De overblijvende vleugels van het voorheen vrij uitgestrekte dominicanenklooster zijn nu buiten gebruik en leegstaand en situeren zich op een nagenoeg rechthoekig perceel op de hoek van de Lange Molenstraat en de Vissersstraat: vooreerst rest het poortgebouw aan de Lange Molenstraat met links aansluitend de vleugel die oorspronkelijk de kapel en het oudste kloostergedeelte van 1644 bevatte; haaks hierop ligt de vleugel die gebouwd werd als derde kloosterpand in 1707 en verbinding geeft met de achterin gelegen vleugel uit de periode 1661-1664; deze laatste vleugel bevatte de refter met keuken, het hospitium, een tweede grote refter en de aula voor de studenten; het grootste gedeelte van het oorspronkelijke kloosterdomein wordt momenteel ingenomen door het Koninklijk Technisch Atheneum. De overblijvende gebouwen van het voormalige kloostercomplex werden beschermd als monument bij Koninklijk Besluit van 16 juni 1978.
In de nasleep van de godsdienstoorlogen werden door verschillende religieuze orden op meerdere plaatsen vicariaten opgericht die naderhand uitgroeiden tot priorijen. Het was in deze context dat Joannes des Loix, provinciaal, en pater Petrus Malpé, prior van de dominicanen in Brussel, op 26 maart 1623 een akkoord sloten met de stad Vilvoorde om er een vicariaat voor acht geestelijken en een Latijns college op te richten; er was daar immers voldoende open ruimte en bovendien was de grond er voldoende vruchtbaar zodat de paters in hun eigen behoeften konden voorzien door groente- en fruitteelt; het akkoord werd bevestigd op 14 februari 1624. Een eerste woning, "...huyse, hove, daerachter aengelegen stallinghen, borneputte ende allen sijne toebehoirten gestaen ende gelegen binnen der stadt Vilvoorden...", werd aangekocht in de Lange Molenstraat op 27 april 1623; naderhand volgden nog diverse aankopen en giften, alle te situeren binnen het gebied begrensd door de Lange Molenstraat in het noorden, de goederen van brouwer Jan Lelieboom in het oosten, de Zenne en de Woluwe ten zuiden en de Vissersstraat ten westen. Volgens J. Nauwelaers werd het eerste huis verbouwd in 1627 in functie van het wooncomfort en de onderwijsdoelstellingen, enige tijd nadien gevolgd door de geleidelijke afbraak van de meeste gebouwen in functie van vernieuwing en uitbreiding.
Gebaseerd op gegevens verstrekt door B. De Jonghe (1715) en C. De Velder (1723) kon A. Wouters de bouwgeschiedenis als volgt reconstrueren. In 1640 werd gestart met de bouw van een kloosterkerk; de werken duurden slechts twee jaar en al op 23 oktober 1642 werd het gebedshuis ingewijd en onder de bescherming van Thomas Van Aquino geplaatst. Vicaris Thomas Parmentier bouwde in 1644 een eerste kloostervleugel langs de kerk en startte in 1645 met de bouw van een tweede vleugel naar het zuiden. Omwille van de toename van het aantal leerlingen startte de toenmalige vicaris Carolus Busca in 1657 met de oprichting van een "nieuwe collegie". De bouwactiviteiten werden voortgezet door Raymondus van Rossum, vicaris in de periode 1661-1663, die zorgde voor een aantal nieuwe gebouwen bestaande uit een refter met keuken met daarboven de kamers voor vreemde religieuzen, een tweede grotere refter met erboven de aula van de studenten en een deel van het college met erboven kamers. In 1686 werd het klooster, oorspronkelijk een vicariaat afhankelijk van het moederklooster in Brussel, verheven tot priorij met eigen prior. Het is pas in de periode 1689-1715 dat het ensemble verder werd uitgebreid en afgewerkt. In 1689-1692, onder prior Jean-Baptist Van Obberghen, werd een pand opgetrokken tussen de keuken en het hospitium (de ligging ervan kon nog niet achterhaald worden).
Vincent Doremans, prior van 1703 tot 1706 liet, in 1705 het oude collegegebouw afbreken en vervangen door twee klaslokalen en een verwarmde ruimte. Jean-Baptist Van Obberghen, opnieuw prior in de periode 1706-1709, voorzag in 1706 een derde klaslokaal en een kamer voor de prefect; één jaar later startte hij de bouw van de derde kloostervleugel met wandelgang aan de kant van de refter. De wasplaats, de stenen brug over de Woluwe en de hofmuur werden gerealiseerd onder Cornelius De Velder (1712-1715). De tweede kloostervleugel, aangevat in 1645 werd afgewerkt in 1714-1715; naderhand werd dit pand verlengd tot de Woluwe door de toevoeging van een sacristie en een trappenhuis naar de slaapzalen.
Voor de situering van de gebouwen maken we gebruik van een gravure opgemaakt door G. Harrewijn en opgenomen in "Belgium Dominicanum" van F.B. De Jonghe. Deze gravure geeft een vogelperspectief vanuit het zuiden op het destijds omvangrijke complex: aan de Lange Molenstraat de zeventiende-eeuwse kloosterkerk (1640-1642), aan de zuidzijde geflankeerd door de eerste kloostervleugel van 1644 met pandgang en slaapzaal. Ten zuiden hiervan ligt een geometrisch aangelegde binnentuin met links en rechts de twee overige kloostervleugels, haaks op de eerste vleugel; de bouw van de heden verdwenen oostelijke vleugel met pandgang op de begane grond, werd aangevat in 1645, maar afgewerkt in 1715; aansluitend ten zuiden zien we de sacristie en de brouwerij. De westelijke vleugel met slaapzaal op de bovenverdieping dateert van 1707. De haaks hierop aansluitende vleugel is duidelijk het gebouw van 1661-1664 dat de verbinding vormde tussen het klooster en het inmiddels verdwenen collegegedeelte dat zich verder naar het westen uitstrekte; deze vleugel omvatte op de begane grond twee refters, één voor de kloosterlingen en één voor de studenten.
Wanneer we een combinatie maken van deze gegevens, kunnen de heden nog bestaande gebouwen als volgt worden geïdentificeerd: de vleugel aan de Lange Molenstraat omvatte oorspronkelijk de kapel en het oudste kloosterpand van 1644, de achterin gelegen vleugel, dateert van 1661-1663 en omvatte de twee refters met aula en gastenkamers terwijl de verbindingsvleugel werd gebouwd als derde pandgang in 1707. Hoewel het poortgebouw duidelijk aanwezig is op de hoger vermelde gravure, wordt er in de archivalia nergens melding gemaakt van de oprichting. Mogelijk gaat het hier om een constructie die ouder is dan het klooster en oorspronkelijk deel uitmaakte van de eigendommen die werden aangekocht in functie van de oprichting van een vicariaat.
Ook in de loop van de achttiende eeuw worden nog nieuwe constructies gebouwd of verbouwd. Volgens de kroniek van prior C. De Velder werd in 1716 een nieuwe brouwerij gebouwd mogelijk ter plaatse van de oude; in 1726 werd de eerste kloostervleugel van 1644 die gelegen was tegen de kerk, wegens bouwvalligheid gesloopt zijn en heropgebouwd. In 1727 werd gestart met de vierde kloostervleugel zodat een gesloten pand ontstond.
Tijdens de Franse Revolutie wordt het klooster in 1796 uiteindelijk afgeschaft, volledig ontruimd en aansluitend ingericht als kazerne. In 1797 werd het complex openbaar verkocht en ingericht als fabriek, functie die de hele negentiende eeuw behouden bleef en gepaard ging met het bijbouwen van diverse magazijnen en fabrieksruimten in de voormalige kloostertuin; een gedeelte van de oorspronkelijke gebouwen, waaronder het collegegedeelte en het zuidelijke en oostelijke kloosterpand, werd gesloopt; de overblijvende constructies werden onder meer ingericht als katoenfabriek, ijzerwarenfabriek en als kokosmattenfabriek, waaraan de benaming "Mattenkot" refereert. Vanaf 1895 kwam het complex in handen van Xaverius Buisset, die in 1897 de gevel aan de Lange Molenstraat liet "herstellen" en het jaartal "1897" in de gevel liet aanbrengen.
Vanaf 10 oktober 1932 kwam het complex in handen van de Nijverheidsschool die er klassen inrichtte; de school werd naderhand overgenomen door de Staat en kreeg als nieuwe benaming “Rijkstechnisch Instituut van Vilvoorde”. Op het einde van 1999 werd het uiteindelijk verkocht aan de stad, die in 2000 een voorstudie tot herbestemming liet opmaken met het oog op een onderkomen voor de stadsdiensten. Nadien werd een restauratiedossier opgesteld naar ontwerp van 10 april 2003 door de architecten F. Vergauwen en K. Jacobs van de Groep Infrabo; het is de uiteindelijke bedoeling het technisch bouwfysische aspect te bewaren en het complex op esthetisch en historisch vlak te herwaarderen met een minimum aan wijzigingen en ingrepen.
Meermaals aangepast complex, in kern opklimmend tot de zeventiende eeuw, doch grondig verbouwd in de negentiende eeuw. Aan de straat rest nog het poortgebouw met traditionele kern, doch nu met negentiende-eeuws uitzicht; links aansluitend de in kern traditionele, zeventiende-eeuwse vleugel die verbouwd werd in 1897, zie gevelsteen. Deze vleugel gebouwd als eerste kloosterpand is door een haaks gedeelte, meer bepaald het derde kloosterpand van 1707, verbonden met de eveneens traditionele vleugel van 1661-1664.
Bepleisterd en beschilderd breedhuis van zes onregelmatige traveeën en twee bouwlagen onder rechts afgewolfd zadeldak, in kern minstens opklimmend tot de zeventiende eeuw, doch sterk aangepast in de negentiende eeuw tot neoclassicistische lijstgevel met sporen van hoekkettingen tussen de vijfde en zesde travee. Sterk aangepaste muuropeningen op de begane grond met uiterst rechts de oorspronkelijke toegang als rondboogpoort in een natuurstenen omlijsting onder druiplijst; gekalkte doorgang met zandstenen onderbouw en tongewelf. Hoewel de vijf eerste traveeën opgetrokken zijn uit baksteen, is de poorttravee grotendeels opgetrokken uit witte natuursteen. De rechthoekige bovenvensters, gedeeltelijk nog voorzien van negentiende-eeuwse gietijzeren hekjes, zijn gevat in een geprofileerde stucomlijsting op dito doorgetrokken lekdrempels. Een geprofileerde puilijst scheidt de eerste van de tweede bouwlaag. Klassieke gevelbeëindiging. Aan de achterzijde vertoont dit gedeelte sporen van gedichte muuropeningen boven de poortdoorgang en een begroeid aanbouwsel onder lessenaarsdak, uit het einde van de negentiende of het begin van de twintigste eeuw. Het interieur werd nagenoeg volledig aangepast; resten nog een kelder met bakstenen tongewelf en bepleisterde balken op geprofileerde natuurstenen consoles op de verdieping.
Verankerd breedhuis, in kern opklimmend tot de zeventiende eeuw, doch meermaals grondig aangepast onder meer op het einde van de negentiende eeuw, zie de cartouches met vermelding "ANNO" "1897". Vleugel van bak- en zandsteen, acht traveeën en twee bouwlagen onder links afgewolfd zadeldak. De verspringende dakhelling achteraan, de bouwnaad en het verschil van materiaal in de achtergevel verwijzen duidelijk naar de in 1726 heropgebouwde kloostervleugel tegen de achtergevel.
Aan de straatzijde bleven van de oude toestand enkel de zandstenen onderbouw, een aantal vensterposten, steigergaten en een geprofileerde, natuurstenen daklijst bewaard. De huidige lijstgevel, gedeeltelijk van baksteen, gedeeltelijk van zandsteen, vertoont diverse, uiteenlopende bouwnaden die verwijzen naar grondige aanpassingswerken. Aangepaste rechthoekige benedenvensters met arduinen lateien en onderdorpels; typisch negentiende-eeuwse bovenvensters met rondbogig bovenlicht, voorzien van waaiervormige, houten roeden, ter vervanging van de vroegere kruiskozijnen; ze werden vermoedelijk aangebracht in opdracht van Xavier Buisset op het einde van de negentiende eeuw; de bovenlichten in de buitenste traveeën werden dichtgemetseld met een kleiner formaat natuursteen en voorzien van cartouches met de vermelding "ANNO" "1897", jaartal dat ook voorkomt op twee negblokken, respectievelijk links van de deur en het venster in de zevende travee. De gevel werd toen ook ontdaan van zijn negentiende-eeuwse bepleistering. Voorts is er een eenvoudige rechthoekige poort links met sporen van een hardstenen omlijsting en rechts een rechthoekige deur in een zware, hardstenen entablementomlijsting afgezet met een natuurstenen ketting. Het laadluik in de vijfde travee heeft decoratief uitgewerkte korbelen die nog niet voorkomen op een litho van J. Hoolans van 1864 en bijgevolg dus later zijn aangebracht. De zichtbare gedeelten van de zijgevels vertonen sporen van zandstenen steigergaten, speklagen en hoekblokken; op oude foto's uit het begin van de twintigste eeuw heeft de westelijke zijgeveltop nog speklagen; het huidige, uniforme uitzicht van baksteen met oculus is dus een twintigste-eeuwse aanpassing; naar verluidt werd deze gevel herbouwd in opdracht van de stad vóór 1955. De oorspronkelijke achtergevel is heden een binnenmuur door een later aanbouwsel en vertoont een zandstenen onderbouw en sporen van muuropeningen met verwijderde omlijsting. Interieur: zeventiende-eeuwse dakconstructie en kelder met tongewelven.
De uitbreiding tegen de achtergevel betreft hoogstwaarschijnlijk het eerste kloosterpand dat in 1726 werd gesloopt en herbouwd zodat het één geheel vormde met de kerk: bakstenen volume van zeven traveeën en twee bouwlagen op zandstenen onderbouw en onder lessenaarsdak dat één geheel vormt met het zadeldak van het straatgedeelte. De verankerde zuidgevel wordt gemarkeerd door steunberen, een geprofileerde zandstenen daklijst en gedeeltelijk gedichte steigergaten. Rechthoekige muuropeningen, op de benedenverdieping met gerecupereerde zandstenen posten, arduinen lekdrempels en betonnen lateien. Het huidige uitzicht dateert vermoedelijk uit het einde van de negentiende eeuw toen ook de voorgevel werd "gerestaureerd" in opdracht van Xavier Buisset. Interieur: kelder met tongewelf en spiltrap, mogelijk als overblijfsel van het kloosterpand van 1644.
Ook in het derde kloosterpand van 1707, heden de haakse verbindingsvleugel van twee bouwlagen onder afgewolfd zadeldak, verwijzen slechts de onderbouw, fragmentarisch bewaarde zandstenen omlijstingen, een aantal steigergaten, de geprofileerde daklijst en het sporadische voorkomen van zandsteen naar de voormalige toestand. Deels bewaard gebint.
De meeste authentieke elementen bleven bewaard in de parallelle vleugel van acht traveeën en twee bouwlagen onder steil, leien zadeldak met halve zijtrapgevel aan de oostzijde. Deze vleugel vertoont aan de zuidzijde een verankerde, bakstenen lijstgevel met regelmatige travee-indeling op gedeeltelijk gepikte zandstenen onderbouw en wordt geritmeerd door zandstenen speklagen, duidelijk refererend aan de strakke bak- en zandsteenarchitectuur uit de zeventiende eeuw; de oorspronkelijke kruiskozijnen met zandstenen negblokken werden naderhand grotendeels verlaagd en voorzien van betonnen lateien en arduinen lekdrempels. Rechthoekige deur in de vierde travee, toegankelijk via een metalen steektrap. De witgekalkte noordgevel met onregelmatige ordonnantie op hoge, zandstenen plint behield een kruiskozijn onder een dubbele ontlastingsboog en een kloosterkozijn; de overige muuropeningen zijn gedicht, aangepast of later, veelal in de negentiende eeuw, ingebracht. Links is er een vermoedelijk in de negentiende eeuw aangebouwd afdak op vier Toscaanse zuilen, mogelijk gerecupereerd van de kerk of een pandgang. In de zijgevels bleven vlechtingen bewaard. Interieur en indeling meermaals aangepast in functie van de latere bestemmingen: gedeeltelijk bewaarde balkenstructuur en natuurstenen consoles en een kelder met kruisgewelven.
Bron: KENNES H. met medewerking van STEYAERT R. 2005: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Gemeente Vilvoorde, Deelgemeenten Vilvoorde en Peutie, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen VLB1, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Kennes, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Kennes H. 2005: Dominicanenklooster [online], https://id.erfgoed.net/teksten/70433 (geraadpleegd op ).
Voormalig dominicanenklooster, heden Rijksinstituut voor technisch onderwijs. In 1623 wordt door het Dominicanenklooster van Brussel een woning gekocht met de bedoeling er een klooster met college in onder te brengen; in 1627 worden de bestaande gebouwen voor dit doel ingericht. Bloeiperiode in het midden van de 17de eeuw: voltooiing van een nieuwe kapel in 1642, uitbreiding der schoolgebouwen in 1657 en oprichting van nieuwe gebouwen in de jaren 1661-1664. Van de toestand tijdens het begin van de achttiende eeuw maakte Harrewijn een gravure.
In 1791 worden de niet meer gebruikte schoolgebouwen ingericht als kazerne; in 1796 ontruiming en in 1797 verkoop van het klooster. De tot heden bewaarde gebouwen dateren uit de 17de eeuw doch werden later aangepast en onder meer in 1897 gerestaureerd.
Twee verdiepingen hoog poortgebouw uit de 17de eeuw (heden geïntegreerd in het aanpalend gebouw), afgedekt met een zadeldak (pannen) uitlopend op een schild aan de poortkant. Witgeschilderde en bepleisterde straatgevel, aangepast tijdens de 19de eeuw; rechthoekige bovenvensters in stucomlijstingen met doorlopend cordon aan de onderdorpels; sterk gewijzigde begane grond (onder meer muuropeningen), doch sporen van een afgeschuinde plint en behouden, met druiplijst afgewerkte rondbooginrijpoort van zandsteen.
Aan de binnenplaatszijde, recente bijgebouwen tegen het grootste deel van de gevel, doch van de eigenlijke poortdoorgang is de witgekalkte zandsteenbouw met herstellingen en verhoging van baksteen zichtbaar; zandstenen rondbooginrijpoort en sporen van een dichtgemetselde muuropening erboven.
Ernaast, hoger, doch eveneens twee bouwlagen tellend gebouw van acht traveeën, afgedekt met een schilddak (mechanische pannen), dat mogelijk eertijds de kapel herbergde en opklimt tot de 17de eeuw, doch ingrijpend werd aangepast, onder meer in 1897 (jaartal aangegeven in de voorgevel). Laatstgenoemde bewaart slechts van de oude toestand, de geprofileerde kroonlijst van zandsteen, enkele resterende vensterposten en een onderbouw van zandsteen; overigens grote verschillen in het baksteenmetselwerk en muuropeningen uit de 19de eeuw: rechthoekige bovenvensters met dorpels en lateien van arduin en posten van baksteen, de zes middelste met een halvemaanvormig bovenlicht; aangepaste rechthoekige vensters op de begane grond; een rechthoekige poort, links, en een deur met zware omlijsting, rechts. De achtergevel eveneens ingrijpend verbouwd, zodat slechts de zandstenen kroonlijst, de resten van een afgeschuinde plint en enkele negblokken der benedenvensters nog uit de 17de eeuw dateren; het overige, onder meer een rechthoekige deur met geprofileerde stijlen (links) resulteert van de verbouwing in de 19de eeuw.
Haaks erop, een twee verdiepingen hoge vleugel onder zadeldak met schild (kunstleien en pannen), eveneens uit de 17de eeuw. Zuidgevel zeer grondig verbouwd op het einde van de 19de eeuw, doch bewaarde elementen als de geprofileerde zandstenen lijst onder de dakrand en resten van de afgeschuinde plint. De witgekalkte noordgevel heeft nog het oude baksteenmetselwerk, de zandstenen lijst onder de goot, en voormalige, heden dichtgemetselde kruisvensters met tot hoekkettingen verwerkte posten en ontlastingsboog; overigens een rechthoekige deur met een zware, geprofileerde omlijsting en druiplijst uit de 19de eeuw.
Achteruitspringende vleugel (parallel aan de straat) van acht traveeën met twee verdiepingen en scherp zadeldak (recente pannen), eveneens uit de 17de eeuw met latere aanpassingen. Witgekalkte oostgevel met afgeschuinde plint, een bewaard kruisvenster van zandsteen met ontlastingsboog van baksteen en een half kruisvenster met kwarthol beloop der omlijsting, uitspringende latei en middenkalf; overigens recente muuropeningen en een bijbouw onder lessenaarsdak geschraagd door vier ronde zuilen met dekplaat. Westgevel van baksteen met speklagen van zandsteen; de oude ordonnantie is duidelijk af te lezen: voormalige kruisvensters met negblokken van zandsteen, heden verlaagd en voorzien van arduinen boven- en onderdorpels. Noordzijpuntgevel afgewerkt met vlechtingen, en de zuidelijke aan de oostkant met vlechtingen en aan de westkant met een zandstenen trapgevel.
Bron: DE MAEGD C. & VAN AERSCHOT S. 1975: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Vlaams-Brabant, Halle-Vilvoorde, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 2n, Gent.
Auteurs: De Maegd, Christiane; Van Aerschot, Suzanne
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: De Maegd C. & Van Aerschot S. 1975: Dominicanenklooster [online], https://id.erfgoed.net/teksten/40736 (geraadpleegd op ).