Voormalige watergraanmolen van het onderslagtype op de Itter. Alleen de molen ligt op het grondgebied van Tongerlo, de molenaarswoning en de hoeve liggen op het grondgebied van Gruitrode. De molen wordt voor het eerst vermeld in 1139 als eigendom van Arnoud Van de Keyart. In 1590 was notaris Adam Van de Keyart eigenaar; hij was procureur van het Hof van Luik en woonde in Bree in de Kloosterstraat. Op de Ferrariskaart (1771-77) staat de molen aangeduid met een hoeve met twee vleugels, de huidige noordoostelijke en zuidoostelijke vleugel. In de eerste helft van de 19de eeuw (Atlas van de Buurtwegen, 1845) krijgt de hoeve haar huidige U-vorm; de molen was toen eigendom van de molenaar Thomas Vissers, en de gebouwen waren van vakwerk. In 1850 werd de molen volledig heropgebouwd en versteend. In 1863 komt hij in het bezit van de familie Galdermans. In 1923 werd het molenrad vervangen door een turbine. De molen werkte tot 1985 op waterkracht. Later werd er nog elektrisch gemalen.
De molen is een rechthoekig gebouw van twee traveeën en één bouwlaag onder zadeldak (Vlaamse pannen), van 1850. Hij werd verbouwd in de tweede helft van de 19de eeuw: het gebouw werd verhoogd, zodat de dakhelling gewijzigd werd; de oorspronkelijke zijgevels met vlechtingen bleven behouden in de huidige zijgevels. Baksteenfries onder de dakrand. De voorgevel is voorzien van een getoogde deur (tweede helft 19de eeuw) en een oculus in de geveltop. In de achtergevel bleven drie oorspronkelijke vensters bewaard: het zijn kleine rondboogvensters; eronder een groot getoogd venster (tweede helft 19de eeuw). In de zuidwestelijke zijgevel werd een rondboogvenster gedicht. De achtergevel, aan de zijde van de Itter, werd gedeeltelijk gecementeerd; het molenrad is verdwenen; de turbine is van Koppen & Frings (Maastricht), 1923; betonnen sluiswerk.
De U-vormige hoeve, aan de overkant van het erf, heeft een recent woonhuis in de zuidoostelijke vleugel. De vleugels met de dienstgebouwen dateren waarschijnlijk van 1850. Bakstenen gebouwen onder zadeldaken (Vlaamse pannen). Baksteenfries onder de dakrand. De noordoostelijke vleugel behield zijn aandaken met vlechtingen. Ten zuidwesten de voormalige stallen; alle muuropeningen werden gewijzigd. Ten noordoosten de voormalige dwarsschuur, oorspronkelijk voorzien van drie rondboogpoorten, waarvan thans twee gedicht.
- CUPPENS H. & SMET W., Limburgse watermolens. Molens op de Aabeek-Bosbeek en Itterbeek, Sint-Niklaas, 1980.
- DOORSLAER B. VAN, Met de stroom mee of tegen de wind in ? Molens in Limburg, Borgloon, 1996, pagina 32.
- GUFFENS T., Pollismolen Opitter-Bree, 1987, pagina 135.
- MAES S.F. & DREESEN J., De geschiedenis van Bree. De parochie, de oude kloosters, Heverlee, 1946, pagina 61.
- MAES S.F., De geschiedenis van Bree. De gemeente van de oudste tijden tot aan de Franse revolutie, 1952, pagina 183.
- MANDERS J. & VERHEIJEN M., Koren op de molen. Langs de Itter, Echt, 1992, pagina 80-81.