Excentrisch gelegen en georiënteerde pseudo-basiliek in gotische stijl, opklimmend tot de veertiende eeuw en voorheen omgeven door een kerkhof, dat buiten gebruik werd gesteld in 1875, het werd ontruimd in 1891 en is heden voorzien van groenaanplanting; gedeeltelijk bewaarde ijzeren omheining naar ontwerp van P. Langerock van 1911. De kerk werd als monument beschermd bij Koninklijk Besluit van 1 februari 1937.
De oudste vermelding van een kerk in Vilvoorde komt voor in een bevestigingsakte van 947 van de schenking van het koninklijk fiscusdomein Filfurdo aan de abdij van Chèvremont; in 972 werd ze overgedragen aan het keizerlijke kapittel van Aken en vanaf 1245 kwam ze in handen van de hertogelijke abdij van Ter Kameren, die haar rechten en bezittingen in Vilvoorde behield tot de Franse Revolutie.
De bouw van de huidige gotische kerk klimt op tot de veertiende eeuw, toen Vilvoorde was uitgegroeid tot een belangrijk politiek, economisch en strategisch centrum, zie gemeente-inleiding. De bouwwerken verliepen onder leiding van bouwmeester Adam Gherijs, die vanaf 1375 ook de realisatie van het hertogelijk kasteel superviseerde. De werken vatten vermoedelijk aan in 1342 met de bouw van het koor en transept; belangrijk in deze context is een bedelbrief van Jan III, hertog van Brabant, gedateerd 13 april 1342, waarin immers wordt gemeld dat de werken werden aangevat en waarin tegelijkertijd gevraagd wordt om hiervoor giften in te zamelen. De bouw van de oostpartij werd beëindigd in 1384, zoals kan opgemaakt worden uit een gotisch opschrift in de kerk. De verdere afwerking, meer bepaald de bouw van het schip, gebeurde wegens geldgebrek ten gevolge van de verslechterde economische toestand pas in de vijftiende en de zestiende eeuw toen het hoogtepunt van Vilvoorde al voorbij was, een historisch feit dat zich in het uitzicht van de kerk vertaalt in een lichte stijlbreuk tussen het oprijzende koor en het loggere schip en de buitengewone verhoudingen tussen beide: de in verhouding tot de rest van de kerk groots opgevatte oostpartij doet immers vermoeden dat het oorspronkelijke plan van het schip langer was en er bijgevolg beter bij aansloot.
Het oudste gedeelte van de kerk wordt gevormd door de huidige Kruiskapel, voorheen in gebruik als sacristie, en gelegen aan de noordzijde van het koor ter hoogte van de derde travee; ze klimt minstens op tot het einde van de dertiende eeuw en vormt vermoedelijk een overblijfsel van de toenmalige Romaanse kerk. Het hooggotische koor en transept werden gebouwd onder leiding van bouwmeester Adam Gherijs in de periode 1342-1384, zie ook het Latijnse bouwopschrift in Gotisch letterschrift op de noordoostelijke kruisingspijler; dit opschrift vermeldt de bouwmeester en zijn "aannemer" of meestermetser Obens; de taak van de andere personen die vermeld worden, in het bijzonder Egidius Braken, J. Craembot en H. Moleman werd niet verder gespecificeerd; het jaartal 1384, de vermoedelijke einddatum van de ruwbouw van de oostpartij, wordt wel vermeld; in de oksels van koor en transept werden vierkante torens voorzien die op de begane grond zijn opengewerkt als kapel, ten zuiden de zogenaamde Sacramentskapel of Sint-Annatoren, de zogenaamde kapel van de "grafliggende Christus" ten noorden; enkel de noordtoren werd, met uitzondering van de spits die dateert van 1815, volledig afgewerkt; de zuidelijke kreeg een voorlopige bekroning. Het driebeukige schip werd om financiële redenen pas opgetrokken in de loop van de vijftiende eeuw en overwelfd in de periode 1486-1490; het vertoont een iets eenvoudiger uitzicht dan de oostpartij, zo zijn de vensters in tegenstelling tot de rijzige koorvensters opmerkelijk kleiner. De zuidkapel van Sint-Antonius en Sint-Cornelius, modo Bodenkapel naar de schenker, werd als laatste uitbreiding opgetrokken in het begin van de zestiende eeuw.
In de jaren 1860 waren dringende herstellingswerken nodig; vooral de onderbouw en het portaal van het zuidelijke transept waren in zeer slechte staat en dienden gerestaureerd te worden. Aanvankelijk gebeurden de werken onder toezicht van de provinciale architect Louis Spaak, vanaf 1865 overgenomen door de Brusselse architect J. Appelmans die in 1866 ook de plannen ontwierp voor de bouw van een nieuwe sacristie aan de zuidzijde van het koor; ze werd voltooid in 1870.
Omstreeks 1889 werd het interieur gerestaureerd op initiatief van de toenmalige onderpastoor E.H. Cockx, zie herinneringsplaat in het koor: de muren werden ontdaan van de diverse lagen verf en pleisterwerk, zodat het oorspronkelijke bouwmateriaal, in het bijzonder de lokale zandsteen, zichtbaar werd; tegelijkertijd kwam het bovenvermelde gotische bouwopschrift aan het licht. Het exterieur werd gerestaureerd naar ontwerp van architect P. Langerock van 1898; de werken werden gestart in 1901 en omvatten onder meer de vernieuwing van de portalen (ontwerp van 1911) en de toevoeging van neogotisch maaswerk en een omlopende attiek met pinakels naar analogie van de balustrade die bewaard bleef op de Sint-Antonius- en Corneliuskapel, zie ook oude foto’s. Het ijzeren hek rondom de kerk werd geplaatst in 1912, eveneens naar ontwerp van P. Langerock van 1911. Net vóór het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog waren de werken voltooid.
De jongste restauratie naar ontwerp van M. Hoste en P. Speeckaert van architectenbureau Bressers, werd aangevat in 1994; fase 1 van de werken omvatte de restauratie van de toren met traptoren, de bedaking, het herstel van onder meer metselwerken, borstweringen en parementen, evenals de gewelven en hun bezetting. De natuursteen werd conserverend behandeld en waar nodig vervangen door Massangissteen, die de oorspronkelijk zandsteen het dichtst benadert. De werken liepen ten einde in 1996. Heden loopt de tweede fase van de campagne naar ontwerp van Ph. Depotter en P. De Smet van architectenbureau Bressers.
De plattegrond ontvouwt een longitudinale kruiskerk met driebeukig schip van vier traveeën, een transept van één uitspringende travee met vlakke sluiting en een koor van vier rechte traveeën met vijfzijdige sluiting. De koorpartij wordt aan de noordzijde geflankeerd door een vierkante toren, op de begane grond opengewerkt tot de zogenaamde kapel van de grafliggende Christus, met flankerend traptorentje en de oude sacristie, heden de Kruiskapel; aan de zuidzijde door de vierkante Sacramentskapel of Sint-Annatoren met een voorlopig afgewerkte toren en aansluitend ten zuiden de rijzige Sint-Antonius- en Corneliuskapel van twee rechte traveeën met vijfzijdige sluiting, nu omgevormd tot weekkapel door invoeging van een lagere hout- en glasconstructie. Ook ten zuiden van het koor en ten oosten van laatstgenoemde kapellen ligt de sacristie van 1866-1870. De torens die het koor flankeren en op de begane grond zijn opengewerkt tot kapel, verlenen de constructie een eerder zeldzaam concept in een regio waar het voorkomen van een westtoren of een kruisingstoren meer gebruikelijk was.
De kerk werd volledig opgetrokken uit Ledische zandsteen onder leien bedaking. Het exterieur biedt een vrij homogeen gotisch uitzicht, hoewel het contrast tussen de rijzige spitsboogvensters van het koor en de bredere, logger aandoende vensters van het schip, een duidelijke stijlbreuk inhoudt die verwijst naar de bouwchronologie.
De westgevel, groots in zijn eenvoud en voorafgegaan door een bordestrap, wordt geritmeerd door versneden steunberen die de inwendige verdeling weerspiegelen en uitlopen op pinakels als resultaat van de restauratie naar ontwerp van P. Langerock in het begin van de twintigste eeuw, zie ook het verschil in materiaal. De middenpartij wordt verder horizontaal geaccentueerd door gedeeltelijk omlopende cordons en verrijkt door een korfboogpoort in een gerestaureerde gotische omlijsting onder bekronend spitsboogvenster met vernieuwd maaswerk.
Ook in de rest van de kerk worden de traveeën geritmeerd door versneden steunberen; in de middenbeuk, het koor en de zuidkapel lopen ze uit op pinakels, die ofschoon toegevoegd tijdens de restauratie van P. Langerock, toch in overeenstemming zijn met het gotische karakter; ook de omlopende attiek met gevarieerde gotische motieven als drielob en visblaas evenals het veelvuldige voorkomen van onder meer fioelen en waterspuwers horen uitdrukkelijk thuis in de gotische vormentaal. Eenvoudige doch brede spitsboogvensters in het schip, slanker en rijziger in de oostpartij, alle met neogotisch maaswerk onder doorgetrokken, omlopende druiplijst.
Het transept vertoont lichte verschillen in de uitvoering van de noordelijke arm in vergelijking tot de zuidelijke, mogelijk refererend aan de bouwchronologie, waarbij algemeen wordt aangenomen dat de noordelijke arm de oudste is; de zuidelijke arm is immers iets breder maar duidelijk soberder en minder zwaar. De vlakke sluitingen zijn opgevat als puntgevels, geritmeerd door omlopende cordons en haaks op elkaar gestelde en versneden hoeksteunberen; korfboogdeuren in gotisch uitgewerkte spitsboogomlijsting onder dito venster. Vierkante noordtoren van vier geledingen, gemarkeerd door haaks op elkaar gestelde hoeksteunberen en flankerend polygonaal traptorentje ten noordwesten; vrij gesloten registers, van elkaar gescheiden door omlopende waterlijsten; derde geleding met gekoppelde blinde spitsbogen; spitsbogige galmgaten in de vierde; piramidale leien spits met overkragende top; de gelijkaardig aangezette zuidtoren, vertoont een korte, octogonale bovenbouw onder dito leien bedaking als "voorlopige" afwerking, refererend aan het oorspronkelijke plan om de koorpartij te flankeren door twee, gelijkwaardige torens. De laatgotische Bodenkapel vertoont een rijzig karakter en sluit qua uitzicht aan bij het koor hoewel ze ruim een eeuw later werd voltooid.
De Kruiskapel vormt als overblijfsel van de oudere Romaanse kerk een haaks op het koor geplaatste constructie onder een steil zadeldak; de vrij gesloten puntgevel met kleine rechthoekige muuropeningen wordt afgelijnd door hogels en fioelen. Het eenvoudig bepleisterde interieur is overdekt door kruisribgewelven met tot bloemmotief uitgewerkte sluitsteen; de geprofileerde ribben worden opgevangen door maskerkopconsoles.
Het voorheen bepleisterde en beschilderde interieur werd in 1889 ontdaan van diverse pleisterlagen, zodat de oorspronkelijke zandsteen zichtbaar werd, nu met rood geschilderd voegwerk. Een sobere spitsboogarcade op massieve bundelpijlers scheidt de middenbeuk van de zijbeuken; schip en zijkapellen dragen kruisribgewelven waarvan de bakstenen gewelfvlakken grotendeels bepleisterd zijn en de ribben worden opgevangen door kapiteelloze schalken, in tegenstelling tot het rijker uitgewerkte koor waar de meer verfijnde schalken voorzien zijn van koolbladkapiteeltjes. Bescheiden gepolychromeerd koor met rijzig karakter; een deel van de koorwand werd beschilderd met IHS-monogrammen en bijhorende symboliek. De kruisribgewelven hebben hier gevarieerde, gehistoriseerde gewelfsleutels en de ribben worden opgevangen door schalken met gepolychromeerde koolbladkapiteeltjes, op hun beurt geschraagd door verschillend gesculpteerde, figuratieve consoles. De bevloering werd volledig vernieuwd in de loop van de negentiende eeuw: deze van het koor in 1853, elders in 1860.
Beeldhouwkunst: Melchisedek en Aäron op het hoofdaltaar, na recent onderzoek toegeschreven aan Frans Duquesnois, eerste helft zeventiende eeuw; Onze-Lieve-Vrouw van Smarten, gepolychromeerd hout, volgens recent onderzoek uit de vijftiende eeuw; twee zestiende-eeuwse beelden Onze-Lieve-Vrouw met Kind, gepolychromeerd hout; Christus liggend in het graf, gepolychromeerd hout, circa 1630. Gepolychromeerde houten beelden: Sint-Rochus, eerste helft zeventiende eeuw, Heilige Antonius van Padua, negentiende eeuw.
Schilderkunst: De vier evangelisten, circa 1700, Godefridus Maes; De bewening van Christus, Annibale Carrachi (1560-1609); diverse achttiende-eeuwse schilderijen toegeschreven aan de Vlaamse School; Triptiek, gesigneerd en gedateerd Jan Portaels 1852.
Meubilair: Hoofdaltaar van circa 1852, vervaardigd door Van Meerbeek, barokke zijaltaren van gemarmerd hout, beide toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw, zeventiende eeuw.
Indrukwekkend, barok koorgestoelte aan weerszijden bestaande uit een wandbeschot met de voorstelling van het passieverhaal en twee rijen zitbanken, gedateerd 1663, in 1786 aangekocht van de priorij van Groenendael. Barokke preekstoel, afkomstig van de Sint-Joriskerk in Antwerpen, 1665, Artus Quellin de Jonge. Gedeeltelijk bewaarde achttiende-eeuwse communiebank. Zeventiende-eeuwse arduinen doopvont met deksel van messing.
Het orgel, in oorsprong een instrument Van J.B. Goynaut, werd meermaals gerestaureerd en/of verbeterd, onder meer in 1902 door Jos Stevens van Duffel, zie herinneringsplaatje.
Diverse merkwaardige grafstenen waaronder Karel van Bourgondië († 1535) en zijn echtgenote Catharina van Aelst († 1533), een arduinen bas-reliëf met voorstelling van de overledenen in biddende houding; Philippus van Dongelberge († 1645), arduinen grafplaat met voorstelling van de overledene in ontbinding, opgesmukt door wapenschilden; grafsteen van Adam Gherys († 1394), bouwmeester van de kerk; renaissancistische marmeren epitaaf van Henricus van Bronchorst († 1629), toegeschreven aan Hieronymus Duquesnoy de Oude; epitaaf van Marten Vande Zande († 1612).
Glasramen: drie middenramen in het koor, 1919, werkhuizen Steyaert (Schaarbeek); oorlogsraam, firma Jacobs Laken, 1924; de glasramen in het transept en boven het doksaal zijn van dezelfde firma, 1931.
Bron: KENNES H. met medewerking van STEYAERT R. 2005: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Gemeente Vilvoorde, Deelgemeenten Vilvoorde en Peutie, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen VLB1, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Kennes, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Kennes H. 2005: Decanale kerk Onze-Lieve-Vrouw van Goede Hoop [online], https://id.erfgoed.net/teksten/70574 (geraadpleegd op ).
De kerk was voorheen gedeeltelijk ingebouwd door de voormalige begijnenhuizen (ten oosten) en omringd met een kerkhof, gedesaffecteerd in 1875 en ontruimd 1890.
De latere afbraak van het begijnhof, het verbreden van de baan naar Brussel en het recente afsnijden van de weg naar Grimbergen met nieuwe brug over het Kanaal hebben de kerk volledig geïsoleerd van de bebouwde, schaalgevende omgeving.
Vermelding van een dorpskerk in 947, toegekend aan de religieuzen van Chevremont en later in de loop van de 10de eeuw overgenomen door het kapittel van Aken; afhankelijk van de abdij van Ter Kameren sinds 1245.
Van de begin 14de eeuw bestaande kerk bleef de noordelijke sacristie bewaard. De opbouw van de huidige kerk klimt op tot het tweede kwart van de 14de eeuw, bloeiperiode van Vilvoorde; als beginjaar wordt doorgaans 1342 genomen: akte van Jan II van Brabant, 13 april 1342, waarin wordt opgeroepen tot het schenken van aalmoezen voor de wederopbouw van de kerk.
Latijns bouwopschrift (noordoostelijke kruisingspijler) brengt de naam van de architect Adam Gherijs, en zijn medewerkers, de meester-metser Obens, en E. Braken, J. Craembot en H. Moleman samen met het jaartal 1384, geïnterpreteerd als einde van de ruwbouw van de oostpartij. Het schip werd opgericht in de loop van 15de, met vermoedelijke afwerking van de ruwbouw van 1452 af; contract met de Leuvense metser Cuyper voor de overwelving (1486) die klaar kwam in 1490. Zuidkapel van Sint-Antonius en Cornelius, circa 1500. Restauratie van 1901 onder leiding van architect A. Langerock: vernieuwing van de portalen, het maaswerk, en de balustrades.
Vrij groots opgevatte plattegrond, driebeukig schip van vier traveeën op bundelpijlers (vijftiende eeuw), uitspringend transept met noorddwarsarm en gevel uit de 14de eeuw en zuiddwarsarm uit het einde van de 14de eeuw; uitzonderlijk in Brabant voorkomende noord- en zuidtorens uit de 14de eeuw in de oksel van transept en koor (zie romaans voorbeeld uit de 12de eeuw te Neerijse), ten zuiden ingebouwd door de begin 16de-eeuwse kapel van twee traveeën en vijfzijdige sluiting; koor van vier traveeën met vijfzijdige apsis (midden 14de eeuw) met noordsacristie uit de 13de eeuw palend aan de derde travee.
Complexe volumewerking van de oostpartij, gemarkeerd door de twee torens aan weerszijden van het lang koor geritmeerd door steunberen en geprofileerd met spitsboogvensters.
Uitgewerkte noordtoren, gestut door op elkaar gestelde hoeksteunberen en een traptorentje ten noordwesten; vier registers afgelijnd door waterlijsten; blinde gekoppelde spitsbogen in het derde en gelijksoortige galmgaten met Y-tracering in het vierde; kleine latere verhoging en piramidale bedaking met kleine overstekende spits van 1815.
Gelijksoortige onderbouw voor de zuidtoren, met traptoren ten zuidoosten; korte achtzijdige bovenbouw met leien dak, op te vatten als een soort van eenvoudige "voorlopige" afwerking.
Eenvoudige noordsacristie met puntgevel en scherp haaks zadeldak; afgelijnde sokkel en kleine rechthoekige vensters met ontlastingsboog; gereconstrueerde finalen en hogelversiering van het aandak (1901).
Rijzige en opengewerkte zuidkapel. Omlopende, uitgewerkte borstwering met finalen, vernieuwd en blijkbaar doorgetrokken tijdens de restauratie.
Eenvoudige en overzichtelijke westpartij, bepaald door de samenkomende bedaking van hoofdbeuk en transept en de lessenaarsdaken van de zijbeuken. Gerestaureerde noord- en zijpuntgevel, gestut door zware, op elkaar gestelde hoeksteunberen, iets robuuster ten noorden, met versnijdingen en afgeschuinde koppen; portalen met laatgotische inslag onder een spitsboogvenster met doorlopende druiplijst. Versierende elementen vernieuwd en bijgevoegd in 1901; sporen van het oorspronkelijke uitspringend noordportaal weggewerkt tijdens de restauratie.
Zijbeukgevels geritmeerd door steunberen en korte geprofileerde spitsboogvensters; uitgewerkte balustrades boven de nauwelijks uitstekende steunmuren van de middenbeuk.
Sobere westgevel waarin de breedte van de middenbeuk wordt aangegeven door versneden steunberen met waterlijsten. Gerestaureerd laatgotisch portaal onder een bovenvenster met vernieuwde tracering.
Breed koor met gedrongen uitzicht. Bakstenen kruisriboverwelving opgevangen door hoge, drieledige mourschalken voorzien van eikenbladkapiteeltjes en sokkeltjes die op gehistoriseerde consoles rusten; fraai uitgewerkte sluitstenen die samen met de andere gebeeldhouwde architectonische elementen wijzen op de tweede helft van de 14de eeuw.
In de noordsacristie uit het einde (?) van de 13de eeuw: twee kruisribgewelven op zware, ietwat ruwe ribben; lichtgleuven in de westmuur.
Transept: ouder lijkende noorddwarsarm met zwaardere afwerking; vereenvoudiging en spaarzaamheid in materialen en versiering in de zuidarm; bakstenen kruisriboverwelving opgevangen door gebundelde en kapiteelloze schalken op sokkel.
Hoge spitsboogarcade naar de zijkoren met kruisriboverwelving (onderverdieping van de torens).
Elegante en rijzige zuidkapel met laatgotische opstand en overwelving op geprofileerde ribben en gehistoriseerde sluitstenen.
Breed schip; pseudo-basilicale opstand met donkere en gedrongen ruimtewerking; sobere afwerking contrasterend met de meer uitbundige versiering van het koor. Kapiteelloze pijlers onder de spitsboogarcades tussen midden- en zijbeuken. Bakstenen kruisribgewelven naar het patroon van deze van het koor; doorgetrokken ribben, gordel- en muraalbogen die ononderbroken langs de beukpijlers lopen en opgevangen worden op sokkels (bundelpijlers).
Zelfde opstand in de lagere zijbeuken.
Barokke schilderijen (17de en 18de eeuw); Madonna met Kind, gotische houtsculptuur, 15de eeuw, met latere polychromie (zuidaltaar), Onze-Lieve-Vrouw van Smarten (15de eeuw), (noordaltaar); Sint-Anna-ten-Drieën, (16de eeuw).
Meubilair: rijk versierd barok koorgestoelte, Anno 1663 naar verluidt overgebracht uit de voormalige priorij van Groenendaal; barokke kansel (eerste helft 17de eeuw) en zijaltaren, (noord 1692 en zuid 1706);
Talrijke grafstenen, onder meer een gotische van de architect Adam Gherys († 1394); renaissancesteen K. van Boergondië († 1553) en C. van Aelst († 1555); reliëfsteen F. van Dongelberghe († 1645) en echtgenote met realistische voorstelling van de Dood.
Marmeren votiefmonument van H. De Bronckhorst, († 1629) doorgaans vermeld als werk van J. Duquesnoy de Oude.
Bron: DE MAEGD C. & VAN AERSCHOT S. 1975: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Vlaams-Brabant, Halle-Vilvoorde, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 2n, Gent.
Auteurs: De Maegd, Christiane; Van Aerschot, Suzanne
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: De Maegd C. & Van Aerschot S. 1975: Decanale kerk Onze-Lieve-Vrouw van Goede Hoop [online], https://id.erfgoed.net/teksten/40734 (geraadpleegd op ).