  • S.N. 1962: Immeuble de B.P. Belgium- Anvers, in La Maison, nummer 2, februari 1962, 48-51.

Bron: PLOMTEUX G. & STEYAERT R. met medewerking van WYLLEMAN L. 1989: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Antwerpen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 3nc, Brussel - Turnhout.
Auteurs:  Plomteux, Greet; Steyaert, Rita
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Plomteux G. & Steyaert R. 1989: BP-building [online], https://id.erfgoed.net/teksten/6958 (geraadpleegd op ).