Ensemble burgerhuizen in neoclassicistische stijl, waarvan de nummers 122-130 als geheel werden gebouwd in opdracht van de gebroeders Van den Broeck, naar een ontwerp door Paul Leopold De Coninck uit 1883. Van deze aannemer, vader van de architect Léopold De Coninck, zijn in Antwerpen bouwprojecten geïdentificeerd uit de periode vanaf midden jaren 1860 tot begin jaren 1900. Het naar type en stijl gelijkaardige nummer 120 dateert van omstreeks 1880, maar daarvan is het bouwdossier niet teruggevonden.
Nummer 120
Rijwoning van drie traveeën en drie bouwlagen onder een zadeldak (nok parallel aan de straat, pannen). De bepleisterde en beschilderde lijstgevel met geblokte begane grond, rust op een geprofileerde plint uit blauwe hardsteen waarin getraliede keldermonden. Horizontaal geleed door de puilijst, legt de compositie de klemtoon op de middenas. Deze wordt op de eerste verdieping gemarkeerd door een balkon met voluutconsoles, waarvan de borstwering is vernieuwd. Verder beantwoordt de opstand aan een regelmatig ordonnantieschema, opgebouwd uit verkleinende registers van getoogde deur- en vensteropeningen met geprofileerde dagkanten. Bewerkte sluitstenen en doorgetrokken lekdrempels accentueren de eerste twee bouwlagen, gelede onderdorpels de derde bouwlaag. Een klassiek hoofdgestel met een architraaf, casementen in de fries en een houten kroon- en tandlijst vormt de gevelbeëindiging. Het houten schrijnwerk van de dubbele inkomdeur en vensters is bewaard, evenals de gietijzeren voetschraper.
De plattegrond beantwoordt aan de klassieke typologie van het burgerhuis dat uit een hoofdvolume en een smalle achterbouw in entresol bestaat, ontsloten door de zijdelings ingeplante inkom- en traphal.
Nummers 122-130
Geheel van vier rijwoningen van drie traveeën en drie bouwlagen onder een zadeldak (nok parallel aan de straat, pannen). Het betrof een vastgoedproject van oorspronkelijk zes burgerhuizen, waarvan de nummers 132-134 verbouwd zijn. De panden zijn twee aan twee gekoppeld volgens spiegelbeeldschema, met de inkom- en traphal telkens in de uiterste traveeën, en een verspringende kroonlijsthoogte per stel. De bepleisterde en beschilderde lijstgevels met een geblokte begane grond, rust op een geprofileerde plint uit blauwe hardsteen waarin getraliede keldermonden. Horizontaal geleed door de puilijst en cordonvormende lekdrempels, legt de compositie telkens de klemtoon op de middenas. Deze wordt op de eerste verdieping gemarkeerd door een balkon met voluutconsoles en gietijzeren borstwering. Verder beantwoorden de opstanden aan een regelmatig ordonnantieschema, opgebouwd uit verkleinende registers van overwegend rechthoekige muuropeningen. De bovenvensters zijn gevat in geriemde omlijstingen, en bewerkte onderdorpels accentueren de tweede verdieping. Een houten kroonlijst op klossen en tandlijst vormt de gevelbeëindiging. De iets rijkere nummers 122-124 onderscheiden zich door steekboogopeningen met geprofileerde dagkanten op de begane grond, doorgetrokken imposten op de tweede verdieping, en uitgelengde voluutconsoles onder de kroonlijst. Van nummers 122, 124 en 126 zijn de houten inkomdeuren (dubbel en enkel) bewaard, het vensterschrijnwerk is grotendeels vernieuwd.
De plattegronden beantwoorden aan de klassieke typologie van het burgerhuis dat uit een hoofdvolume en een smalle achterbouw in entresol bestaat, ontsloten door de zijdelings ingeplante inkom- en traphal.