Modernistisch appartementsgebouw naar een ontwerp door de architect Nachman Kaplansky uit 1935. Opdrachtgever was Armand Ducellier (°Antwerpen, 1887), zoon van een Parijse diamanthandelaar die zich in 1884 in Antwerpen had gevestigd. Vergund begin augustus 1935, was het complex dat oorspronkelijk dertien flats van vier verschillende types, een winkel met woonst en een conciërgewoning omvatte, in de zomer van 1936 afgewerkt. Het bouwwerk beslaat quasi de volledige oppervlakte van een diep perceel in de vorm van een ongelijke T, 8 m breed aan de straat en 25 m breed in het binnenblok achter de percelen Lamorinièrestraat 202-210. Deze vorm liet een ongebruikelijke plattegrond toe met een schikking van drie flats op de eerste drie verdiepingen en twee flats hogerop, ontsloten door één centrale traphal.
Het complex behoort tot de meest opmerkelijke flatgebouwen die Nachman Kaplansky tijdens zijn kortstondige loopbaan in Antwerpen tot stand bracht. De bekende architectuurcriticus Pierre-Louis Flouquet, loofde begin 1937 in het tijdschrift Bâtir vooral de bouwtechnische innovatie en de doelmatige planindeling van het gebouw: "C’est avec un réel plaisir que nous présentons chaque immeuble important de l’architecte Kaplansky, lequel, si rapidement, prit place parmi les meilleurs constructeurs modernes de la grande métropole maritime. Le style de l’immeuble d’appartements de la rue Lamorinière, si précis, est le produit d’une technique constructive savant plus que d’une recherche esthétique."
Van Russische nationaliteit en geboren in Polen, vestigde Nachman Kaplansky zich in 1925 vanuit Tel Aviv te Antwerpen. Waar zijn vroegst gekende realisaties al uit eind jaren 1920 dateren, bouwde de architect na beperkte studies aan de Antwerpse academie, vanaf begin jaren 1930 een succesvolle praktijk uit in Antwerpen, gericht op een welgesteld, overwegend joods clientèle. Tot zijn belangrijkste opdrachten behoren een achttal van de meest opmerkelijke modernistische flatgebouwen in de stad, met als meest prestigieuze de "Résidence Prince Albert" uit 1936 aan het Prins Albertpark. Een representatief voorbeeld van zijn burgerhuizen in gesloten bebouwing, is de woning Swart uit 1933 aan de Belgiëlei, van zijn vrijstaande landhuizen de villa Kleinkramer uit 1934 aan de Sorbenlaan. Bij de Duitse invasie in 1940 vluchtten Kaplansky en zijn echtgenote naar Palestina; het is niet bekend of hij zijn architectuurpraktijk tijdens of na de Tweede Wereldoorlog in zijn nieuwe woonplaats Tel Aviv heeft kunnen hervatten.
Met een gevelbreedte van twee traveeën aan de straat, omvat het gebouw zes bouwlagen onder een plat dak. Voor de constructie is een structuur uit gewapend beton met baksteenvulling toegepast, voor het gevelparement witte natuursteen (type Brauvilliers) in groot tegelverband, gecombineerd met blauwe hardsteen voor de plint, lekdrempels en dekstenen, en oorspronkelijk donker gelakt staal voor het schrijnwerk. Het gevelfront beantwoordt aan de zuivere canon van de ‘International Style’, met een plastische gevelbehandeling bepaald door de over de volledige hoogte oplopende erkerpartij met aanleunende balkons. Het ontwerp van de opengewerkte begane grond, die de winkelpui met middenportaal en het privé-portaal groepeert, integreert het betonskelet als een asymmetrisch zwevend raster in de glasvitrines. Ook de bovenbouw onderscheidt zich als transparant raster, door de oplopende erkers integraal te voorzien van glaspuien met een borstwering uit stalen buis. Deze grote raampartijen verlichten de achterliggende woonvertrekken over de volledige hoogte en breedte, als compensatie voor de geringe breedte van de straat. Hierbij sluiten de bandramen met terrasdeur en de balkons van de voorste slaapkamers aan, oorspronkelijk met een translucide borstwering uit staal en glas. Van het stalen schrijnwerk is enkel de inkomdeur met gestrekte roeden, messing deurkruk en in de dagkant geïntegreerde brievenbussen bewaard; het vensterschrijnwerk en de balkonleuningen werden vernieuwd en ook de winkelpui is recent verbouwd.
Het programma van het T-vormige gebouw omvat volgens de bouwplannen in totaal dertien appartementen van vier verschillende types, per drie gegroepeerd op de eerste drie verdiepingen en per twee op de hoogste twee verdiepingen. De begane grond huisvest volgens de bouwplannen een winkel met aanpalende tweekamerflat in het hoofdvolume, een stalling voor fietsen en kinderwagens bij de centrale traphal, de conciërgeloge en –woning in de korte rechtervleugel van de achterbouw, en acht bergruimten vermoedelijk oorspronkelijk bedoeld als meidenkamers en twee douchecellen in de lange linkervleugel. De appartementen op de verdiepingen worden ontsloten door de centraal ingeplante traphal met lift, bereikbaar via een langgerekte vestibule met trappenbordes.
Elf van de dertien appartementen beschikken over een inkomhal met vestiaire en bergkast, een suite van salon en eetkamer, een keuken met terras en stortkoker voor huisvuil, twee slaapkamers en een badkamer. Telkens gegroepeerd tot een compacte plattegrond, is de oppervlakte en indeling van de flats afhankelijk van de inplanting. De meest ruime, optimaal geconcipieerde en best georiënteerde appartementen nemen de vijf verdiepingen van het zes bouwlagen hoge hoofdvolume in, met een balkon aan de straat. In de slechts vier bouwlagen hoge vleugels van de achterbouw, geven de kleinere L-vormige flats uit op twee ingesloten binnenplaatsen en de hovingen van de Grétrystraat, in het beste geval met een westelijke oriëntatie. De twee kleinste appartementen, die zich op de vierde en vijfde verdieping van het hoofdvolume achter de traphal bevinden, tellen slechts één slaapkamer.
Auteurs: Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Braeken J. 2016: Modernistisch flatgebouw [online], https://id.erfgoed.net/teksten/188041 (geraadpleegd op ).
Flatgebouw van zes bouwlagen op een onregelmatig T-vormig grondplan naar ontwerp van N. Kaplansky, van circa 1936. Skelet van gewapend beton. Aan straatzijde brede uitspringende puilijst met links doorlopende erker en rechts per verdieping een ijzeren balkon. Brede rechthoekige vensters met ijzeren roeden. Begane grond met fietsenstalling, portierswoning en -loge. Per verdieping telkens drie, van centrale verwarming voorziene, flats met hal, twee woonplaatsen, twee slaapkamers, WC, keuken, badkamer en bergplaats; alle vertrekken ontvangen rechtstreeks buitenlicht. Verticale circulatie via een brede, goed verlichte trap en een lift.
Bron: PLOMTEUX G. & STEYAERT R. met medewerking van WYLLEMAN L. 1989: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Antwerpen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 3nc, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Plomteux, Greet; Steyaert, Rita
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Plomteux G. & Steyaert R. 1989: Modernistisch flatgebouw [online], https://id.erfgoed.net/teksten/7095 (geraadpleegd op ).