De kerk werd gebouwd in 1887 naar ontwerp van architect J. Kayser (Venlo, 1842-1917), leerling van P.J.H. Cuypers, en één van de belangrijke Nederlandse architecten op gebied van de kerkenbouw. Hij bouwde de kerk in de stijl van de Noord-Duitse baksteengotiek, een stijl die zijn werk vanaf de late jaren 1870 kenmerkte. De typische karakteristieken van zijn werk -de diepliggende vensters, het gebruik van de trapgevel en geglazuurde baksteen- komen ook in deze kerk voor. Restauratie in 1911 door H. Martens (Stevoort). De kerk werd in 1929 op een spijtige wijze vergroot, waardoor het originele concept van Kayser verloren ging: het huidige westelijke gedeelte (transept en koor) en de toren dateren van deze campagne. Zaalkerk van zes traveeën met transept in de vijfde travee, koor van één rechte travee met vijfzijdige sluiting, zijkoren tegen de laatste travee, toren aan de linker zijde van de voorgevel van het schip, traptorentje aan de rechter zijde ervan, en sacristie aan de rechter zijde.

Bakstenen gebouw onder zadeldaken (leien). Er is een verschil in materiaalgebruik tussen de oorspronkelijke en de later toegevoegde delen: laatstgenoemde gedeelte is veel soberder van afwerking; het originele gedeelte is afgewerkt met geglazuurde, donkerbruine en helderrode baksteen (hoekbanden, friezen, vensteromlijstingen). Bakstenen plint. Geprofileerde bakstenen kroonlijst met baksteenfriezen. Steunberen van drie versnijdingen. Spitsboogvensters in een geprofileerde bakstenen omlijsting, drieledig in de transeptarmen. Roosvenster in elke gevel van de zijkoren.

Toren van vier geledingen onder ingesnoerde naaldspits (leien). Haaks op elkaar geplaatste steunberen van drie geledingen. Spitsboogvensters in de twee onderste geledingen. Getoogd portaal in de voorgevel, in een geprofileerde bakstenen omlijsting, ingeschreven in een spitsboogvormige liseen met als bovenlicht een spitsboogvormig drielicht. Uurwerk in de derde geleding. De bovenste geleding is polygonaal met baksteenfriezen onder de kroonlijst, en in elke gevel een spitsboogvormig galmgat.

De voorgevel is een trapgevel met een portaal in een geprofileerde, bakstenen omlijsting, waarboven een hoog spitsboogvormig drielicht. De polygonale traptoren rechts van de voorgevel telt vier geledingen onder ingesnoerde naaldspits. Kleine spitsboogvensters. Baksteenfriezen onder de dakrand.

De sacristie bevindt zich aan de rechtse zijde van het koor, vrijwel losstaand en door een gang met het koor verbonden. Het interieur heeft bepleisterde muren, bakstenen bogen en gewelfkappen, en natuurstenen ribben. Boven het schip een kruisribgewelf tussen spitsbooggordelbogen op bakstenen colonnet geplaatst tegen licht uitspringende bakstenen pilasters op hardstenen sokkel. Stergewelf boven de kruising. Straalgewelf boven de koorsluiting. Spitsboogvormige scheibogen tussen de verschillende onderdelen. Hardstenen zuilen dragen de scheibogen tussen transept en zijkoren.

Mobilair: kruisweg, olieverf op doek, Karel Theunissen (As), (circa 1930). Hoofdaltaar, marmer en brons (1940); zijaltaren, marmer, baksteen, metaal (1940). Voormalige communiebank, thans altaar, eik, neogotisch (begin 20ste eeuw). Biechtstoel, eik (eind 18de-begin 19de eeuw); biechtstoel, eik, neogotisch, door Ramaekers (Geleen), (1890). Preekstoel, neogotisch, eik , door Ramaekers (Geleen) (1890).