Neoclassicistisch burgerhuis, te dateren omstreeks 1850, vermoedelijk samen opgetrokken met het aanpalende nummer 268 dat later met een extra verdieping werd verhoogd.
Met een gevelbreedte van vijf traveeën, omvat de rijwoning twee bouwlagen onder een zadeldak. De bepleisterde en beschilderde lijstgevel met schijnvoegen op de begane grond, rust op een plint uit blauwe hardsteen. Horizontaal geleed door de puilijst en het klassieke hoofdgestel met een houten kroonlijst op klossen, legt de compositie de klemtoon op het middenrisaliet. Daarvan is de begane grond in hardsteen uitgevoerd, geblokt en met een geriemde deuromlijsting voorzien van oren en neuten. Oorspronkelijk bekroond door een balkon op voluutconsoles, is de huidige houten erker later toegevoegd. Verder is de opstand opgebouwd uit registers van rechthoekige vensters, op de begane grond met lekdrempel op voluutconsoles, op de bovenverdieping in geriemde omlijsting op kordonvormende lekdrempels. Het houten schrijnwerk van zowel de bewerkte inkomdeur met ruitmotief en waaier in het bovenlicht, als de vensters is bewaard.