De Keyartmolen is een voormalige watergraanmolen van het onderslagtype op de rechteroever van de Itter, tussen de Zuid-Willemsvaart en het dorp Tongerlo. Het onafhankelijk staande molengebouw maakt deel uit van een groter erf met woonhuis, stallingen en schuur. Enkel het molengebouw, sluiswerk en gaande werk is beschermd als monument, de hoeve en omgeving zijn beschermd als dorpsgezicht. Op het moment van bescherming lag alleen de molen op het grondgebied van Tongerlo, de molenaarswoning en de hoeve lagen op het grondgebied van Opitter.
De molen werd reeds vermeld in 1139 wanneer de molen in pacht werd gegeven aan Arnoud Van de Keyart door Godart, zoon van de Graaf van Loon. De molen bleef in handen van de oude familie Van de Keyart tot de 17de eeuw. In 1635 was de molen in het bezit van don Joan d'Ossorio de la Peina, die als kapitein in dienst was van de koning van Spanje. Op de kabinetskaart van de Ferraris (1771-1777) staat de molen (“den Keyaert Molen”) aangeduid met een hoeve met twee vleugels, de huidige noordoostelijke en zuidoostelijke vleugel. De molen wordt omgeven door enkele tuinpercelen, het geheel is omgeven door een haag. Rondom de molen komen drassige weilanden voor, afgebakend door hagen.
Tussen 1823 en 1826 werd de Zuid-Willemsvaart aangelegd, een kanaal tussen Maastricht en 's Hertogenbosch dat op initiatief van koning Willem I werd gegraven. De bedoeling was om het Luikse industriebekken en de Noord-Nederlandse handelssteden te verbinden als alternatief voor de minder goed bevaarbare Maas. Ter hoogte van de Keyartmolen kruist de Zuid-Willemsvaart de Itterbeek. In de eerste helft van de 19de eeuw (Atlas van de Buurtwegen, 1845) krijgt de hoeve haar huidige U-vorm. De molen, met gebouwen in vakwerkbouw, was toen eigendom van de molenaar Thomas Vissers. In 1850 werd de molen volledig heropgebouwd en versteend. Vandermaelen (1846-1854) geeft de molen weer als “Kaiard moulin”, omgeven door grasland. In 1863 kwam de molen in het bezit van de familie Galdermans.
In 1923 werd het houten onderslagrad vervangen door een turbine. Deze werd eerst door Peter Reynen uit Ittervoort bediend en daarna door Jan Janssen, die al langer als molenaar werkzaam was op de molen. Het molengebouw werd naar aanleiding van de nieuwe maalinrichting met twee koppels maalstenen hoger opgetrokken. Verder werden ook een nieuwe aflossing en een bestendige overloop met lossluis aangelegd en werden de sluizen vernieuwd. Rond 1935 werd de Zuid-Willemsvaart verbreed. Hierbij werd een deel van het oude woonhuis gesloopt en werd het overgebleven volume omgebouwd tot stallingen. De bestaande stallen werden op hun beurt vervangen door een nieuw woonhuis, gebouwd door de familie Clysters. De molen werkte tot 1985 op waterkracht. Later werd er nog elektrisch gemalen. In 2010 werd het hoevecomplex herbestemd als bed & breakfast.
De molen is een rechthoekig gebouw van twee traveeën en één bouwlaag onder een zadeldak met Vlaamse pannen van 1850. In de tweede helft van de 19de eeuw werd het gebouw verhoogd, waarbij de dakhelling gewijzigd werd. De oorspronkelijke zijgevels met vlechtingen bleven behouden in de huidige zijgevels. De voorgevel is voorzien van een 19de-eeuwse getoogde deur en een oculus in de geveltop. In de achtergevel, aan de zijde van de Itter, bleven drie oorspronkelijke rondboogvensters bewaard, eronder bevindt zich een groot getoogd venster uit de tweede helft van de 19de eeuw. Deze gevel is tot halverwege de rondboogvenster gecementeerd. In de zuidwestelijke zijgevel werd een rondboogvenster gedicht. De zijgevels zijn afgewerkt met een baksteenfries onder de dakrand. De vloer van het gelijkvloers bestaat uit beton, die van de zolder uit brede houten planken. De dakconstructie is opgebouwd uit vlak gezaagde balken met ijzeren verbindingen.
Het oorspronkelijke houten onderslagrad bevond zich aan de korte gevel en verdween bij de aanleg van de turbine. Het sluiswerk is volledig opgetrokken in beton, met uitzondering van de ijzeren borstbalken en stijlen, en omvat drie sluizen: de oorspronkelijke maalsluis en twee lossluizen. De buitenste lossluis fungeert als maalsluis voor de turbine. De houten sluisdeuren worden bediend door een vijs en handwiel, de lossluis wordt bediend met hefboom en ketting. De aanvoergeul is voorzien van een duiker onder de Zuid-Willemsvaart, die ook als sluisdeur op de rechteroever van de vaart fungeert. Voor de molen bevindt zich een met bakstenen metselwerk afgebouwde kom.
De turbine uit 1923 is van Koppen & Frings uit Maastricht, type Francis, en werd in een soort bunker gebouwd onder een betonnen gewelf. Het bestaat uit een gestroomlijnd schoepenrad met verticale as en kamwiel dat de horizontale as aandrijft naar het maalwerk. Deze haakse overbrenging is afgedekt door een paraplu. Vanuit het interieur van de molen wordt de turbine geregeld met inlaatkleppen. Er is een krooshek aanwezig. Sporen van de oude asput van het voormalige waterrad zijn nog zichtbaar. Door zijn licht gewicht, draaiend op druk- en rollagers gaat er weinig waterkracht verloren.
De U-vormige hoeve, aan de overkant van het erf, is voorzien van een woonhuis in de zuidoostelijke vleugel. De vleugels met de dienstgebouwen dateren waarschijnlijk van 1850. De noordoostelijke vleugel herbergde de voormalige dwarsschuur. Deze vleugel was oorspronkelijk voorzien van drie rondboogpoorten, waarvan twee gedicht werden. De aandaken met vlechtingen bleven behouden. Van de voormalige stallen in de zuidwestelijke vleugel werden alle muuropeningen gewijzigd. Alle gebouwen zijn opgetrokken in baksteen, met een baksteenfries onder de dakrand, en afgedekt door zadeldaken met Vlaamse pannen.
De historisch watermolensite wordt gekenmerkt door een kom voor de molen, een duikerconstructie aangebracht sinds de aanleg van de Zuid-Willemsvaart en de agrarische omgeving ten zuidoosten van het hoevecomplex die uit grasland bestaat. De Zuid-Willemsvaart wordt afgebakend door een bomenrij.
Auteurs: Daemen, Caroline
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Daemen C. 2014: Watermolen Keyaertmolen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/442277 (geraadpleegd op ).
Voormalige watergraanmolen van het onderslagtype op de Itter. Alleen de molen ligt op het grondgebied van Tongerlo, de molenaarswoning en de hoeve liggen op het grondgebied van Gruitrode. De molen wordt voor het eerst vermeld in 1139 als eigendom van Arnoud Van de Keyart. In 1590 was notaris Adam Van de Keyart eigenaar; hij was procureur van het Hof van Luik en woonde in Bree in de Kloosterstraat. Op de Ferrariskaart (1771-77) staat de molen aangeduid met een hoeve met twee vleugels, de huidige noordoostelijke en zuidoostelijke vleugel. In de eerste helft van de 19de eeuw (Atlas van de Buurtwegen, 1845) krijgt de hoeve haar huidige U-vorm; de molen was toen eigendom van de molenaar Thomas Vissers, en de gebouwen waren van vakwerk. In 1850 werd de molen volledig heropgebouwd en versteend. In 1863 komt hij in het bezit van de familie Galdermans. In 1923 werd het molenrad vervangen door een turbine. De molen werkte tot 1985 op waterkracht. Later werd er nog elektrisch gemalen.
De molen is een rechthoekig gebouw van twee traveeën en één bouwlaag onder zadeldak (Vlaamse pannen), van 1850. Hij werd verbouwd in de tweede helft van de 19de eeuw: het gebouw werd verhoogd, zodat de dakhelling gewijzigd werd; de oorspronkelijke zijgevels met vlechtingen bleven behouden in de huidige zijgevels. Baksteenfries onder de dakrand. De voorgevel is voorzien van een getoogde deur (tweede helft 19de eeuw) en een oculus in de geveltop. In de achtergevel bleven drie oorspronkelijke vensters bewaard: het zijn kleine rondboogvensters; eronder een groot getoogd venster (tweede helft 19de eeuw). In de zuidwestelijke zijgevel werd een rondboogvenster gedicht. De achtergevel, aan de zijde van de Itter, werd gedeeltelijk gecementeerd; het molenrad is verdwenen; de turbine is van Koppen & Frings (Maastricht), 1923; betonnen sluiswerk.
De U-vormige hoeve, aan de overkant van het erf, heeft een recent woonhuis in de zuidoostelijke vleugel. De vleugels met de dienstgebouwen dateren waarschijnlijk van 1850. Bakstenen gebouwen onder zadeldaken (Vlaamse pannen). Baksteenfries onder de dakrand. De noordoostelijke vleugel behield zijn aandaken met vlechtingen. Ten zuidwesten de voormalige stallen; alle muuropeningen werden gewijzigd. Ten noordoosten de voormalige dwarsschuur, oorspronkelijk voorzien van drie rondboogpoorten, waarvan thans twee gedicht.
Bron: SCHLUSMANS F. 2005: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Maaseik, Kantons Bree - Maaseik, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 19n1, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Schlusmans, Frieda
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Schlusmans F. 2005: Keyartmolen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/71061 (geraadpleegd op ).